Categorie: Handel en wandel

Voor wat, hoort wat

Het kunnen niet iedere dag pauwentongetjes zijn, om van kaviaar nog te zwijgen. Ik zat en at een sobere maaltijd in een Brugs restaurant, waar een kameraad van me de scepter zwaait en de baas speelt.

De tafel aan mijn linkerzijde werd ingenomen door twee heren, die vrijwel onafgebroken met mobieltjes bezig waren. Iets verderop zat een dame op een tablet te tokkelen alsof haar leven er van afhing. Het zijn me de tijden wel, deze moderne exemplaren. Ik doe er niet aan mee. Als ik een restaurant betreed, laat ik zowel mijn telefoon als mijn tablet achter. Laat me alsjeblieft ongestoord eten!

Het bejaarde echtpaar dat zich rechts van me ophield, liet zich ook door geen snufjes afleiden. Ik zag hoe de man mes en vork in stelling bracht, om op niet al te sierlijke wijze een kip te bevechten. Hij beroofde de vogel van een poot, die hij vervolgens bij zijn in haar bord peurende disgenote deponeerde. Die stortte er zich op als een roofdier op een prooi en begon er verwoed op te kluiven, drassig smakkend, slobberig kauwend en klokkend zwelgend.
“Je hoeft het bot niet op te eten, hoor!” zei de man goedig en hij glimlachte meewarig naar me, waardoor ik begreep dat de vrouw wellicht verdwaald was in het Alzheimer Wald.

Mijn de scepter zwaaiende kameraad bevestigde dat even later en maakte van de gelegenheid gebruik om me nog enkele anekdotes op te dissen. Zo had hij een trouwe klant, die altijd twee dagschotels bestelde en die nog opvrat ook. En dan was er dat echtpaar op leeftijd, dat steevast twee keer de plat du jour liet aanrukken. De man verorberde de zijne, maar de vrouw bracht die van haar over in een brooddoos en nam die mee.

Ik had restaurateur moeten worden. Het uitbaten van zo’n etablissement lijkt me een inspirerende en onuitputtelijke bron van vermaak, af en toe doorspekt met een zielig tafereel.

“Nu je toch hier bent”, sprak mijn kameraad zo boterlijk dat ik meteen op mijn qui-vive was. “Ik ben met een nieuwe menukaart bezig. Zou jij die kunnen vertalen in het Frans, het Engels, het Duits … en misschien ook in het Spaans? Kwestie van de toeristen wat in de watten te leggen.”
Hij liet eigenlijk die watten links liggen en zei ‘kwestie van de toeristen in hun gat te wonen’, maar dat vind ik zo’n vulgaire uitdrukking dat ik ze hier liever niet gebruik. Ik heb het druk zat en sta midden in de matses, maar denken jullie dat ik nee zei? Om de dooie dood niet!

Toen ik de rekening vroeg, wuifde hij die vraag met een gul handgebaar weg.
“For old times’ sake”, zei hij, want hij roert graag wat Engels door zijn Nederlands.
Nu verwacht hij natuurlijk dat ik zijn meertalige menukaart gratis en voor niks op poten zal zetten. Waarschijnlijk zal ik dat nog doen ook. Ik ben nu eenmaal zo’n malloot.

Achteraf beschouwd had ik toch beter pauwentongetjes kunnen bestellen. Of kaviaar.

Nolle en z’n bolle

Ik heb zondagmorgen verplicht, maar niet echt tegen mijn zin, deelgenomen aan de nationale kleurwedstrijd, om te bepalen wie er in de komende jaren op onze kosten zijn zakken mag vullen.

Daarmee komt er dus ook een einde aan de ten hemel schreiende verspilling van papier, waarmee de kandidaten ons overstelpen en proberen in onze gunst te komen, gebruik makend van stupide slogans, onnozele dooddoeners, domme platitudes en deerniswekkende gemeenplaatsen.

Het zal me benieuwen hoe snel de houten en metalen bouwsels, die overal het landschap ontsieren en vaak het uitzicht belemmeren, zullen verdwijnen. Ik vraag me af wat daar eigenlijk het nut van is. Zou iemand zich ooit al hebben laten beïnvloeden door zo’n gedrocht? Ik alleszins niet, al heb ik tijdens deze campagne toch een reclamebord opgemerkt waardoor ik een brede glimlach in stelling bracht.

De kandidaat heette Arnold en liet zich in de wandeling wellicht Nolle noemen, dus had hij al zijn plakkaten verlucht met de slogan: Kleur Nolle zijn bolle.

Nolle

En dan te bedenken dat de hele schertsvertoning over enkele maanden opnieuw begint, want dan is er weer een kleurwedstrijd.

Toen ik na het vervullen van mijn burgerplicht met een fietstocht van de doorstane emoties probeerde te bekomen, dwarste ik de snelweg van Oostende naar Brussel. Daar zag ik een door een ongeval veroorzaakte kilometerslange file.
“De stemming zit er daar ongetwijfeld goed in”, mompelde ik binnensmonds en met enig leedvermaak een woordspeling, om een beetje in de stemming van de stemming te blijven.

file

En? Sta ik er mooi op?

“Those friends thou hast and their adoption tried,
Grapple them unto thy soul with hoops of steel.”*
Shakespeare, Hamlet, Act I, 3

R&B
Een paar weken geleden belandde ik in een nostalgische bui. Dat overkomt me tegenwoordig wel vaker, want naar verluidt zijn jeugdsentiment en toenemende weekhartigheid de eerste kwaaltjes die zich met het klimmen der jaren aandienen, om iemand een ouwelullengevoel te geven. Ik ben ondertussen ruimschoots van mijn jeugd bekomen en besef dat jongensachtig verzet tegen de ouderdom geen zoden aan de dijk zet, dus val ik af en toe ten prooi aan een nostalgische bui …

… en toen me dat een paar weken geleden overkwam, keerde ik in gedachten terug naar een zalig vroeger. Ik was jong en boosaardig en iedereen die er voor mij toe deed leefde nog. Hoe lang is dat wel niet geleden? Mijn ouwelui namen me mee naar het Eifelgebergte, naar de romantische boorden van de Rijn en de al even poëtische oevers van de Moezel. Ik heb destijds zeer van dat reisje genoten ─ ik ben en blijf een romantische ziel ─ en wel in die mate dat ik, decennia later, besloot om het over te doen.

Omdat er aangenamere dingen bestaan dan in je eentje een reis ondernemen, vroeg ik aan R. of hij me wilde vergezellen. R., die hier al ruim een dozijn keer aan bod kwam ─ zie de links onderaan dit stukje ─ is al heel lang een vriend van me en ik zal in mijn leven wellicht nooit een betere vriend hebben. We kennen elkaar van haver tot gort. Hij is een intelligente en onbekrompen gentleman, die een verfrissend naturel tentoonspreidt, over een zeldzaam gevoel voor humor beschikt en een bescheidenheid aan de dag legt die nooit vals is. Verder is hij een hoffelijk en beschaafd persoon met een groot inlevingsvermogen … mijn evenbeeld als het ware. Als ik mezelf niet kietel, lach ik nooit.

Hij is een van de weinige mensen die ik voortdurend om me heen kan velen, dus nodigde ik hem uit om me met me mee te gaan. Daar had hij wel oren naar, want hij is niemand rekenschap verschuldigd omtrent zijn doen en laten. Hij werd ooit op buitengewoon lafhartige wijze door zijn echtgenote – de hemeltergende trut – uitgerangeerd en sindsdien is hij zijn eigen baas.

Het werd een uitermate aangename en vruchtbare reis. R. pleegt namelijk regelmatig iets te zeggen dat ik als opschrijvenswaardig beschouw en dat was ook nu weer het geval. Zo noteerde ik in mijn onafscheidelijke calepingske  (de links onderaan zullen tekst en uitleg geven omtrent deze metgezel van me):

– Oud worden is niet erg. Dat lelijk worden daarentegen …
– Ik: je moet geduld hebben. Hij: ik heb geen tijd om geduld te hebben.
– Bij het betreden van een bijna leeg restaurant: Nog een geluk dat we gereserveerd hebben.
– Over zelfmoord plegen: Als je het goed doet, hoef je het slechts één keer te doen.
– Beter een kort varkensleven dan een lang hondenleven.
– Vroeger is steeds langer geleden.
– Een maatschappelijk assistent noemt hij steevast een maatschappelijk accident (en hij heeft nog gelijk ook).
– Bij een trage voorganger in het verkeer: Heeft die kruipolie getankt of zo?

Een tiental dagen later waren we thuis. De televisie begon de film Jaws van Steven Spielberg te vertonen en we keken ernaar. Helemaal in het begin van die prent komt de twaalfjarige zoon des huizes de kamer binnen en zegt tegen zijn moeder: Mam, I have a cut. Hij bedoelt een snee in zijn vinger, maar R. interpreteert dat natuurlijk anders en mompelt: het moet erg zijn als je als moeder van je zoon te horen krijgt dat hij een kut heeft.

Dan kun je me wegdragen, hè. De hemel weet dat ik dit stukje liever eleganter zou eindigen, maar de omstandigheden nopen mij helaas tot een zekere vulgariteit, kwestie van de sfeer accuraat weer te geven.

Over een paar maanden reizen R. en ik samen naar Argentinië. Ik zal voor een nieuw calepingske moeten zorgen.

Er bestaan slechts weinig foto’s van mijn persoontje en ik ben alleszins nooit eerder in beeld op mijn blog verschenen. Vandaag doe ik dat dus wel en helemaal bovenaan kunnen jullie me dus samen met mijn vriend R. aanschouwen, indien al niet te bewonderen. Jullie mogen zelf kiezen wie van de twee ik ben.
 

*Hebt gij een vriend beproefd en loyaal bevonden, klem hem dan vast aan uw ziel met stalen banden.

Omtrent Calepingske

Mijn calepingske
Dit zijn brutale tijden
Hardleers
Moddervet

Omtrent R.

Een ronkedoor?! Ik?!
De wetten van Pernikkel
Pistekieten
Het had erger gekund
Sneukelbucht
Een baarse streek
Opstekers
Het laatste loodje
Gastronomen
Ouwe-jongens-krentenbrood
Pépé beleeft een onvergetelijke dag
Manten en Kalle
Er zijn grenzen
Goeie babbel!

Een ronkedoor?! Ik?!

“Je bent en je blijft een ronkedoor”, zei mijn logeergast, Reinhold, vanmorgen tegen me.

Ik vermoed dat velen van jullie niet weten wat een ronkedoor is. Nog even geduld: ik zal jullie straks van dat gat in jullie kennis verlossen door jullie de correcte definitie van het woord op te dissen.

Ronkedoor is echter ook de bijnaam die me in lang vervlogen tijden ─ hoe lang is dat wel niet geleden? ─ toebedeeld werd door mijn overigens zeer gewaardeerde vriend, Reinhold, die wellicht geen onbekende is voor mijn trouwe lezers, want hij is hier al vaker opgedoken en vernoemd.

Het gebeurde in de aldoor aan de wolken krabbende stad, New York, waar wij samen een kamer betrokken in het Sheraton hotel, in het nette vanzelfsprekend. Toen we ons na een nachtje doorzakken ’s morgens enigszins probeerden te fatsoeneren om wat te gaan bezienswaardigen, zei Reinhold:
─”Ja man, jij kunt me daar ook een stukje luidop slapen zeg!”
─”Luidop slapen?” lummelden mijn hersens nog in pyjama rond.
─”Snurken!” verduidelijkte hij. “Zowel een kettingzaag als een os moeten het tegen je afleggen. Jij bent een ronkedoor.”

De bijnaam beklijfde, want Reinhold en ik bleven kamers delen, in belendende en verre buitenlanden, en ik bleef snurken natuurlijk. Ooit hebben ze me tijdens een bioscoopbezoek aangemaand om met bekwame spoed de zaal te verlaten. De film die men vertoonde was zo spannend dat ik indutte en met het geronk dat aan mijn mond ontsteeg het plezier van allen daar aanwezig vergalde.

Ronkedoor vind ik trouwens geen vlag die de lading dekt. Oordelen jullie zelf aan de hand van de definitie hieronder:

Ronkedoor
zelfstandig naamwoord, mannelijk
Ontleend aan het Portugese roncador en hetzelfde woord als ronkadoor, in Engelse reisbeschrijvingen van de 18e eeuw voorkomend als ronkedor en runkedor.
Benaming (oorspronkelijk door de Europeanen op Ceylon) gegeven aan een van zijn kudde afgescheiden, alleen levende olifant (meestal, zo niet altijd een mannetje); hetzij (in de meeste gevallen) daaruit gestoten als overwonneling door zijn medeminnaar, hetzij bij een jachtgelegenheid afgedwaald, hetzij ook als getemde vluchteling.
Deze verstotelingen zijn zeer boosaardig van karakter en gevaarlijk voor de mens; vandaar de Portugese benaming roncador, dit is snorker, snoever, grootspreker en vervolgens: twistzoeker, of in ’t algemeen: schadelijk individu.
De Franse en de Engelse benaming is rogue.

Zeg nu zelf: ben ik een ronkedoor? Enkel de benaming snorker is op mij van toepassing … en ja, misschien ben ik een heel klein beetje van de kudde afgedwaald.

Lid

Ik ben in mijn hele leven nog nooit ergens lid van geweest en alleszins niet van een politieke partij. Mijn staatkundige activiteiten beperken zich vooralsnog tot het rood inkleuren van bolletjes op een stembiljet en het al dan niet luidkeels uiten van mijn tevredenheid of ongenoegen omtrent hetgeen de dames en heren politici verrichten.

Nu ben ik tijdens een bevlieging plots lid geworden van de Nieuw-Vlaamse Alliantie, in de wandeling beter bekend als de N-VA. Het moet gezegd dat ik tijdens kiesverrichtingen onveranderlijk hun bolletjes inkleur, omdat ik me wel kan vinden in hun programma en doelstellingen. Zo beschouw ik Theo Francken bijvoorbeeld als een man die uitstekend werk levert in zijn hoedanigheid van staatssecretaris voor Asiel en Migratie, al zullen de hoog van de toren blazende groenen en de niet bepaald voorbeeldige sossen het niet met me eens zijn, om van de Waalse oppositie nog te zwijgen. De Franstalige groenen schrokken er onlangs zelfs niet voor terug om de spot met hem te drijven door zijn afbeelding de fotoshoppen en hem in een nazi-uniform te steken. Niet meer normaal!

Vanmorgen heb ik van de N-VA een brief gekregen, waarin ze mij bedanken voor bewezen diensten … eeh … voor mijn lidmaatschap. Het schrijven is ondertekend door de algemeen secretaris en door de algemeen voorzitter, zijnde Bart de Wever. Laatstgenoemde is volgens mij een intelligent, om niet te zeggen erudiet persoon, die bovendien een aardig mondje Latijn spreekt, maar …

… die handtekening van hem! Christene zielen, wat is dat een miserabel en bedroevend krabbeltje. Het lijkt nergens op en zelfs een kind vermag het moeiteloos na te maken. Je kunt er, met een beetje goeie wil, een nogal onzekere letter D in herkennen, gevolgd door een golvend lijntje, dat plots rechtsomkeert maakt en strak terugkeert naar de plek waar het vandaan komt. Wat is dat een teleurstellend gevalletje en allerminst een autogram dat je van de voorzitter van Vlaanderens grootste partij zou verwachten.

Nu ben ik nergens voorzitter van en ik heb ook nergens wat in de melk te brokken, maar ik heb wel een buitengewoon fraaie en bijzonder ingewikkelde handtekening, waar ik trots op ben en heel veel bijval mee oogst.
“Dat kun je wellicht geen tweede keer”, zegt men vaak als men er getuige van is hoe ik dat zwierige geval op papier gooi. Dat kan ik dus wel, zelfs honderd keer en waarschijnlijk zelfs duizend keer, al heb ik dat nog nooit geprobeerd.

Nu ben ik dus lid van de N-VA, al zou ik bij god niet weten waar dat eigenlijk goed voor is. Als ze de grootste partij van Vlaanderen blijven, en dat zit er dik in, komt er misschien een dag waarop ze besluiten dat al hun leden niet langer belastingen hoeven te betalen. Of iets anders van die strekking.

Voor mij niet gelaten!

Lof der zotheid

“Het zotte rijst met den hoogdag”, placht mijn moeder te zeggen, toen zij nog leefde en ik nog klein en boosaardig was. Ik heb altijd al een hommel in het hoofd gehad en het moet zijn dat die in de buurt van een kerkelijke feestdag wat heviger bromde dan anders en zo deze Vlaamse wijsheid aan de mond van mijn ma ontlokte.

Mijn moeder is ondertussen heel lang dood en zelf ben ik inmiddels al geruime tijd van mijn jeugd bekomen, maar als een hoogdag hoogtij viert, krijg ik nog steeds vlagen van zotheid te verwerken. Zo blaak ik tijdens deze kerstdagen van dichtvuur en heb ik opeens heel veel zin om een politiek getint hekeldicht te schrijven. Dat is des te merkwaardiger, omdat ik absoluut niet voor dichter in de wieg gelegd ben.

Gelukkig rijmt Rutten op trutten, Calvo op salvo en Peeters op mee-eters. Dat schiet aardig op. Als ik nu ook nog een geschikt rijmwoord vind voor Beke en Almaci staat niets nog het welslagen van mijn zotte inval in de weg, want Theo Francken hoort niet thuis in een hekeldicht van mijn hand. Ik zal hem een plaats geven in het lofdicht dat ik ter gelegenheid van de volgende hoogdag zal schrijven.

En voort raast de tijd

smicobHeb ik jullie al eens verteld dat ik de eigenaar ben van wat men eertijds een kunstenaarskop placht te noemen? Neen wellicht. Hoe men zo’n artistiek hoofd tegenwoordig omschrijft, weet ik niet, maar ik heb het over door een nogal woeste baard en knevel omkroesde lippen en de rebelse haardos van iemand die verslaafd is aan opstijgende helikopters.

Een aantal jaren geleden begon het me tijdens mijn sessies in de badkamer op te vallen dat er kerkhofbloemen tevoorschijn kwamen. Kennen jullie die uitdrukking? Het is een ietwat eufemistische manier om het opduiken van grijze haren te verdoezelen. Aangezien ik de schadelijke tijd met alle mogelijke middelen op een afstand probeer te houden, verkeerde ik vrij lang in een ontkenningsfase, maar omdat het proces in een stroomversnelling leek te raken, kon ik mezelf niet langer voorliegen dat ik jong was. Ik ben op m’n retour en heb meer verleden dan toekomst.

Inmiddels zijn zowel mijn koptooi als mijn kincreatie juichend blond, om het woord leliewit niet te gebruiken. Ik had het liever anders gewild, maar het is niet anders en laten we wel wezen: het zou zijn charmes hebben, ware het niet dat men me voortdurend met de feiten meent te moeten confronteren door me een ouwelullengevoel te bezorgen.

Verleden week wandelde ik langs een hoog gebouw, waarop zich een jonge dakwerker bevond, die het verrichten van beroepsbezigheden onderbroken had om een sigaretje op te steken. Hij keek op me neer en riep:
“Dag opa!”
Ik keek naar hem omhoog en antwoordde:
“Sneeuw op het dak betekent niet dat de kachel niet brandt.”
Daar had hij niet van terug, want hij zweeg.

Eergisteren diende ik tijdens een fietstocht een vader met twee kinderen te kruisen. Omdat we ons op een nogal smalle weg bevonden, gebood hij zijn kroost om achter elkaar te rijden teneinde …
“de Kerstman door te laten.”

Nu ja … het is lang niet altijd een kommer en een kwel. Toen ik vanmorgen bij de groenteboer binnenstapte, begroette hij me met een joviaal …
“Dag jonkheid!”

Er is nog hoop.

Vindersloon

Luidens een spreekwoord vangt een vliegende kraai altijd wat. Dat zal vermoedelijk ook het geval zijn voor de fietsende kraai die ik ben, al verkies ik toch een uil te zijn. Het gebeurt immers niet zelden dat mijn arendsblik ─ ik heb vandaag kennelijk wat met vogels ─ onderweg een verloren voorwerp ontwaart, dat ik me dan zonder schroom en zonder aarzelen toe-eigen.

Tot op heden behoren een bankbiljet van vijftig euro en een verrekijker van een duur merk tot mijn belangrijkste vondsten. Verder heb ik in de loop der jaren een niet gering aantal onbenulligheden verzameld, die te mijnent geen andere functie hebben dan voortdurend in de weg liggen.

Verleden vrijdag vond ik een identiteitskaart en een bankpas in de berm. De eigenaar ervan bleek gelukkig lid van een fietsclub te zijn, want de ledenlijst ervan was de enige plek op internet waar ik hem aantrof, inclusief zijn adres en telefoonnummer. Hij woonde in een naburig dorp en was zo opgetogen dat hij al nauwelijks een kwartier later bij me aanbelde.

Hij wilde me belonen en probeerde me herhaaldelijk een briefje van twintig euro toe te stoppen, maar ik bleef dat resoluut weigeren.

Hij vertrok en ik bleef onbeloond achter …

… maar toen ik gisterenmorgen mijn brievenbus opende, lag dat geld daar verleidelijk naar me te lonken.

Sommige mensen zijn ongezeglijk en hebben blijkbaar geld in overvloed.

Telefoonmolest

Hoewel zowel mijn vaste als mobiele telefoonnummers sinds jaar en dag opgenomen zijn in de bel-me-niet-meer-lijst, waardoor ik gespaard zou moeten blijven van ongewenste oproepen, kreeg ik toch nog regelmatig een correspondent aan de lijn, die onder het mom van een enquête iets aan me probeerde te slijten.

Meestal was dat een manspersoon, die zich in een met een vervaarlijk accent doorspekte variant van het Engels onverstaanbaar maakte, afliep als een Tibetaanse gebedsmolen en zich in mijn oor vastbeet met de bedoeling om me niet meer los te laten. Als ik dan een einde aan het partijtje lullepotten ─ een gesprek kon je het bezwaarlijk noemen ─ maakte door de verbinding te verbreken, aarzelden sommigen niet om me meteen terug te bellen en me mijn verregaande onbeschoftheid te verwijten.

Onlangs besloot ik om korte metten met die opdringerige bellers en hun dubieuze praktijken te maken. Als ik zo’n heerschap aan de lijn kreeg, onderbrak ik hem meteen en vroeg kordaat of hij ook Nederlands sprak:
“Do you speak Dutch?”
Meestal, om niet te zeggen altijd, dienden ze daar negatief op te antwoorden en dan zette ik ze gelijk op hun nummer:
“Dutch is my language and if you don’t speak my language you have no reason to call me. Goodbye!” Mijn taal is het Nederlands en als u mijn taal niet spreekt, hebt u geen enkele reden om me te bellen. Salut!

Sindsdien bellen ze me nooit terug. Meer zelfs: vanaf het moment dat ik me van deze methode bediende, bleven dergelijke oproepen stelselmatig achterwege en nu heb ik zowaar al een paar weken niets meer van zulke hotemetoten vernomen.

Even afkloppen!

Van de pot gerukt

Ik had in een internetwinkel een hebbeding gekocht en men liet me per e-mail weten dat ik het pakket vandaag mocht verwachten.

Vanmorgen zat ik al om acht uur met gespitste oren op het vinkentouw, klaar om, als de deurbel ging, toe te springen als een bok op een haverkist. Om halfnegen werd ik enige aandrang gewaar. Om negen uur moest ik hoog naar de wc. Om halftien hield ik het niet langer uit.

Ik spoedde me naar het kleinste kamertje van mijn huis, vestigde me daar op de porseleinen pony en begon … tja, hoe kan ik mijn bezigheid op een enigszins fatsoenlijke manier verwoorden? Weten jullie wat? Ik laat jullie zelf een geschikte uitdrukking kiezen. Ik vestigde me dus op de porseleinen pony en begon
– mijn ruggengraat te verlengen;
– een knijpbriefje af te vaardigen;
– een bout uit te draaien;
– een nest jonge hondjes te verzuipen;
– een bruine trui te breien.

Terwijl de door jullie gekozen activiteit een aanvang nam, schalde de deurbel. Je zult het nooit anders zien. Ik vloekte, voerde inderhaast een paar noodzakelijke handelingen uit en repte me vervolgens naar de deur, om de koerier op een haartje te missen. Ik kon enkel nog een glimp van zijn auto opvangen.

Hij heeft een berichtje in mijn brievenbus achtergelaten. Hij komt morgen terug.