Tag: hebbelijkheden

Een carillon van ijsblokjes

Vandaag steek ik van wal met een parafrase van een kwinkslag van een in onze contreien overigens illustere onbekende, Sam Knott:
If I have not one at eleven, I must have eleven at one.
Als ik er om elf uur geen inneem (te weten een alcoholische drank), moet ik er om één uur elf innemen.

Iedere morgen – strijk-en-zet rond de klok van elf uur – krijg ik een kinderachtige smaak in de mond en vordert mijn lichaam iets pittigs in een tumbler, zeg maar een onbekrompen aperitief.

Ik hou van afwisseling, dus kan dat appetijtwekkertje een cuba libre zijn, een campari-soda, een gin-tonic of zelfs een mojito … afhankelijk van mijn humeur en van wat ik in huis heb, hetgeen evenwel zelden mijn keuze beïnvloedt of beperkt, als jullie begrijpen wat ik bedoel, want ik heb meestal de drankvoorraad van een klein café in huis.

Het gebruik van een krasse vloeistof zou naar verluid je hersens aantasten en je leven halveren, maar je ziet natuurlijk wel dubbel zoveel. Tja, als ik wat gedronken heb, weet ik nog steeds de weg in samengestelde zinnen en na zo’n slok ben ik zelfs helemaal herbouwd. Bovendien zou alcohol de nucleus accumbens stimuleren. Dat is het deel van het brein dat onder veel meer aantrekkelijkheid beoordeelt, waardoor men iemand leuker vindt als men wat gedronken heeft en dat is toch mooi meegenomen.

Men beweert dat Elizabeth II, de vroegere kween van over het Kanaal, zich iedere dag aan een gin-Dubonnet verlustigde en dat mens is zomaar eventjes 96 jaar geworden. Ook haar moeder, de moederkween, vergreep zich dagelijks aan datzelfde lustmakertje, tot ze er noodgedwongen mee ophield toen ze stierf, 101 jaar oud.

Helaas kan ik voorlopig nergens een essentieel ingrediënt van dat toverdrankje vinden. Gin à volonté in de winkels en supermarkten die ik frequenteer, maar Dubonnet … Ho maar! Edoch, ik blijf zoeken. Ik wil, moet en zal een eeuweling worden, of toch bijna.

dubonnet

Somsen

Soms …

… zeg ik iets en weet ik niet precies wat ik ermee bedoel, maar toch heb ik veel vertrouwen in de goede afloop van mijn gedachte;

… moeten we noodgedwongen mensen uit ons verleden vergeten, om de eenvoudige reden dat ze niet in onze toekomst thuishoren;

… moet je achterom kijken om te zien of je vooruit bent gegaan;

… zou ik nogal geschrokken zijn, ware het niet dat ik zo onverschrokken ben;

… heb ik zo diep en lang geslapen, dat ik bij het ontwaken last heb van rigor mortis;

… kom ik in een café met een type in aanraking, dat ik me afvraag waarom ik niet thuisgebleven ben;

… voel ik me een ongewenste toeschouwer, met alle onbehagen van dien;

… zit ik me af te vragen wat ik me eens zo afvragen.

Carmiggelt achterna

In navolging van de nochtans onnavolgbare Simon Carmiggelt, die op superieure wijze de gesproken werkelijkheid vermocht te betrappen, heb ik de ietwat bedenkelijke gewoonte om mijn aanwezigheid in horecabedrijven op te leuken met het stiekem beluisteren van de conversaties die zich rondom mij voltrekken.

Het is een verrijkende bezigheid, want zo hoor je nog eens wat en de interessantheden die ik hoor, pleeg ik toe te vertrouwen aan het beruchte ‘calepingske’, dat ik hier al meerdere keren opvoerde.

Hieronder trakteer ik jullie op een bloemlezing van wat ik in de voorbije maanden tijdens het luistervinken bijeen sprokkelde en oogstte:

─”Doe je dat thuis ook?” foeterde de vrouw toen haar disgenoot een niet bepaald delicaat scheetje liet.
─”Vanavond ga ik uit!” poneerde het meisje met grote stelligheid. “Dan steken we je morgen weer aan”, antwoordde de man die vermoedelijk haar vader was.
─”Wil je het licht uitdoen als je bovenkomt?” mopperde de vrouw tegen haar gezel die verwoed in zijn neus zat te peuteren.
─”Nu moet ik toch even mijn hersens interviewen”, zei de man die een lastige vraag voorgeschoteld kreeg.
─”Men zou geld voor je moeten inzamelen,” vond ze, “want je bent gehandicapt.”
─”Wie het lang heeft, laat het lang hangen en wie het nog langer heeft, laat het slepen.”
─”Oud worden vind ik niet erg. Het is dat lelijk worden.”
─”Ik hou van hem, maar ik hoef geen nieuwe als hij stuk is.”
─”Ik kook niet vaak en als ik het wel doe, dan is het van woede.”
─”Ik zal mijn mond maar houden”, zei de man. “Doe dat!” zei de vrouw. “Ik wil hem toch niet.”

In stijgende lijn bergafwaarts

Ik krijg bijna nooit cadeautjes, zelfs niet met nieuwjaar of als ik jarig ben. Het is te treurig voor woorden en soms raak ik in grote droefenis. Daarom bestel ik zo nu en dan iets op internet, zodat ik me op de komst van een pakjesdrager kan verheugen en blij, ja zelfs geveinsd verrast reageer als hij of zij het presentje aanbiedt. Ochgottegot! Hoe zielig is dat?! Ja, een mens doet wat in zijn wanhoop.

De levering van zo’n pakje wordt steevast voorafgegaan door een aankondiging van de koeriersdienst in kwestie. Ze delen je per e-mail mee wanneer je hun bezorger mag verwachten: meestal is dat tussen 8 en 18.45 uur. Christene zielen! Je zal erop zit te wachten!

Meestal vermag ik dat popelen uit te zitten tot een uur of tien, maar dan komt er een eind aan mijn uit ijzig gletsjerwater opgerezen ascese. Dan moet ik opeens nodig naar de wc, of voel ik me plots geroepen om mijn tanden te poetsen, vaat te wassen, pannen met etenswaren op het fornuis te poten, of om wat letters op papier te gooien. Je zult het nooit anders zien: net als ik neergestreken ben op mijn porseleinen pony om de geit te verzetten of een bout uit te draaien, of als ik me schuimbekkend bij de wastafel in de badkamer ophoud, de handen vol heb met vuil keukengerei, of potten bewaak die op het vuur staan klaar te komen, of bezig ben mijn vulpen met inkt vol te zuigen … uitgerekend op zo’n moment weerklinkt de deurbel die de komst van mijn pakje aankondigt.

Dan slaak ik een putdiepe zucht van gespeelde verontwaardiging, omdat ik schijnbaar ten zeerste verongelijkt ben dat men bij me aanbelt op een ongelegen moment, terwijl ik wel wat anders te doen heb dan prutsdingen in ontvangst te nemen. Ik kom immers handen te kort en heb gewoon een natte rug.

Volgens mij doen ze het expres. Ik denk dat ze mij bespioneren.

Als de rook om je hoofd is verdwenen

Mijn agenda verklapt dat het vandaag Aswoensdag is. Mijn agenda verklapt eveneens dat het vandaag elf jaar geleden is dat ik nog eigenhandig as geproduceerd heb. Op 17 februari 2010 heb ik om 19.30 uur immers mijn allerlaatste sigaret opgestookt, hetgeen ik nog steeds als een heuglijk feit beschouw, want het heeft me ondertussen een aardige duit opgeleverd.

Aswoensdag is bij katholieken het begin van de veertigdagentijd, beter bekend als de veertigdaagse vasten. Lockdowns, avondklokken en nu nog vasten ook? Het zal aan hun pietje zijn! Wat ben ik blij dat ik een heiden ben.

Neusjes van de zalm

Ik ben eigenaar van een hebbelijkeid ─ ik ben de optelsom van allerlei menselijke zwaktes ─ waarvoor bij mijn weten geen Nederlands woord bestaat en ik ken nochtans veel Nederlandse woorden, zelfs heel veel.

Wie wel een woord voor dit aanwensel hebben, zijn de ingezetenen van het land van de rijzende zon. Ik heb hier al eerder vermeld dat men Japanners vooral niet moet onderschatten. Ik schreef in dit verband:

“Ze bemoeien zich met alles en ze houden van onnatuurlijkheid. Ze kunnen geen plant of dier zien, of ze knoeien er met hun perverse vingertjes aan tot er softenonachtige misvormingen ontstaan, zoals goudvissen met blazige ogen in wrattenkoppen, het lichaam voorzien van vreemdsoortige schubben, wapperende vinnen en onbruikbare sluierstaarten, of bomen die in hun groei gestuit zijn en van hun eerste jaar af zo verminkt worden dat ze een eeuw later nog in een bloempotje passen.”

Desalniettemin beschouw ik ze als de chicste bewoners van de aardkloot, op de voet gevolgd door de Vlaming Thomas Vanderveken. Die heeft sinds jaar en dag een wit voetje bij me. Ik vind hem een verfijnd persoon met een verfrissend naturel en als presentator/interviewer kunnen slechts weinigen, of eigenlijk niemand aan hem tippen. Hij heeft stijl te koop, is ongekunsteld hoffelijk, op een bijna nonchalante manier beschaafd, vol empathie, maar hij is absoluut geen watje en hij kan beter pianospelen dan veel andere over het paard getilde pianisten.

Wat mij betreft mag hij gerust die ijdelzuchtige kwek, Lisbeth (b)Imbo, vervangen, die op zondagmorgen, vervuld van eigendunk, het programma De Zevende Dag presenteert. Nu ja, presenteert … Christene zielen! Wat erger ik me aan dat vrouwmens! Ze is in staat om heel mijn zondag te vergallen.

Ik dwaal echter af, maar ik wou het toch even gezegd hebben. Ik had het over het Japanse woord voor een eigenaardigheid van me. Dat woord is het kraakbeenontwrichtende KUCHISABISHII. Ja! Zeg het eens langzaam na! Je zult het in boterletters krijgen. Het betekent: eten als je geen honger hebt, gewoon omdat je mond eenzaam is.

Gisteravond moet mijn mond buitengewoon eenzaam geweest zijn, want tijdens het televisiekijken stouwde ik het volgende in mijn voerklep: een zakje pickles-chips van Croky, en twee Milky Ways, en vier natuurboterwafels van Destrooper, en een tros witte druiven, en vier cuberdons, en twee clementines …
“Gie vroede gorre!” zei ik toen in het West-Vlaams tegen mezelf, hetgeen zoveel betekent als: jij gulzige vreetzak!

Kuchisabishii … Je zult er maar mee behept zijn. Alle worstjes op een stokje!

Niet normaal meer!

Ik zie door de bank genomen al heel weinig mensen, omdat ik moedwillig een kluizenaarsleven nastreef. Door de coronarestricties echter ben ik tegenwoordig vrijwel helemaal uit de roulatie, hetgeen ik eigenlijk niet betreur.

Het zal dan ook niemand verbazen dat ik veel met mezelf bezig ben. Begrijp me niet verkeerd. Wat ik bedoel, is dat ik monologen voer, die zich niet enkel inwendig voltrekken, maar die ik ook vaak met luider stemme afsteek. Meestal zijn dat commentaren bij mijn zowel huishoudelijke als zakelijke bezigheden, maar recentelijk bespeur ik wat verandering in mijn gedrag.

Ik begin namelijk zonder enige aanleiding compleet onzinnige dingen uit te stoten.
“Goeree-Overflakkee!” riep ik daarnet nog.
Vraag me niet waarom.
En vanmorgen in alle vroegte bazuinde ik: “Truus, de nachtmerrie!”, even later gevolgd door een krachtig “Krambamboelie!”

Bovendien betrap ik er mezelf op dat ik met mijn televisiescherm converseer. Nu ja, converseer … Gisteren was er bijvoorbeeld sprake van de vorming van een Belgische regering, waarbij men een klassieke tripartite beoogde.
“Drie paar tieten!” riep ik. “Daar zullen jullie Maggie De Block, Meyrem Almaci en Angela Merkel voor nodig hebben. Dat zijn drie paar ferme tieten.”

En Kristof Calvo mag niet op het ruitje verschijnen of ik slinger hem Kunststof Calvo naar het hoofd.

Ik kan zo het gesticht in. Waar is mijn dwangbuis?

Naar de filistijnen en naar Pearle

Ouder worden is een ramp die steeds weer toeslaat en in stijgende lijn bergafwaarts gaan. Ik dien noodgedwongen gebruik te maken van een leesbril. Het moet gezegd dat ik nogal slordig omspring met dat hulpstuk. Het gebeurt niet zelden dat ik het optisch instrument verstrooid naast me neerleg op de bank, om iets te verrichten dat geen bril vereist. Het stond in de sterren geschreven dat deze nonchalance op een dag slecht zou aflopen en dat is dus gebeurd.

Ik zat wat ontspannende lectuur tot me te nemen ─ Heroes van Stephen Fry ─ en diende die aangename bezigheid te onderbreken, om wat overtollig en hoogst opdringerig vocht uit mijn lichaam te verwijderen. Toen ik verrichter zake terugkeerde en op de bank neerdaalde, lette ik niet op de bril die ik daar achteloos had achtergelaten. Daardoor ontstond er – hoe zal ik het zeggen? – een enigszins protesterend, want krakend geluidje onder mijn zitvlak.

Ik mat de schade op. Een van de glazen was ontsnapt uit de montuur, die trouwens deerniswekkend verbogen was. Ik probeerde de averij nog zelf te herstellen, maar ik heb daar absoluut geen handje van en maakte er dus een potje van, zodat ik me noodgedwongen naar een winkel van Pearle begaf.

Daar wachtte me een warm welkom. De dame die me te woord stond, liep bijna over van hartelijkheid. Ik kreeg een stoel aangeboden; ze trakteerde me op een voortreffelijke beker koffie (Java) en ze zorgde ervoor dat mijn bril binnen de kortste keren hersteld was, zonder dat de ingreep me een cent kostte.

Dat Pearle klantvriendelijkheid hoog in het vaandel voert, is een ding dat zeker is. Alle punten! Als het goed is, zeg ik het ook.

Pearle

Wat hebben die luiden geslikt?

Het moet een jaar of wat geleden zijn dat ik bezoek verwachtte van een jongeman, die zich te mijnent wilde bekwamen in de Spaanse taal.

Op het afgesproken uur signaleerde mijn mobiele telefoon dat iemand me wilde spreken en het scherm verklapte dat het mijn leerling was.
Ik wed om een mooi ding dat hij op de valreep afbelt, dacht ik, terwijl ergernis zich van me meester maakte.
─”Ja, hallo!” foeterde ik dus.
─”Ik sta aan je deur”, zei hij.

Krijg nu tieten! De bel was nauwelijks een halve meter van hem verwijderd, maar toch verkoos hij me telefonisch van zijn aanwezigheid op de hoogte te brengen.

Gisteren kreeg ik een tekstbericht van een kennis van me. Hij schreef: ik zal zo meteen een sms naar je andere telefoon sturen.
Kus nu mijn klooster!

Die zogeheten smartphones – wat heb ik een gloeiende siroophekel aan die benaming – mogen dan misschien erg slim zijn, maar veel gebruikers ervan zijn het vlees in een broodje idioot.

Een sanitaire stop

Ik zou een vriendin naar een opslagruimte voor bejaarden brengen, niet omdat ze er wenste te verblijven, want daar is ze veel te jong voor, maar omdat ze haar moeder wilde verblijden met een bezoek.

We waren nog niet helemaal vertrokken, of ze moest al hoog naar de wc, hetgeen bij haar vaste prik is, want ze heeft naar verluidt last van een overactieve blaas. Wie ben ik dat ik haar dit euvel zou ontzeggen?

We hielden halt en betraden een theesalon waar iedereen bejaard was. Terwijl mijn vriendin zich ergens van overtollig vocht ontdeed, zat ik wat om me heen te kijken en was zodoende getuige van een toch wel vreemd tafereel. Niet ver bij me vandaan zaten een man en een vrouw oud en der dagen zat te zijn en thee te drinken. Opeens, toen de vrouw zich onbespied waande, diepte ze twee theebuiltjes en een kleine thermos uit haar handtas op, om er stiekem haar man en zichzelf mee te bedienen.

Kom daar nu eens om! Ik weet niet of dit gebeurde uit geldnood of uit gierigheid en eigenlijk hoef ik het ook niet te weten, maar zoiets heb ik nog nooit gezien en ik heb nochtans al heel veel gezien.

Nu ja, zoals ik al zei: ik bemoei me met m’n eigen zaken.