Tag: pech

Allemaal beestjes

Op een weblog brak iemand een lans voor het verorberen van knapperige insecten, malse wormen en ander wriemelend gespuis. Hoewel de auteur zijn betoog met een fraaie, ja zelfs enigszins appetijtelijke menukaart verluchtte, voelde ik me niet echt aangesproken en nog minder geroepen om bijvoorbeeld vanmiddag kakkerlakken in de room of sprinkhanen op Provençaalse wijze te nuttigen.

Desalniettemin ben ik door dat schrijfsel wat op internet gaan grasduinen, want het onderwerp boeit me wel. Daar las ik dat jij en ik tijdens ons leven onbewust een niet gering aantal insecten, waaronder spinnen, tot ons nemen, omdat die tijdens de nachtrust onze mondholte binnendringen en wij ze vervolgens inslikken. Het weze mij toegestaan om dat nogal weerzinwekkend te vinden en ik moet er vooral niet aan denken als ik de sponde opzoek, want dan zou het weleens heel lang kunnen duren voor de barmhartige slaap zich over me ontfermt.

De paar insecten die ooit tijdens het fietsen in mijn mond terechtkwamen, heb ik altijd kunnen uitspuwen, maar toen ik enkele zomers geleden door Griekenland toerde, floepte er plots een bij of een wesp mijn auto binnen en die vloog me regelrecht naar de keel. Letterlijk dan. Helemaal achterin kreeg ik een steek op mijn tong, wat niet alleen bijzonder pijnlijk was, maar me tevens binnen de kortste keren in het ziekenhuis bracht, omdat ik vanwege de zwelling nauwelijks adem kreeg en dreigde te stikken.

Het blijft een anekdote die ik graag ontkurk en ik scoor er ook telkens mee. Toch werd ik onlangs door een meisje overtroefd, want die kwam met een nog sterker verhaal op de proppen. Op zekere dag, toen zij zich met een hups rokje omgord had en dat gewaadje over een fietszadel drapeerde om het niet te kreuken, merkte zij niet dat ze aldus de wesp opschrikte, die zich op datzelfde zadel in de zon koesterde. Die wesp raakte danig in paniek, trok van de weeromstuit een steekwapen …

… en nu mogen jullie drie keer raden waar die angel terechtkwam.

Onderbroekenlol

Ik schrok toen ik het café betrad, want ik werd meteen geconfronteerd met een beveiligingsinstallatie van het type dobermann. Mijn knieën huiverden terwijl ik me naar de tapkast begaf, maar het dier bleek geen kwaad te brouwen en zelfs ongebruikelijk veel om me te geven. Toen ik de gelagkamer verliet om even naar het vlees te kijken, ging hij met me mee om me de weg te tonen.

Ik gaf mijn jongeheer een handje, zette het op een klaterend pissen, stelde orde op zaken … en toen liep mijn rits onherroepelijk uit de rails. Nu ben ik een voorzienig mens en ik heb dus altijd een veiligheidsspeld op zak … alleen kon ik die op dat moment nergens vinden. Er zat niets anders op: ik moest in haveloze toestand terug naar het buffet.

Daar waren inmiddels een vijftal nogal luidruchtige stratenmakers neergestreken, die ik iets verderop met helse tuigen in de grond had zien wroeten en kennelijk van hun middagpauze gebruik maakten om hun grote dorst te lessen. Ze keken me aan en ze zagen het, want zoiets valt natuurlijk op als je zoals ik wit ondergoed draagt en bovendien een machtig bestaan hebt.
─”Je gulp staat open”, zei een van hen.
─”Ik weet het”, piepte ik deemoedig. “Mijn rits is kapot.”
─”Het kan me eigenlijk niet schelen dat je met je lul loopt te leuren,” grijnsde de man, “maar ’t is vooral de stank die me stoort.”

Er volgde een lachsalvo dat men ongetwijfeld op de schaal van Richter kon waarnemen. Ik lachte dapper mee, zij het niet van harte, maar eerder als een boer die kiespijn heeft. Ik ben daar niet lang meer gebleven.

Kus nu mijn klooster!

Vanmorgen klom ik op de fiets en stampte mezelf naar de bakker. Omdat ik meestal van ’s ochtends tot ’s nachts aan een bureaustoel gekluisterd zit, beschouw ik dat peddelen als een uitermate aangename afwisseling, zelfs als het regent of waait. Ik genoot met dusdanig volle teugen van mijn tochtje, dat ik bijna in een vrolijk lied uitbarstte. Om mijn geestelijke toestand niet nog meer in twijfel te trekken, beperkte ik me evenwel tot het nauwelijks hoorbaar mummelen van: “wij gaan naar buiten, waar de vogeltjes fluiten”.

Ik bewoon een gebied dat heuvelachtige neigingen vertoont. Daardoor dien ik af en toe een hoogteverschil te overwinnen en een nijdig klimmetje aan te vatten, waarna de weg me meestal met een frivool afdalinkje beloont. Het leven is nemen en geven en dat geldt ook voor de paden die dat leven doorkruisen. Meestal neem ik zo’n hindernis met gezwinde tred, maar vandaag was dat niet het geval, omdat een egoïstische automobilist me tijdens de aanloop de pas afsneed. Ik remde me tot bijna stilstand en zag me genoodzaakt de kont van het zadel te verheffen, teneinde recht op de trappers de helling te bestormen … en danseuse zoals dat in het wielerjargon heet.

Ik sleurde me omhoog en toen … knapte opeens de ketting van mijn rijwiel. Ik schoot neerwaarts en mijn munitiedepootje maakte een onzachte landing op de bovenbuis van mijn fiets. Het sakkerse duo — de broertjes von Klingelklongel — was daar toch even niet goed van en ik ook niet. De pijn was zo vliemend dat het me zwart voor de ogen werd en ik op het punt stond van mijn stokje te gaan. Ik plooide dubbel en liet me in de berm neer.
─“Heb je je bezeerd?” vroeg de bezorgde stem van iemand die zich over me heen boog.
─“Wat dacht je?” hapte ik naar adem. “‘k Ben godverdomme met mijn boules d’amour op die stang terechtgekomen.”

Ik opende de ogen en keek in het vriendelijke gezicht van een eerbiedwaardige non uit het plaatselijke klooster. Ik zag aan haar blik dat ze me niet begreep. Als er in hun gemeenschap iets feestelijks gebeurde, aten ze weleens boules de Berlin, maar boules d’amour … nee, daar had ze nog nooit van gehoord.

De stoel

Wat ik vandaag aan jullie wil slijten, is een nogal ingewikkelde historie. Ik durf dan ook niet te voorspellen dat ik dit relaas tot een goed einde zal brengen. De gebeurtenis die ik wil behandelen, duurde namelijk slechts enkele seconden: een tijdsbestek dat men eigenlijk niet in gesproken of geschreven vorm vermag te vatten. Bovendien ben ik soms een drenkeling in mijn eigen woordenstroom. Ik begin iets te vertellen, neem een afslag en daarna nog een zijpad … en raak zodoende op een dwaalspoor. We proberen er wat aan te doen, maar ‘t blijft behelpen.

Ik ben de trotse bezitter van een fraaie bureaustoel. Omdat ik buitensporig veel tijd op dat zitmeubel doorbreng en omdat ik eigenaar van een delicate rug ben, heb ik bij de aankoop ervan niet op een euro gekeken. Een zuinige inborst mag geen reden zijn om je lichamelijke en geestelijke gezondheid te veronachtzamen. Ik heb me dus door een gewiekste verkoper een ergonomische, met leder beklede en van heel veel toeters en bellen voorziene directeursstoel laten aanpraten. Nu ben ik helemaal nergens directeur van, maar het streelde mijn ego dat de winkelbediende me daarvoor aanzag, dus deed ik maar een beetje alsof ik dat ook werkelijk was en kocht die stoel.

Toen ik er gisterenmiddag op plaatsgenomen had, liet mijn geheugen me plots in de steek. Dat overkomt me steeds vaker, heb ik de indruk. Ik moest het Spaanse ‘capuchinada’ vertalen. Dat kan zowel lol als keet of feestje betekenen, maar vanwege het ritme en de inhoud van de zin waaraan ik werkte, zocht ik naar die ene speciale Nederlandse term, waarvan ik wist dat die bestond, maar die me niet te binnen wilde schieten. Ik stond op, begaf me naar de koelkast, voorzag me van een blikje cola, rukte dat open … en floep! Het woord stoof mijn hersens binnen: instuif.

Om de vondst niet te laten ontsnappen, spoedde ik me naar mijn bureau … en wat volgt, duurde dus slechts luttele seconden.

Ik liet me nogal onbezonnen op mijn directeursstoel neer. De gasveer ervan gaf er op dat moment de brui aan. Ik voelde de zitting onder me wegzinken en meende te vallen. Ik probeerde me overeind te houden, gooide de armen in de lucht en het blikje cola schoot als een raketje uit mijn hand. De kat, die op mijn schrijftafel lag te slapen, schrok zich het lazarus en sprong. Omdat het colablikje toen net als een stuurloos sproeivliegtuig neerdaalde en tegen mijn slaap knalde, gaf mijn hoofd een ruk en kon de reeds springende kat mijn smoel niet meer ontwijken. Ze kwam midden in mijn gezicht terecht, hetgeen allerminst bevorderlijk was voor mijn toch al labiele toestand. Ik poogde mijn evenwicht te bewaren, of te herwinnen, maar mijn voet haakte zich vast onder een snoer dat op de grond lag. Terwijl de bureaulamp zich te pletter stortte en middendoor brak, gaf ik een kopstoot aan een boekenkast, bracht aldus een zich daarop bevindend beeldje van een gevleugeld wezen zodanig aan het wankelen dat het zich van de plank stortte, rakelings langs mijn oor suisde en naast me aan gruzelementen viel …

Vandaag zit de directeur nederig op een gewone stoel. Zijn voorhoofd vertoont een schram en een blauwe bult. Rugpijn kondigt zich aan. Op zijn schrijftafel heeft de cola wat sporen nagelaten. De kat is nergens te bespeuren. Er bestaan ergere dingen … We proberen er het beste van te maken.