Saluut en hopelijk tot nooit meer

Er viel me deze week een heuglijke tijding te beurt.

Maanden geleden nam ik me voor om niet meer naar het actualiteitenprogramma De Zevende Dag te kijken, zolang het ergerlijke, met een ontwikkelingsstoornis behepte en het charisma van een zak kippenvoer met gebroken mais tentoonspreidende schepsel, Lisbeth Imbo, daar de dienst uitmaakte. Ik ben dat voornemen getrouw gebleven.

Imbo

Nu verneem ik echter dat het akelige vrouwmens in kwestie er eind juni de brui aan geeft en op Vlaamse wijze haar schulp afkuist. Prijs de hemelen! Opgeruimd staat netjes.

Ik zal me dus op zondagmorgen opnieuw voor het ruitje vestigen, hoewel ik ook niet echt een fan van Lieven Verstraete ben. Maar goed, we roeien met de riemen die we hebben, of die men ons door de strot ramt.

Haast u langzaam

Ik had een afspraak met mijn in een ziekenhuis gevestigde oogarts om 10 uur.

Om 9:45 uur was ik present, want ik voer stiptheid hoog in het vaandel. Ik kan me niet herinneren dat er ooit iemand op me heeft moeten wachten. Ik weet wel zeker van niet.

Anderhalf uur later, om 11:30 uur, was ik eindelijk aan de beurt. Ik kon ondertussen wel kotsen van opwinding en was zo gespannen als het elastiek in mijn onderbroek (van een goed merk), want ik ben zowel een pietje precies als een pietje secuur.

Toen ik derhalve daaromtrent op beleefde wijze mijn ongenoegen kenbaar maakte, bleek dat ze in dat ziekenhuis dergelijke vertraging kennelijk normaal vonden, want ze beschouwden mij als een lastig persoon, die op alle slakken zout legde.

Wel dan, deze lastige persoon heeft lak aan zo’n onverschillige mentaliteit. Ik zal een andere oogarts kiezen, in een ander ziekenhuis.

Laten jullie zich vooral niet haasten! Festina lente!

Het brengt er de stemming in ─ 2

De verkiezingen zijn naakt … eh … nakend. Ik heb een oproepingskaart ontvangen en stel vast dat wij, Belgen, niet enkel verplicht zijn om ons ter stembus te begeven, maar dat men ons tegenwoordig ook een tijdstip opdringt, waarop we dat het beste kunnen doen. Ja zeg, mogen wij misschien nog zelf beslissen hoe we onze dagen indelen? Die bemoeizucht van de overheid begint nu toch van lieverlee de spuigaten uit te lopen. Bon, ik zal me dus willens nillens ter stemming aanbieden, maar dan wel op het moment dat het mij het beste uitkomt en dat zal niet het voorgestelde uur zijn. Ik heb op dat moment wel wat anders te doen.

Het wordt hoe dan ook derhalve stilaan tijd dat ik beslis wie ik met een rood bolletje zal verblijden, want anders sta ik daar zondag in dat krakkemikkige hokje mijn tijd, en die van wie na mij komt, te verkwanselen. En op wie ik zal stemmen, tja, dat zal ik hier in de komende dagen proberen uit te vogelen.

Het brengt er de stemming in

Ik ben al ettelijke jaren lid van N-VA, al hoeft dat nog niet te betekenen dat ik ze schatplichtig ben. Alles wel beschouwd, ben ik niet bijster opgetogen over hetgeen die luiden verwezenlijkt en tijdens de voorbije jaren gerealiseerd hebben, waar ik, Vlaming zijnde, beter van word. Ze blijven dweilen met de kraan open en er komt niets heuglijks van. De halsstarrigheid, om niet te zeggen de betweterigheid, van Bart De Wever is mij een beetje een doorn in het vlees. Hij, en zijn partij zullen niet doen wat ik wil. Tja, eerst onze lekker maken, maar het mooiste laten zitten.

In het vooruitzicht van de nakende verkiezingen steekt er een licht onbehagen in me op en begin ik me enigszins op te winden. Ik voel me namelijk geneigd om …

… Kijk, ik wou om een mooi ding dat ik mijn stem aan Barbara Pas van Vlaams Belang kon geven. Dat is nu eens echt een politica naar mijn hart, die voortdurend bewijst dat je geen Latijn hoeft te beheersen om klare taal te spreken en spijkers met koppen te slaan.

Ik denk dat ik Bart De Wever en zijn kompanen in de steek zal laten, om naar Vlaams Belang uit te wijken. Dat verfoeilijke cordon sanitaire kan me trouwens aan de reet roesten.

Acuto homine nobis opus est, qui pervestiget quid sui cives cogitent.
We hebben een scherpzinnig iemand nodig, om achter de mening in het land te komen.
Cicero

Mooi weer vandaag

Toen de lente op een keer – nog niet zo lang geleden – met een zonnige en warme dag uitpakte en ik van de weeromstuit geen zin had om te koken, klom ik gezwind op de fiets en trapte mijn vege lijf naar een etablissement, waar men te eten schafte.

Ik arriveerde daar aan de vroege kant en nam plaats op het uitgestrekte, nog lege terras. Ik bestelde en genoot er van een Campari soda, waarvan ik de soda evenwel door spuitwater diende te vervangen, want ik heb in mijn hele leven nog maar één keer echte soda aangeboden gekregen.

Naarmate de tijd verstreek, daagden er meer klanten op en velen daarvan zetten het onverwijld op een roken: een bezigheid waaraan ik me ten zeerste erger, omdat de ermee gepaard gaande geurhinder steevast een domper op mijn eetvreugde zet. Ik probeerde evenwel mijn ongenoegen daaromtrent te verbijten, maar toen verscheen er een man, wiens hele uiterlijk verried dat hij wel eens lekker gegeten had. Hij sjouwde een buitenproportioneel lichaam rond: een slordige stapeling van vetkwabben, waarin zich – dat moesten we aannemen – ergens een penis schuilhield. Bovendien had hij een pafferige kop, waaronder een vaalgele keelzak vol kinnebakspek lilde, Waren het zijn kinnen, of rustte zijn hoofd op een stapel pannenkoeken?

Tot overmaat van ramp liet hij zijn niet gering aantal kilogrammen in mijn directe omgeving neer, om vrijwel meteen de brand in een kloeke sigaar te zuigen en die geweldig te laten stinken. “Zal ik me van kant maken?!” vroeg ik me af.

Ondertussen was het bijna middag. De keuken ging open en de serveerster – die overigens niets onverlet liet om uitgebreid te vapen en zich in de walmen van de volgens mij ook voor omstanders niet zo onschuldige elektronische sigaret te hullen – kwam naar me toe: een blocnote in de aanslag.
– “Hebt u al een keuze gemaakt?” vroeg ze met een volslagen gebrek aan belangstelling.
– “Nee,” zei ik, “want ik ben niet van plan om hier te eten. De rook en de stank hinderen me in niet geringe mate.”
– “Binnen mag er niet gerookt worden”, schrok ze enigszins van mijn reactie.
– “En me op zo’n fraaie dag in de bedompte ingewanden van jullie etablissement vestigen?” protesteerde ik. “Ik ben me daar een haartje betoeterd. Breng me de rekening maar.”

Ze bracht de rekening en Ik betaalde veertien euro voor mijn Campari soda … eh … spuitwater en trapte het af.

Thuis heb ik koninklijk gekookt, of toch ongeveer, en ik nuttigde mijn maaltijd – scampi diabolique – op mijn terras, omringd door de ruige ruimte van de natuur, door eindeloos repeterende vogels en de verrukkelijke geur waarmee de jasmijnbomen me bedachten.

Ach, wie kan het ook verrekken?!

De tijdsgeest is knettergek en hangt aaneen als droog zand:

– Geef kritiek op een vrouw en het is seksisme;
– Geef kritiek op een allochtoon of een kleurling en het is racisme;
– Geef kritiek op een gelijkslachtig geaard persoon en het is homofobie …

… en zo kan ik nog wel even doorgaan.

Kritisch zijn wordt met de dag moeilijker.

Een mens zou licht besluiten om niet meer te zwemmen, maar gewoon met het leven mee te drijven …

… maar dan kennen ze mij niet!