Kus nu mijn klooster!

Vanmorgen klom ik op de fiets en stampte mezelf naar de bakker. Omdat ik meestal van ’s ochtends tot ’s nachts aan een bureaustoel gekluisterd zit, beschouw ik dat peddelen als een uitermate aangename afwisseling, zelfs als het regent of waait. Ik genoot met dusdanig volle teugen van mijn tochtje, dat ik bijna in een vrolijk lied uitbarstte. Om mijn geestelijke toestand niet nog meer in twijfel te trekken, beperkte ik me evenwel tot het nauwelijks hoorbaar mummelen van: “wij gaan naar buiten, waar de vogeltjes fluiten”.

Ik bewoon een gebied dat heuvelachtige neigingen vertoont. Daardoor dien ik af en toe een hoogteverschil te overwinnen en een nijdig klimmetje aan te vatten, waarna de weg me meestal met een frivool afdalinkje beloont. Het leven is nemen en geven en dat geldt ook voor de paden die dat leven doorkruisen. Meestal neem ik zo’n hindernis met gezwinde tred, maar vandaag was dat niet het geval, omdat een egoïstische automobilist me tijdens de aanloop de pas afsneed. Ik remde me tot bijna stilstand en zag me genoodzaakt de kont van het zadel te verheffen, teneinde recht op de trappers de helling te bestormen … en danseuse zoals dat in het wielerjargon heet.

Ik sleurde me omhoog en toen … knapte opeens de ketting van mijn rijwiel. Ik schoot neerwaarts en mijn munitiedepootje maakte een onzachte landing op de bovenbuis van mijn fiets. Het sakkerse duo — de broertjes von Klingelklongel — was daar toch even niet goed van en ik ook niet. De pijn was zo vliemend dat het me zwart voor de ogen werd en ik op het punt stond van mijn stokje te gaan. Ik plooide dubbel en liet me in de berm neer.
─“Heb je je bezeerd?” vroeg de bezorgde stem van iemand die zich over me heen boog.
─“Wat dacht je?” hapte ik naar adem. “‘k Ben godverdomme met mijn boules d’amour op die stang terechtgekomen.”

Ik opende de ogen en keek in het vriendelijke gezicht van een eerbiedwaardige non uit het plaatselijke klooster. Ik zag aan haar blik dat ze me niet begreep. Als er in hun gemeenschap iets feestelijks gebeurde, aten ze weleens boules de Berlin, maar boules d’amour … nee, daar had ze nog nooit van gehoord.

Ik bleef er bijna in

Het heeft bitter weinig gescheeld of er was hier nooit meer een schrijfsel van me verschenen. De beruchte tunnel met dat helle, witte licht aan het eind … Die bestaat! Ik zag die namelijk in de verte opdoemen, maar toen ben ik ijlings op mijn stappen teruggekeerd. Aanhoort allen wat aan mij, nederige sterveling, is geschied.

Gisteravond dacht ik: hèhè, ik neem het er even van. En toen nam ik het er even van. Terwijl ik mijn vermoeide lichaam naar een vleesetende fauteuil in de woonkamer verplaatste, bedacht ik opeens dat ledigheid des duivels oorkussen is en dus begaf ik me eerst naar de keuken. Ik beroofde de koelkast van een blonde rakker uit Hoegaarden en nam die mee naar mijn nest.

Viel er op het ruitje wat te bezienswaardigen? Ik drukte op een toets en de kwelbuis schoot wakker. Op de koffietafel ontwaarde ik plots een zwart kokertje, waarin zich ooit een filmrolletje had opgehouden. Ik schudde er even mee en hoorde een ratelend geluid, dat veroorzaakt werd door een klompje hasjiesj van een uitstekend merk en met verbazingwekkende capaciteiten. Zou ik? Natuurlijk!

Met behendige, ja zelfs enigszins doortrapte vingers rolde ik een feesttoeter van je welste, zoog er de brand in en bracht die een tiental minuten later tot een goed eind. Santé, mijn ratje! Waar was ik? Wat hoorde ik? Wie belde daar aan mijn huisje? Olé, olé! Samen met de joint was ik compleet in rook opgegaan, zwevend, kringelend en licht als een veer van een opgehokte … da’k het niet wist … laten we een salamander nemen.

De beeldbuis vertoonde inmiddels een film. Ik zag lijken uit kasten vallen, ratten sprongen uit donkere hoeken, dolken flikkerden in het maanlicht, weerwolven huilden in de toendra … er gebeurde van alles wat me aan het schrikken bracht, dus poogde ik kanaalzwemmend lieflijke muziek op te sporen, waar ik wonderwel in slaagde. ‘Du bist meine Liebe’, zong een bevallig meisje en ik wilde haar graag geloven, maar op dat moment kondigde mijn vreetkick zich aan. De honger die hasjiesj en marihuana veroorzaken, is onvoorstelbaar. Men zou een paard verslinden.

Aangezien ik niet direct over een paard kon beschikken, begaf ik me niet naar de stal, maar naar de provisiekast in de keuken. Ik keerde terug met hetgeen men in het West-Vlaams sneukelbucht, in het Frans amuse-gueules en in het Nederlands peuzelhapjes noemt: bierbommetjes, chips, zoute pinda’s, flikjes, liquorices, negerinnentetten, nonnenbillen, een bonkje kaas, marsepein uit Lübeck, noga uit Montélimar …

Ondertussen had het zingende meisje plaats gemaakt voor een wicht van vijftien lentes, dat onverhoeds door haar puisterige vriendje van zestien bezwangerd was.
─”Gebruiken jullie dan geen condoom?” vroeg iemand.
─”Toch wel,” antwoordde het moedertje in wording, “maar het was zijn verjaardag en als cadeau mocht hij een keertje zonder.”
Een peristaltische schaterlach drong zich op, maar net voor ik daarin wilde uitbarsten, had ik een knoedel Gruyère in mijn mond gestopt en die schoot gelijk het verkeerde keelgat binnen, waardoor ik dreigde te stikken. Nu heeft men mij in een EHBO-cursus wel de Heimlichmanoeuvre aangeleerd, maar die kun je volgens mij onmogelijk op jezelf toepassen, of je zou een slangenmens moeten wezen. ‘t Was toch even panieken hoor! Ik dacht werkelijk dat ik niet zou halen, maar onkruid vergaat kennelijk niet.

Voor zijn verjaardag had die puistkop een keertje zonder condoom gemogen. Een mens zou voor minder achter adem raken.

Door zijn haar groeien

Een simpele ziel, die van het leven niet meegekregen had waar hij recht op had, was op de dool geraakt en de televisie wijdde een opsporingsbericht aan zijn verdwijning. Zijn foto verscheen op het ruitje en de stem van een omroepster gaf een persoonsbeschrijving.

─”Hij vertoont voorhoofdskaalheid”, zei ze.

Voorhoofdskaalheid? Volgens mij, maar ook volgens hetgeen hooggeleerde lieden in veelal dikke boeken openbaren, is een voorhoofd het voorste gedeelte van de schedel, meer bepaald het deel van het gelaat tussen de wenkbrauwen en de haargrens. Nu bestaan er natuurlijk achterneven van King Kong, wiens voorhoofd achter borstelige, ja bijna woeste wenkbrauwen schuilgaat, waardoor men in de waan kan verkeren dat die krankzinnige begroeiing aan het voorhoofd ontspruit, maar daar is natuurlijk geen kwestie van.

Nee, het menselijk voorhoofd is door de bank genomen kaal en voorhoofdskaalheid is derhalve je reinste nonsens. Desgewenst kan men van iemand zeggen dat hij een terugwijkende haargrens vertoont, of zich spottenderwijs laten ontvallen dat die persoon eigenaar is van een heel hoog voorhoofd.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ik binnen afzienbare tijd een hoog voorhoofd zal tentoonspreiden, maar kaal … dat in geen geval!

Nat gaan

Mij kwam de wraak toe en de vergelding … en eindelijk was het moment aangebroken om mijn gefnuikte trots in zijn eer te herstellen, om niet te zeggen wraak te nemen.

Ik vertelde jullie onlangs dat ik logeergasten verwachtte en ik voerde hier ene Vicente ten tonele: de onhandige kelner die me op het eiland Tenerife een kom hete soep in de nek gooide. Zo’n aanslag op mijn persoon kon ik vanzelfsprekend niet over mijn kant laten gaan. Wie kaatst, moet de bal verwachten en wie mij onrecht aandoet, zal zijn gerechte straf niet ontlopen. Met voorbedachten rade sloot ik vriendschap met die tafeldienaar en begon voorbereidingen te treffen om hem de onaangename bejegening met gelijke munt te betalen. Ik ging daarbij niet over één nacht ijs, maar smeedde mijn plan tot in de finesses, zodat de uitvoering ervan onmogelijk kon mislukken.

Gisteravond zou ik mijn ‘finest hour’ beleven. O, wat verkneukelde ik me! Samen met Vicente en zijn prille echtgenote, Mirta, schikte ik aan in een priëlerig hoekje van een alkoverig restaurant, waar het niet alleen goed van eten en drinken is, maar waar ik desgewenst een potje kan breken. Ik onderhoud namelijk een vriendschappelijke relatie met de eigenares ervan. Aangezien zij tevens de klanten bedient, had ik haar in het complot betrokken. Meer zelfs: zij zou mijn snode plan uitvoeren. Ze zou komen aandraven met een soepterrine op een dienblad, aan iets haperen of zich toch mistreden, wankelen en struikelend de inhoud van de kom — lauw water, want ik wilde er geen zootje van maken — over Vicente uitstorten, waarna ik in honend gelach zou uitbarsten en me op de dijen kletsen van plezier. Ook Mirta nam ik in vertrouwen, zodat zij te gepasten tijde wat kon opschikken. Ze had zich immers helemaal opgetut en de hel is niks vergeleken met een vrouw wiens make-up geruïneerd is.

Meteen na het aperitieven verscheen de soepterrine in de deuropening van de keuken, zweefde naar ons toe … Ik zat me bijna te bezeiken en bedacht Mirta met een schalkse knipoog. Nooit heb ik iemand op overtuigender wijze gestuntel zien veinzen. De restauratrice struikelde met veel te grote uitbundigheid, waardoor ze enigszins van koers raakte en toen de inhoud van de kom … op mijn schedel kwakte. Op die van mij!

Mirta kraaide het uit. Vicente was van de ketting en wist niet waar hij heen moest rennen van het lachen. O, wat had iedereen opeens onbedaarlijk veel plezier in het leven. Ik ietsje minder. Druipneuzend aanhoorde ik hoe Mirta uit de biecht geklapt had, waarna Vicente besloot iets verneukeratiefs met me te doen. Meteen na onze aankomst in het restaurant maakte de sympathieke guit van mijn korte afwezigheid misbruik om het met de uitbaatster op een akkoordje te gooien en die had daar wel oren naar. Toen ik van de toiletten terugkeerde, was alles reeds in kannen en kruiken … en terrines … en ik, sul, voelde zelfs geen nattigheid … tot ik letterlijk nattigheid voelde.

Zodoende blijven we bezig. Nu ben ik weer aan zet. Ik zal wel wat verzinnen, maar dit keer zal ik Mirta niet nopens het op handen zijnde jennetje inlichten. Tegen de liefde is immers geen enkel geheim bestand.

Soep met ballen

Een aantal jaren geleden diende ik me naar een Canarisch eiland te begeven, met name naar het met opwindende landschappen getooide en met lachende bloemen pronkende Tenerife, waar velen van ons graag toeven en goede sier maken als het vakantie is. Het prentkaartfähige oord behoort evenwel niet tot mijn favoriete reisdoelen. Er groeit daar namelijk een kanjer van een vulkaan, de Teide, en als het enigszins kan, houd ik me liever ver uit de buurt van vuurspuwende bergen. Je hoort me niet beweren dat ik er echt bang van ben, maar ik heb weinig vertrouwen in zulke hogelijk onvoorspelbare natuurfenomenen. Het spreekwoord zegt dat men geen slapende honden wakker moet maken en hetzelfde geldt allicht voor slapende vulkanen. Als ik ergens kom waar een hond ligt te slapen, schrikt dat beest meestal direct wakker, dus vermoed ik dat ik bij vulkanen wel hetzelfde effect zal sorteren … en dan ben ik nog niet jarig! Desalniettemin ging ik voor anker in het zachtklotsende haventje Puerto de la Cruz en nam er mijn intrek in een praalziek hotel met een vrachtje sterren, dat aan de rand van de schuimende zee hurkte en uitzicht bood op dat huiveringwekkende ventiel van Moeder Aarde.

Die eerste avond zat ik in het restaurant en lepelde met zelden vertoonde vlijt soep naar binnen. Ik was daar zo intens mee bezig dat ik niet eens opmerkte dat een kelner zich achter me opstelde. Toen die vooroverboog om me vriendelijk te vragen of ik nog wat soep wenste, schrok ik dermate van het onverwachte stemgeluid bij mijn oor, dat ik met een ruk rechtop veerde. Normaliter heeft zoiets geen nare gevolgen, want elke tafeldienaar is op zijn hoede voor dergelijke reacties. Die van mij dus niet. Ik stootte met mijn schedel tegen het dienblad dat op zijn hand balanceerde. Ook niet erg natuurlijk. Op dat blad prijkte evenwel een fraaigevormde, doch nogal labiele terrine van authentiek Beiers porselein, die onverwijld kapseisde en een vrij sierlijke, maar nogal hete soepval veroorzaakte, die zich met veel panache in mijn nek stortte. Wat doet men in zo’n geval? Vanzelfsprekend! Ik schoot omhoog als een raket en gaf zodoende het dienblad een tweede kopstoot, van het soort dat Zinedine Zidane me ten zeerste zou benijden. Het ding was er echt niet goed van… maar je had die kom moeten zien! Die suisde omhoog, beschreef een elegante bocht in het luchtruim en kwam toen met een rotgang op mijn tafel terecht, krek tussen het onthutste serviesgoed. De ravage! Mensen lieve deugd, daar brak zo het een en ander … en een kabaal … je leven zo niet! Consternatie alom, alsof er een vliegende schotel geland was. Het hele restaurant stond in rep en roer. Via rug en borst verliet de soep mijn tweedjasje en lekte gemoedelijk op mijn pantalon. Mijn nek gloeide pijnlijk en was dus verbrand, maar toch was ik begaan met de jongen die samen met mij dat sensationele onheil gesticht had. Hij stond daar als een wassen beeld en staarde wezenloos naar de vernieling op de plek waar de bolbliksem ingeslagen was. Zijn mond beefde wat en viel toen open. Ik pakte een servet en begon ostentatief mijn nek te dweilen. Daardoor afgeleid kwam de jongen weer bij zijn positieven.
─“Pido perdón, señor”, prevelde hij en het huilen stond hem nader dan het lachen.
─“No tanto como eso”, zei ik goedig, want ik spreek Spaans en ik voelde me even schuldig als die knaap.

Zoiets schept een band. We raakten met elkaar bevriend en dat zijn we nog steeds. Vicente, zo heet hij, is onlangs getrouwd en vanmiddag strijkt hij, door mij uitgenodigd zijnde, met zijn echtgenote in Belgenland neer, waarna ik ze vreugdevol in mijn stulpje zal onderbrengen. Ik broed immers al enige tijd op een plannetje. Ik zal ze meenemen naar een restaurant waar ik kind aan huis ben en daar zal hij de inhoud van een soepterrine ─ water vanzelfsprekend ─ in zijn nek en over hem heen krijgen. Dat wordt lachen.

Ik houd jullie op de hoogte.

Onthullingen

Er is een tijd geweest — anno dazumal — dat kerken op zondag nog volliepen en katholieke priesters soutanes droegen. Soutanes? Dat waren zwarte, tot aan de voeten reikende gewaden met aan de voorzijde van een hele trits knoopjes, van boven tot beneden. Als je die, als drager van dergelijk kledingstuk, ’s morgens allemaal moest dichtknopen en ’s avonds weer losmaken, had je daar een dagtaak aan en bleef er waarachtig niet veel tijd over voor de besognes van alledag en het welzijn van de aan jou toevertrouwde kudde gelovigen.

Boze tongen beweren dat sommigen zich op Schotse wijze onder die soutane ophielden. Ik geef toe dat ik tot voor kort twijfel koesterde omtrent de aanwezigheid van dessousartikelen onder de Schotse rok, maar ik heb daaromtrent uitsluitsel gekregen toen ik op een avond in een pub tussen een vrolijke bende in klederdracht getooide Schotten terechtkwam. Er bevindt zich inderdaad geen ander textiel onder die rokken en ik kan jullie verzekeren dat dit lang niet altijd voor een hartverheffend schouwspel zorgt, al zullen de meningen daarover ongetwijfeld sterk uiteenlopen.

Priesters in soutane … om ze te zien moet je tegenwoordig naar Rome reizen, of naar andere achtergebleven gebieden, en dat heb ik er heus niet voor over om uit te vinden of sommigen zich onder dat gewaad inderdaad in puribus naturalibus ophouden. Mijn vermoeden berust enkel op wat ik weet van horen zeggen. Toen ik college liep, was daar immers een priester van middelbare leeftijd, die halsstarrig weigerde de soutane voor een pak in te ruilen. Af en toe nodigde hij mentorsgewijs jongens naar zijn kamer uit, teneinde aldaar in alle intimiteit met hen over de dingen des levens te keuvelen. Zij die … eh … zo’n gesprek met hem voerden, verklaarden eensgezind dat die soutane het enige was dat hem bedekte. Als zij toen logen, dan ik nu ook, al heb ik lange tijd niet begrepen hoe men tijdens een simpele conversatie aan die wetenschap kon komen, maar na het ontmaskeren van een niet gering aantal losbandige geestelijken, zoals bijvoorbeeld de zeer ontuchtige en een schandelijk leven leidende bisschop Vangheluwe, weet ik inmiddels hoe de vork in de steel zit.

Diezelfde man deed trouwens nog iets wat men tegenwoordig niet meer ziet. Hij brevierde. Onder het lopen las hij onophoudelijk in een dik gebedenboek. Ik moest daar vanmorgen plots aan denken. Ik ben namelijk wat achteropgeraakt met mijn lectuur, dus nam ik een boek mee op ochtendwandeling. Twee vliegen in één klap. Nou, vergeet het maar! Ik kan dat dus niet. Het lezen van welgeteld één alinea veroorzaakte twee struikelingen, dus klapte ik het boek dicht en genoot volop van de oprukkende lente.

Als we maar gezond zijn

Als het Moederdag is, heb ik geen moeder meer om te fêteren;
op Vaderdag ontbreekt mijn vader steevast op het appel;
de eigengereide klokken van Rome plegen me straal te negeren, net als de paashaas;
Sinterklaas laat me compleet links liggen;
ook de Kerstman weet me kennelijk niet wonen;
de overstap van oud naar nieuw gaat onopgemerkt aan me voorbij;
mijn verjaardag blijkt aan geen mens een gelukwens te ontlokken …

… en mijn Valentijn, de liefde van mijn leven, ma grande passion, meine Leidenschaft, is ook al jaren dood.

Ze mogen voor mijn part het moeras inzakken met al hun feestgedruis en gedenkdagen, maar ik laat me niet kennen: tevreden strompel ik voort, met onbeschadigd humeur. Het is niet dat ik onbedaarlijk plezier in ’t leven heb, maar ik heb er nog steeds goeie zin in.

Als men zichzelf niet kietelt, lacht men nooit.

Selene

Ik weet uit ondervinding dat nogal wat mensen last hebben met de schijngestalten van de maan. Op zich is dat natuurlijk geen doodwond, maar bij romantische gelegenheden kan het soms handig zijn om de dingen trefzeker te benoemen, teneinde niet stommer te lijken dan men feitelijk is.

Zo was ik een keer in Griekenland in het gezelschap van iemand die op me rijmde en net als ik een hoog clair-de-lune-gehalte tentoonspreidde. Tijdens een digestieve avondwandeling langs een ziltgeurend en zachtklotsend haventje raakte ik danig door haar bekoorlijkheden gekluisterd. Toen dan ook nog een blanke maansikkel boven ons de hoorns opstak, was het hek helemaal van de dam. Mijn hart gloeide op van redeloze liefde en ik ontstak in allesverzengende hartstocht, maar zij lijnde me aan met de belofte dat ik haar aan het bevallige lijf zou mogen prutsen als de maan tot volle wasdom kwam en derhalve tot vrijpostige frivoliteiten noodde, zoals bijvoorbeeld een maanstandje. Ik, stommeling, had natuurlijk niet in de gaten dat het hemellichaam in kwestie net aan het krimpen was. Drie weken later, toen het moment suprême aanbrak, bevond ik me al opnieuw in ons vermaledijde tochtgat bij de Noordzee en was de aanbedene inmiddels  tot een herinnering verwaterd.

Bijna iedereen herkent vollemaan en nieuwemaan, maar zowel het eerste als het laatste kwartier zorgen vaak voor verwarring. Daarom doe ik jullie even een ezelsbruggetje aan de hand. Het onthouden van twee Franse woordjes volstaat om alle twijfel weg te nemen:

─ premier (eerste)
─ dernier (laatste)

Als men met de maansikkel de letter p van premier kan vormen, bevindt zij zich in het eerste kwartier en kijkt men derhalve naar een wassende maan. Is het echter de letter d van dernier, dan bevindt onze wachter zich in het laatste kwartier en spreken we van een krimpende maan. Zal ik er voor alle zekerheid ook nog een tekeningetje bij maken?

maanstanden

Morgen, 12 februari, is het vollemaan. Als de wolken ons goedgezind zijn, zal Selene als een meloen aan de hemel glunderen. Of als een pannenkoek. Of als een pizza … en dat betekent amore natuurlijk! Zijn jullie er klaar voor? Ik anders wel.

When the moon hits your eye like a big pizza pie …

Verkocht

Eenmaal!
Toen ik vanmorgen door het dorp keutelde, sprak een man me aan.
─”Kunt u me zeggen waar ik het dierenasiel kan vinden?” vroeg hij.
─”Zeer zeker kan ik dat”, zei ik en ik wees hem de weg.
De dag was nog maar net begonnen en ik had mijn goede daad al verricht, door een asielzoeker te helpen.


Andermaal!

Het heerschap dat naast me aan de tapkast zat, vertelde een anekdote, die ik met een volslagen gebrek aan belangstelling aanhoorde.
─”Ik was toen nog getrouwd”, besloot hij zijn relaas.
─”Hoe is er een eind gekomen aan je huwelijk?” veinsde ik interesse, want het antwoord kon me geen ene moer verblotekonten.
─”Door de dood”, zei hij.
─”Wiens dood?” vroeg ik.


Derdemaal en scheepsrecht!

Oma en opa zitten op een bank en kijken naar het sterven van de zee op het versgestreken strand. Als oma plots zin in een ijsje heeft, biedt opa hoffelijk aan om dat voor haar te halen. Wat mag het wezen?
─”Een bolletje vanille en een bolletje mokka”, zegt ze. “Zal ik het even voor je opschrijven?”
─”Nee, dat hoeft niet.”
─”Weet je ’t zeker?” dringt ze nog even aan.
─”Heel zeker!”
Even later keert opa terug met twee porties frieten.
─”Zie je wel!” foetert oma. “Nu ben je toch de mayonaise vergeten.”