Categorie: Kippenvellen

Kom dat tegen! (2)

Frisse morgen, grote griebels en heilige bimbam! Wat heb ik nu toch weer een teelbalbeklemmende, tepelverstijvende historie moeten aanhoren. Het valt nauwelijks te geloven, maar ik heb het uit de eerste hand (en mond), namelijk van de persoon, een goede kennis van me, die de onverkwikkelijke gebeurtenis aan den lijve heeft ondervonden en het relaas ervan aan me opdiste met een onvervalste huiver in zijn stem.

Een paar weken geleden verdween zijn buurman ─ die er moeite mee had dat hij zich aan de verkeerde kant van de middelbare leeftijd bevond en dus meer verleden dan toekomst had ─ plots uit zijn woning en van de aardbodem, want hij bleef spoorloos, hoewel men geen enkele moeite spaarde om hem terug te vinden.

De dag voor kerstmis was die kennis van me ─ die onmiskenbaar met groene vingers toegerust is ─ wat in zijn tuin aan het keutelen, toen hij plots water nodig had, om een pas aangeplant boompje een optimale start te geven. Hij begaf zich naar de regenput, die zich in een achterafhoek naast zijn woning bevond. Het viel hem op dat het deksel van dat reservoir de lading niet dekte, maar dat wekte niet meteen zijn argwaan op, want het gebeurde wel vaker dat zijn echtgenote het afdekken van de put veronachtzaamde, wegens te lastig, of te lui.

Toen hij zich echter over de put heenboog ─ Voelen jullie het komen? Horen jullie het aanzwellen van onheilszwangere muziek? ─ dobberde opeens het ontzielde lichaam van zijn buurman in zijn blikveld. Hemelstepeirdepreuten! Dan schrik je je toch de tering, man! Het zal in alle geval geen hartverheffend tafereel opgeleverd hebben, denk ik zo. Krijg dat op je dak … of in je regenput.

Ik mag het niet gedroomd hebben dat mij zoiets overkomt, maar desalniettemin zal ik er ongetwijfeld eng van dromen.

Ik prijs me gelukkig dat mijn woning niet over een waterreservoir beschikt. Ze moeten te mijnent geen wanhoopsdaden komen voltrekken, al kunnen ze zich hier in de buurt natuurlijk nog altijd aan een boomtak verhangen. Spaar me!

Een kwaad omen?

Het is me wat met dat eigengereide virus, dat ons leven en zowel de lente als de zomer van 2020 vergalt.

Mijn mailboxen ─ ik heb er een hele sjees, al is dat eigenlijk nergens voor nodig, want overdaad schaadt, maar op sommige gebieden ken ik slechts één adagium: meer van dat! ─ lopen al geruime tijd vol met onheilspellende berichten van bedrijven, neringen en instanties, die me bestoken met waarschuwingen omtrent de gevaren waarmee het coronavirus mij, en vele anderen met mij, bedreigt.

Dat weet ik onderdehand allemaal wel en die boodschappen klik ik derhalve meestal gelijk de prullenbak in, maar vanmorgen kreeg ik een mail van een schijnbaar officiële instantie en toen ik die opende, schotelde men me een link voor naar … een uitvaartverzekeraar. Ja zeg, maak het een beetje!

Zou dat een slecht voorteken kunnen zijn? Ik heb nochtans de kraanvogels van Ibycus niet gezien, noch de ijselijke gil van een banshee gehoord. Geen roepende uilen, jankende honden, of schetterende eksters hebben me verontrust door een nakende dood aan te kondigen.

Ik wil vooralsnog niet denken aan mijn eindbestemming en de enge ziektes die erheen leiden. Ik heb trouwens al heel lang zo’n uitvaartverzekering, maar die heb ik gelukkig nog nooit nodig gehad.

Maar goed, door die mail ben ik op mijn hoede. Een gewaarschuwd man geldt voor twee. Ik zal dus zoveel mogelijk in mijn kot blijven, mijn sociale contacten beperken, afstand van mijn medemens bewaren, mondmaskers dragen …

Christene zielen! Wat beleven we onzalige tijden!

Foute hap

De meeste supermarkten plegen hun klanten proevertjes aan te bieden: koffie, wijn, charcuterie, borrelhapjes, snoep, kaas, fruit … en wat weet ik al niet meer.

Ik maak daar bijna nooit gebruik van, omdat ik aan een heel lichte graad aan smetvrees onderhevig ben. Mijn mysofobie beperkt zich tot het niet nuttigen van voedsel dat door Jan en alleman aangeraakt kan worden. Een kok in een restaurant valt wat mij betreft buiten deze categorie – gelukkig maar! – maar Jut en Jul die zich in winkels ophouden, boezemen me geen vertrouwen in.

Verleden zaterdag dobberde ik tijdens het winkelen in het kielzog van een met een khimar getooide vrouw. De drie kinderen die haar vergezelden, waren in hoge mate ongemanierd en ze ratsten bovendien doodgemoedereerd alle schotels en borden met proevertjes leeg, zonder dat men ze terechtwees.

In de groenteafdeling stortten de huftertjes in wording zich als aasgieren op de schijfjes kiwi die daar voor het grijpen lagen. Ze propten die in hun gulzige bekjes, maar vonden ze kennelijk niet lekker, want ze spuwden die gelijk weer uit en legden ze terug op de plek waar ze vandaan kwamen.

Bewaar me, zeg! Ik had zin om even te kotsen, maar besloot toch om er zelf niks van te zeggen. Ik weet uit ondervinding dat gesluierde vrouwen veelal geen kritiek verdragen en niet zelden in luidkeelse scheldpartijen uitbarsten als men het waagt ze te vermanen. In plaats daarvan bracht ik een winkelbediende op de hoogte van hetgeen ik aanschouwd had. Die kerel was van geen kleintje vervaard. Hij haalde de bezoedelde kiwi’s weg en waarschuwde zowel de kinderen als de moeder.

Die moeder was dus zo’n vrouw met een hoofddoek, die luidkeels lucht gaf aan haar protest. Ze voelde zich in haar eer gekrenkt en zette de hele supermarkt in rep en roer. Christene zielen!

Van mij mogen ze dat aanbieden van proevertjes meteen afschaffen. Er komt niets heuglijks van.

Berichten naar de overkant

Ik mag graag wat tijd zoekmaken op een begraafplaats. Noem het voor mijn part een afwijking, maar vraag me niet naar het hoe, het wat of het waarom, want ik moet jullie het antwoord schuldig blijven. Ik denk nochtans niet dat ik een nostalgicus ben. Nu ja, misschien een beetje. De rust van allen daar aanwezig, die ons voorgegaan zijn naar het grote onbekende, heeft een weldadig effect op mijn gemoedstoestand en meer valt daar niet over te zeggen.

Ik had het graf van mijn ouders en mijn zus bezocht en wandelde vervolgens doorheen een berceau, waarvoor het Nederlandse loofgang me een uitstekend equivalent lijkt. Ik trof daar een zitbank aan, daalde erop neer en liet mijn gedachten afdwalen naar een afgelegen plek in mijn binnenwereld, waar ik helemaal niemand toelaat. Jullie dus ook niet.

Die overpeinzingen werden onderbroken door een geritsel aan de overkant van de hoge heg, die zich achter mijn rug bevond.
“Dag pa!” zei een stem, die duidelijk bij een jongen met de baard in de keel hoorde.
Vervolgens gaf hij een uitgebreid relaas van zijn wederwaardigheden en resultaten op school, waarna hij zijn vader toevertrouwde dat hij de vriend van zijn moeder eigenlijk niet echt mocht, maar toch zijn best deed om hem vriendelijk te bejegenen, omdat zijn ma dat graag wilde.

Omdat ik daar zat de luistervinken kreeg ik last van schaamte, of een ander onbehagen van die strekking, dus maakte ik aanstalten om stilletjes weg te sluipen, maar nog voor ik dat kon doen, hoorde ik de jongen opnieuw ‘dag pa!’ zeggen en van het toneel verdwijnen.

Aangezien ik nog nieuwsgieriger ben dan een ekster ging ik toch even kijken naar het graf dat de jongen bezocht had. Zijn vader was slechts vierendertig geworden, maar als hij nog geleefd had, zou hij ongetwijfeld apetrots geweest zijn op zijn zoon.

Ik trouwens ook.

Een mens maakt wat mee

Ga vooral even zitten, want dit is niet mis. Bereid jullie voor op het bloederig tafereel van de gorgonische historie die ik aan jullie kwijt wil.

De man, een dorpsgenoot van me, keerde laat op de avond huiswaarts via een oude heirweg, waarop in lang vervlogen tijden Romeinse heirscharen galoppeerden en marcheerden. Je kunt het je eigen haast niet indenken dat misschien zelfs Julius Caesar van dit weggetje gebruik maakte, al behoort het zeer zeker tot de mogelijkheden … maar ik dwaal af, omdat ik daar goed in ben en eigenlijk niets liever doe. Ik ben de optelsom van allerlei menselijke zwaktes.

Maar ik kom ter zake en dan wel als volgt: ik keer terug naar die dorpsgenoot van me, die op een onchristelijk uur een smalle, in duisternis gehulde weg gebruikte om huiswaarts te tijgen. De koplampen van zijn auto betastten het asfalt, dat zich voor hem uit in bochten kronkelde als een aal in doodsnood en waarop plots een dier opdoemde, dat met een doodsmak tegen zijn voertuig knalde.

De man kon op talloze kwaliteiten bogen, maar een dierenvriend was hij niet. Hij schrok weliswaar even en vervolgde toen doodgemoedereerd zijn weg, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren.

Thuis reed hij zijn auto de garage in en besloot om er zich toch even van te vergewissen of hij schade had opgelopen. Hij begaf zich naar de voorzijde van het voertuig, begilde zich op nogal onmannelijke wijze en deinsde terug als een duivel die een veeg met een wijwaterkwast krijgt. Verstrengeld in de radiateurgrille van de motorkap hing er namelijk een vos … en die leefde nog, al konden de bewegingen van zijn poten ook stuiptrekkingen geweest zijn.

De man hield evenwel zijn darmen bij elkaar en belde de politie. De heren, en dames, die daar de dienst uitmaakten, vonden die klus beneden hun waardigheid en raadden hem aan de hulp van de brandweer in te roepen, wat hij toen deed. Toen die ter plaatse kwam, was het dier inmiddels overleden, hetgeen het secure werkje van het lospeuteren ervan in niet geringe mate vereenvoudigde.

Aangezien ik over een nogal lenige fantasie beschik, kan ik het allemaal voor mijn ogen geschilderd zien, hoezeer ik die beelden ook tracht te verdringen. Ik zal er ongetwijfeld eng van dromen …

… maar laat me dit stukje tot een aanvaardbaar einde brengen: ik mag een krulstaart krijgen als het niet waar is.

Dit zijn brutale tijden

Zoals jullie weten, of niet weten, heb ik een schier onafscheidelijke metgezel, die vrijwel nooit van mijn zijde wijkt en zelfs ’s nachts op het kastje naast mijn bed vertoeft. Ik heb het over mijn ‘calepingske’: een notitieboekje van bescheiden formaat, dat ik altijd bij me draag en waarin ik te pas en te onpas gedachten of invallen administreer en emoties neergooi. Lees in dit verband:
1. Mijn calepingske
2. Moleskinemolest

Toen ik gisteren aan een restauranttafel aanschikte, zat ik in afwachting van het bestelde voedsel wat in dat boekje de knieteren.
‘Hij keek alsof hij, aan boord van een Fiat 500, voortdurend wegreuzen op zich af zag komen, bestuurd door schuimbekkende dollemannen’, schreef ik en toen was de bladzijde vol, zodat ik die diende om te slaan om een vervolg aan de zin te breien. Tot mijn grote verbazing trof ik daar geen onbeschreven kantjes aan, maar wel een in grote, onbehouwen letters neergepende boodschap van een mij onbekende auteur.
“Ik ben Omar en ik zal je kapotmaken”, schreef hij met vitriool.

Zoals ik hierboven al vermeldde, wijkt mijn calepingske zelden of eigenlijk nooit van mijn zijde en het is me derhalve een raadsel hoe dat dreigement erin terechtgekomen is. Ik ken niemand die Omar heet en ik heb bij mijn weten nooit iets gedaan waarom ik kapotgemaakt zou moeten worden.

Vreemd. Heel vreemd en toch ook een beetje onrustbarend. Niet dat ik mij hersenblaren maak of beren op de weg zie, maar helemaal gerust ben ik er toch niet op, want we leven in brutale tijden.

Hondenleed 2

Ik heb jullie eergisteren, na mijn in het gemoed grijpende confrontatie met een driepotige hond, een beetje in het luchtledige laten hangen door geen vervolg aan mijn relaas te breien, zij het met de belofte dat ik dat eerlang wel zou doen. Vandaag keer ik dus terug naar het onderwerp dat ik toen bij de kop had.

Drie uur na de hierboven vermelde confrontatie was ik tijdens een wandeling getuige van een verkeersongeval. Een klein en zeer onschuldig autootje werd op onrechtvaardige wijze in de flank gegrepen door een ongehoord brutale BMW. Er giechelde brekend glas en metaal scheurde krijsend. Het aangereden voertuigje tolde een paar keer in het rond en bleef toen zwaar gehavend in het midden van de weg staan.

Een van de gedeukte portieren zwaaide niet zonder moeite open en er dook een langharige man op, die eerst enigszins verdwaasd om zich heen keek en vervolgens een kleine hond uit het wrak haalde. Het dier beefde als … eh … een juffershondje, hoewel hij dat hoegenaamd niet was. Hij behoorde tot het ras dat men Mops noemt: een naam die volgens mij helemaal overeenstemt met het mollige uiterlijk van dat wezen. De man deponeerde de viervoeter op een deken in de berm, voorzag hem van een bakje water en ging toen verhaal zoeken bij de eigenaar van de BMW.

Toen ik daar een kwartier later opnieuw voorbijkwam, was de politie volop bezig zich met de zaak te bemoeien en zat het hondje nog steeds te rillen op zijn deken in de graskant. Ik knielde bij hem neer, sprak bemoedigende en troostende woorden, streelde behoedzaam zijn kop en toen … kreeg mijn hand opeens drie likjes van hem. Ik was daar heel blij mee. Mijn dag kon niet meer stuk.

Drie likjes. Meer heb ik niet nodig om een beetje gelukkig te zijn. Ik ben met weinig tevreden.

Hondenleed

De man wandelde vrijwel iedere dag voorbij mijn woning, steevast in het gezelschap van een buitengewoon sierlijke windhond, meer bepaald een Galgo Español. Als ik toevallig buiten was als hij passeerde, wisselden we niet meer uit dan een eenvoudige groet, al herinner ik me dat ik één keer tegen hem gezegd heb dat ik hem een bijzonder fraaie hond vond hebben: compliment waarvoor hij me vriendelijk bedankte.

Enkele maanden geleden kwam er plots een eind aan hun dagelijkse passage. Zeggen dat ik me daaromtrent zorgen maakte, zou overdreven zijn, maar toch vroeg ik me soms af waar ze gebleven waren. Gisteren kreeg ik opheldering.

Ik stond buiten bij de brievenbus toen ik ze in de verte zag aankomen, de hond huppelend van blijdschap. Spoedig bleek echter dat het huppelen niet door blijdschap veroorzaakt werd, maar door het ontbreken van een voorpoot.
– “Oei!” schrok ik. “Hoe is dat zo gekomen?”
– “Een kwaadaardige tumor,” verduidelijkte de man, “maar hij houdt zich kranig, hoor.”
– “Doet u dat dan ook maar”, zei ik, want ik zag dat hij zich even verloor.
– “Ze zijn niet met velen die me dierbaar zijn,” vertrouwde hij me toe en er wankelde vertedering in zijn stem, “maar hij staat helemaal bovenaan dat lijstje.”

Ze vervolgden hun weg en ik keek ze na, scheel van emotie. Tja, die weekhartigheid van me … Het is een kwaaltje dat met de jaren verergert.

Nauwelijks drie uur later … maar dat vertel ik jullie eerstdaags. Voor vandaag is het welletjes geweest met de ellende.

Daar wordt een mens ook niet vrolijk van

Het gebeurt zelden dat ik in herhaling val, maar als ik het vandaag toch doe, heb ik daar vanzelfsprekend een gegronde reden voor. Ik ben even in mijn archief gedoken, om daar onderstaand schrijfsel van bijna zeven jaar geleden op te vissen:

Een vonkje tederheid

Sommige mensen verblijden de wereld en hij is zo iemand.

Hij zal een jaar of elf zijn, schat ik, en hij heeft een sympathieke kop. Zijn haren zijn blond als koren in de zomer en met zijn fjordenblauwe ogen tergt hij de hemel. Ik zie hem bijna iedere morgen naar school lopen in het gezelschap van een meisje, dat vermoedelijk zijn jongere zus is, want ze lijken sprekend op elkaar. Haar hand woont ononderbroken in de zijne en hij beteugelt voortdurend zijn tred, zodat ze hem gemakkelijk kan bijhouden.

Vanmorgen liet hij plots haar hand los. Hij hurkte neer, trok een van haar schoenen uit en verwijderde met een bijna strelend gebaar het steentje dat haar voetzool irriteerde. Even later liepen ze verder. Ze zei iets. Hij antwoordde. Haar gezicht glansde als een lamp van duizend watt. Ze keek naar hem op met de grote ogen van de onschuld en ze had opeens lachende kuiltjes in de wangen. Hij was haar grote broer. Ze vertrouwde hem als geen ander en ze wist nu al dat hij haar nooit in de steek zou laten. En elke dag hing hij de zon voor haar op.

Gisteren vond de jongen in kwestie ─ ondertussen achttien jaar jong ─ dat zijn leven niet langer de moeite loonde en hij zette er een punt achter. Dat is toch te treurig voor woorden. Het heeft me van mijn à propos gebracht.