Tag: criminaliteit

Een beetje een relatietje

Vandaag de dag maakt men nogal wat ophef over kindermisbruik in het algemeen en in het bijzonder over de wandaden van bedienaars van de katholieke kerk, die kennelijk hun handen niet kunnen thuishouden en zich aan onmondigen vergrijpen.

Dat men kinderen op geen enkele manier mag bezeren, lees bezoedelen, is iets dat bij mij hoog in het vaandel staat.

Ik zou graag iets bijdragen aan de commotie en heisa daaromtrent. Als titel van mijn aandeel gebruik ik de in hoge mate eufemistische uitspraak van een zeer ontuchtige en uitermate schijnheilige West-Vlaamse bisschop, die onze contreien onveilig maakte door het bepotelen van zijn neefje en zijn uitspattingen probeerde te vergoelijken door dit als ‘een beetje een relatietje’ te omschrijven.

Zelf heb ik een aantal jongensbroeken op de schoolbanken van een groot en streng college versleten. In die tijd ─ hoe lang is dat wel niet geleden? ─ dienden we na de lesuren tot zeven uur ’s avonds in een gemeenschappelijke studiezaal door te brengen, onder het waakzaam oog van een surveillant, die men subregent noemde. In ons geval was die bewaker een priester, die niettegenstaande zijn vrij jonge leeftijd niet kaalde, maar reeds zo kaal als een biljartbal was en over een buitengewoon cholerisch temperament beschikte. Hij schrok er niet voor terug om inktpotten, sleutelbossen en wat dies meer zij door de studiezaal te gooien als iets hem niet beviel. Ook zagen en hoorden we met zijn allen hoe hij op een keer een jongen zo ongenadig op zijn falie gaf, dat die naar het ziekenhuis diende overgebracht te worden. En rinkelend met ook weer een sleutelbos liep hij tijdens de pauzes langs de rij urinoirs met plassende jongeren, ‘koppen omhoog!’ roepend, zodat we niet in de verleiding kwamen om onze piemel, of die van onze buurjongens te begluren.

Hij placht ook regelmatig jongens naar zijn kamer uit te nodigen voor een zogeheten opvoedend gesprek. Toen ik daarvoor aan de beurt was, vroeg hij me of ik al wit spul aan mijn geslachtsorgaan ontlokte. Hoewel ik dat op dat moment al op regelmatige basis deed en daar onnoemelijk veel plezier aan beleefde, voelde ik me niet geroepen om dat aan hem toe te vertrouwen, dus veinsde ik groot onbegrip en verbazing.

Enkele maanden later werd hij uit het college verbannen, omdat gebleken was dat hij zelf wil spul aan jongens ontlokte.

En nog een decennium later zag ik die smeerlap terug. Ik vergezelde een vriend van me naar de opendeurdag van de school waar hij leraar was en daar stelde hij me voor aan zijn directeur …

… en dat was godverdomme die viespeuk!

De katholieken hadden hem gewoon overgeplaatst naar een nieuw jachtgebied voor … een beetje een relatietje.

Niet te filmen!

Ik ben allerminst een fervent televisiekijker ─ ik heb meestal wel wat anders te doen ─ maar desalniettemin laat ik me af en toe verleiden tot het aanschouwen van een film, waarin James Bonden van diverse pluimage hun duivels ontbinden, of van een aflevering van een serie, waarin moord en misdaad hoogtij vieren, zoals daar onder veel meer zijn CSI, NCIS, Criminal Minds, Flikken en Bones.

Over die James Bonden gesproken: ik heb toch wat bedenkingen en vragen bij dat heerschap. Die gozer duikt nogal enthousiast in de drank en je kunt die als het ware uit zijn gezicht tappen, maar niettegenstaande dat schrikbarend alcoholgebruik blijft hij de weg weten in samengestelde zinnen. Hij nuttigt af en toe wat kaviaar, of een oester, wat hij vrijwel altijd in het gezelschap van een opgeviste schoonheid doet, maar heeft iemand van jullie hem ooit een maaltijd zien verorberen die aan de ribben plakt? Ik alleszins niet. Die man stowt vrijwel niets in zijn voerklep en kluift zo te zien voortdurend op zijn vingers, al vermoed ik dat hij zich tussen de opnames door wel aan ─ hoe heet zo’n ding? ─ een Big Mac durft te verlustigen.

Wat die misdaadseries betreft: de dames en heren die zich met onverkwikkelijke criminaliteiten onledig houden en de plaatsen van het misdrijf onderzoeken, doen dat vrijwel altijd met behulp van staaflantaarns. Het is mij een raadsel waarom ze nooit gewoon het licht aanknippen, hetgeen volgens mij de zaken in niet geringe mate zou vereenvoudigen. Nee, ze blijven daar met zo’n onnozel lampje klungelen.

Ach, als ik het voor het zeggen had … maar dat heb ik niet. En misschien is dat maar goed ook. Ik word met de dag een knorriger brompot.

Prijs de hemelen!

Ben ik vandaag zo blij als een kermiskind? Als een varken in de stront? Of als een hond met zeven pikken? Ik ben alleszins in een luxueuze stemming en ik zal jullie vertellen hoe dat zo komt.

BakelandtAl tientallen jaren ben ik wanhopig op zoek naar een boek: ‘Bakelandt en de roversbende van het Vrijbos’, dat in het midden van de 19e eeuw ontsproot aan de pen en de hersens van een West-Vlaamse dorpspastoor, Victor Leo Huys, en in 1958 opnieuw uitgegeven werd door Lannoo – Tielt.

De protagonist van dat verhaal, Ludovicus Baekelandt, was de legendarische leider van een meedogenloze roversbende, die op het einde van de 18e eeuw, zowel letterlijk als figuurlijk, huishield in de contreien waar ik tegenwoordig hoofdkwartier houd en die in het jaar 1803, onder massale belangstelling, terechtgesteld en een kopje kleiner gemaakt werd op de Brugse markt.

Ik probeer dus al heel lang het boek met het relaas van zijn schurkenstreken in mijn bezit te krijgen. Ik heb talloze boeken- en rommelmarkten afgeschuimd, het internet gevlooid tot in de diepste diepten en kringloopwinkels afgelopen, maar al die pogingen waren vruchteloos …

… tot ik gisteren op een Nederlandse website voor verzamelaars plots het felbegeerde hebbeding aantrof. Ik sprong erop als een bok op een haverkist en stuurde ijlings het bericht dat ik het kleinood buitengewoon graag wilde bemachtigen. Nauwelijks een uur later kreeg ik een e-mailbericht van de verkoper en, je houdt het haast niet voor mogelijk, die bleek zowaar vlak bij me in de buurt te wonen, nog geen kilometer van mijn deur. Tel uit je winst!

Geluk zit vaak in een klein hoekje; soms ook in een klein broekje en voor mij zelfs in een klein boekje. Zien jullie me hier zitten in een klein hoekje, getooid met niets meer dan een klein broekje en voorzien van een niet zo klein boekje – Bakelandt en de roversbende van het Vrijbos – waarin ik verlekkerd aan het afdalen ben? Ik haal me er echt aan op en laat er mijn toetje voor staan, hoor.

En daarom ben ik zo blij als … Ja, lezen jullie er de eerste alinea van dit stukje maar op na.

Jatmozen

“Alle beetjes helpen”, zei de mug en ze piste in de zee.

Ik was in de groenteafdeling van Colruyt en begaf me naar de plek waar aardbeien naar me lagen te lonken. Het zijn en blijven mijn favoriete fruitjes, vooral als ze uit de volle grond geboren zijn.

In nog niet zo lang vervlogen tijden kocht ik mijn aardbeien altijd op strompelafstand van mijn woning, meer bepaald in de hofstede van de abdij van Zevenkerken in Sint Andries bij Brugge, maar daar kwam een brutaal einde aan toen de teler ervan door een tragisch ongeval schielijk naar de Elysese velden afreisde. Naar verluidt wilden de vrome paters ─ benedictijnen ─ daarna hun akkers niet meer ter beschikking stellen van leken en zelf waren ze kennelijk te lui om te boeren, dus bleven die braak liggen en stierf ook de aardbeienverkoop aldaar na meer dan zestig jaar een schielijke dood, hetgeen ik en velen met mij ten zeerste betreur.

Ik dwaal echter af en keer nu gezwind terug naar de groenteafdeling van Colruyt, waar zich voor mijn ogen een merkwaardig tafereel ontvouwde. Een morsig vrouwmens, die zich zo te zien aan de verkeerde kant van de middelbare leeftijd bevond, eigende zich een bakje aardbeien toe en vulde de inhoud ervan aan met een viertal vruchten die ze doodgemoedereerd uit andere bakjes ontvreemdde.
“Krijg nu tieten!” mompelde ik binnensmonds en ik was nog niet helemaal van mijn verbazing bekomen, toen een andere vrouw op het toneel verscheen.

Die tilde de bovenste twee kratten op, koos een bakje uit het derde exemplaar, plaatste dat ter controle in de weegschaal die daar hing te hangen en vervolgens in haar winkelkar. Toen ze zag dat ik haar gadesloeg, haalde ze de schouders op en zei:
“Als je ’t niet zo doet, krijg je geen waar voor je geld. Ze roven die bovenste krat leeg als waren ze merels en spreeuwen.”

Het spreekt vanzelf dat ik, gierig pietje-precies dat ik ben, haar voorbeeld volgde. De weegschaal verklapte dat ik iets meer dan vijfhonderd gram meenam naar de kassa, dus kreeg ik waar ik recht op had en waar voor mijn in het zweet mijns aanschijns en derhalve zuurverdiende centen.

Struikrovers anno nu

Op de Groene 62 ─ de voormalige treinbedding tussen Torhout en Oostende, die nu gereserveerd is voor wandelaars en fietsers ─ reed een vrouw zo’n vijftig meter voor me uit. Ze was in het gezelschap van een zeer minderjarig meisje, vermoedelijk haar dochter, dat slow motion en op de rand van evenwichtsverlies een klein, frivool versierd fietsje bestuurde.

Ik werd ingehaald en voorbijgereden door een bromfietser, vermoedelijk van mannelijke kunne, die een integraalhelm droeg en derhalve onherkenbaar was. Even later bereikte hij mijn voorgangster en daar vertraagde hij om vervolgens, en passant, een portemonnee op te vissen uit haar fietstas, waarvan de klep openstond. Daarna ging hij er als de wiedeweerga vandoor.

─”Heb je dat gezien!?” riep de vrouw onthutst, terwijl ik naast haar halt hield.
Haar dochter maakte aanstalten om het op een huilen te zetten, maar ze hield zich kranig en beperkte zich tot een pruilmondje.
─”’t Is godgeklaagd!” schuddekopte ik. “We beleven een rare tijden. Bent u veel kwijt?”
─”Wat geld, mijn identiteitskaart en mijn bankkaart”, zei ze.
─”Die moet je meteen laten blokkeren bij Card Stop”, had ik goede raad in de aanbieding. “Met een beetje geluk gooit hij je portemonnee weg als hij zich het geld toegeëigend heeft, maar als ik jou was zou ik toch naar de politie gaan.”
─”Geluk is me niet bepaald goedgezind”, murmureerde ze en ze bekeek de fietstassen met een vernietigende blik. “Die velcrosluitingen zijn eigenlijk geen knop waard. Bij het minste zuchtje gapen die kleppen als ovendeuren.”
─”Er gaat inderdaad niets boven ouderwetse gespen”, was ik het met haar eens en ik wees naar mijn exemplaren die ermee toegerust waren.

Ik heb haar mijn kaartje gegeven. Als ze ooit een ooggetuige nodig heeft, ben ik haar man. Het is een schamele troost. Ik weet het. Ze moesten zulke schurftluizen zo’n pandoering geven dat hun kleren uit de mode zijn als ze bijkomen. Als men ze bij de kladden kan grijpen natuurlijk.

Chaperonneren

Ik koos het fietspad dat zich als een aal in doodsnood doorheen een woud kronkelt, om ongeveer twee kilometer verderop opnieuw in de bewoonde wereld terecht te komen. Net voor ik het bos binnendrong, werd ik halt toegeroepen door twee zeer minderjarige schoolmeisjes.
–”Meneer, meneer!” mekkerden ze in koor met de zangerige modulatie die kinderen gebruiken als ze samen spelen.
–”Waarmee kan ik de dames van dienst zijn?” probeerde ik me een air te geven, nadat ik op allesbehalve elegante wijze mijn rijwiel ontstegen was en bijna op mijn bek toeterde.
–”Mogen we met u meerijden naar de overkant?” vroegen ze.
–”Er zitten nochtans geen wolven in het bos …” gnuifde ik, want ik ben niet alleen thuis de grappigste, maar soms ook als ik onderweg ben.
–”… maar wel louche venten”, vernam ik. “We zijn hier gisteren door zo’n ongure makaak achtervolgd en nu durven we niet meer alleen dat bos in.”

Als een onversaagde ridder beklom ik dus mijn stalen ros, nam de twee vermoedelijk nog maagdelijke deernen onder mijn hoede en bracht ze ongerept naar de overkant van het bos.

Waar is de tijd dat we ons met zijn allen onbezorgd in de vrije natuur konden uitleven? We zijn duidelijk niet lekker bezig nu. Hoe zou dat komen? Ik denk dat ik het weet, maar ik mag het niet hardop zeggen.

Sesam open u!

Gisteren was ik dus jarig ─ een heuglijke gebeurtenis die ik recht evenredig met het verstrijken der jaren wat minder heuglijk lijk te vinden ─ en ’s middags kreeg ik onaangekondigd bezoek van een vriend, die me blijkbaar de moeite van een persoonlijke gelukwens waard vond.

Ik heb hem hier al vaker opgevoerd, maar ik heb denkelijk nooit verklapt dat hij van beroep brandkastkraker is … in het nette natuurlijk. Dat beweert hij althans. Mocht hij bij nacht en ontij op strooptocht gaat om kluizen leeg te roven, dan zou hij dat waarschijnlijk niet aan mijn gok hangen. Nee, volgens zijn zeggen beperkt zijn activiteit zich uitsluitend tot het uit de brand en in de brandkast helpen van mensen die dat door een defect of een onachtzaamheid niet meer kunnen.

Aangezien ik een beetje als een kluizenaar leef, beschik ik vanzelfsprekend over een kluis, waarmee ik niet mijn optrekje bedoel, maar een kast met een mechanisch cijferslot en rare sleutels, waarin ik al mijn geheimen en mijn dierbare bezittingen opberg: enorme stapels bankbiljetten, talloze goudstaven, kilo’s edele gesteenten, een dozijn eieren van Fabergé, een Stradivarius, dikke pakken waardepapieren en wat weet ik al niet meer.
“Zou je mijn kluis kunnen openen?” vroeg ik aan mijn gast, de brandkastkraker.
“Binnen de twee minuten”, pochte hij.
“Je meent het!” geloofde ik hem niet.

Laat hij het nu doen ook! Mijn safe is derhalve lang niet zo safe als ik dacht. Met behulp van wat attributen klaarde hij de klus in één minuut en achtendertig seconden. Ik moet hem absoluut te vriend houden. Je weet nooit waar dat goed voor is. 

Deemoedsgedrag

Ondertussen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest …

De metro’s rijden niet; culturele manifestaties en sportwedstrijden gaan niet door; winkels, cafés, restaurants, musea, bioscopen en wat dies meer zij blijven dicht; de militaire en politionele aanwezigheid is indrukwekkend …

… en gisteren installeerde ik me op de bank om op VT4 naar de laatavondfilm Kill Switch te kijken. Men vertoonde echter een andere film en bovenaan het scherm verscheen de betuttelende mededeling: Wegens de terreurdreiging werd de film vervangen.

Uit dit alles kan ik maar één ding besluiten: Nee, we zijn niet bang en we laten ons niet doen, maar de terroristen lijken me wel aan de winnende hand te zijn. Of vergis ik me?

VT4

Grootheidswaan

Twee weken geleden schreef ik hier over een oploop van toeschouwers, politie en brandweerlieden aan de rand van een polderdorp, omdat Bertha daar in een sloot terechtgekomen was. Voor een goed begrip: Bertha was (en is) een koe.

Gisteren passeerde ik opnieuw op die plek en wie beschrijft mijn verbazing toen ik daar weer een vijftal zwaailichtende politievoertuigen en een dozijn agenten in oranje fluojasjes opmerkte.
“Het zal toch niet waar zijn dat Bertha nogmaals in de sloot beland is tijdens het stormweer van de voorbije nacht”, mompelde ik tegen mezelf.
Dat was niet het geval. Er bleek een grootscheepse controle aan de gang te zijn en iedere weggebruiker moest het ontgelden, zelfs de man die zich met een nederige fiets verplaatste. Ik bedoel mezelf. Een buitengewoon manhaftige wetsdienaar ─ een kerel als een karrenpaard met het gezicht van een op een wesp kauwende buldog, die veeleer ongeschoren was dan dat hij een baard droeg ─ gaf me een teken dat ik bij hem moest komen. Ik gehoorzaamde gedwee.

Ik diende hem mijn identiteitsbewijs te tonen en vervolgens onderwierp hij mijn fietstassen aan een onderzoek.
“Denkt u dat ik die gebruik om mensen te smokkelen?” wilde ik het leuk houden.
Ik bedacht te laat dat flikken en smerissen zelden van geintjes houden. Gelukkig was de man in kwestie niet van humor gespeend.
“We zijn op zoek naar kaboutersmokkelaars”, meesmuilde hij.
Het scheelde niet veel of ik stond me te bezeiken van het lachen. Nu ja, ik overdrijf een beetje, omdat ik daar goed in ben en eigenlijk niets liever doe.

Hij verzocht me vervolgens om een blaastest af te leggen en toen die me alcoholvrij verklaarde, mocht ik vertrekken. Ik had amper een tiental meter afgelegd toen hij een luide kreet slaakte. Geschrokken hield ik halt.
“U moet wel het fietspad gebruiken!” wees hij me terecht, want ik had me doodgemoedereerd op het weggedeelte voor auto’s geïnstalleerd.

Ik ben berucht om mijn verstrooidheden. Nu ja, ik overdrijf weer een beetje, zij het niet met tegenzin, want zoals ik hierboven al schreef, ben ik daar goed in en doe ik eigenlijk niets liever.