Tag: terrorisme

Dit zijn brutale tijden

Zoals jullie weten, of niet weten, heb ik een schier onafscheidelijke metgezel, die vrijwel nooit van mijn zijde wijkt en zelfs ’s nachts op het kastje naast mijn bed vertoeft. Ik heb het over mijn ‘calepingske’: een notitieboekje van bescheiden formaat, dat ik altijd bij me draag en waarin ik te pas en te onpas gedachten of invallen administreer en emoties neergooi. Lees in dit verband:
1. Mijn calepingske
2. Moleskinemolest

Toen ik gisteren aan een restauranttafel aanschikte, zat ik in afwachting van het bestelde voedsel wat in dat boekje de knieteren.
‘Hij keek alsof hij, aan boord van een Fiat 500, voortdurend wegreuzen op zich af zag komen, bestuurd door schuimbekkende dollemannen’, schreef ik en toen was de bladzijde vol, zodat ik die diende om te slaan om een vervolg aan de zin te breien. Tot mijn grote verbazing trof ik daar geen onbeschreven kantjes aan, maar wel een in grote, onbehouwen letters neergepende boodschap van een mij onbekende auteur.
“Ik ben Omar en ik zal je kapotmaken”, schreef hij met vitriool.

Zoals ik hierboven al vermeldde, wijkt mijn calepingske zelden of eigenlijk nooit van mijn zijde en het is me derhalve een raadsel hoe dat dreigement erin terechtgekomen is. Ik ken niemand die Omar heet en ik heb bij mijn weten nooit iets gedaan waarom ik kapotgemaakt zou moeten worden.

Vreemd. Heel vreemd en toch ook een beetje onrustbarend. Niet dat ik mij hersenblaren maak of beren op de weg zie, maar helemaal gerust ben ik er toch niet op, want we leven in brutale tijden.

Woordkeuze

Tijdens een extra nieuwsuitzending van de VRT, naar aanleiding van de onthutsende gewelddaad in Nice, aanhoorde ik een nogal merkwaardige vaststelling van ankervrouw Annelies Van Herck:

“De methode is toch anders dan hetgeen we gewoon zijn.”

Gewoon zijn?! Kan men aanslagen ooit gewoon zijn?!

Maar goed, ik vergeef haar deze nogal ongelukkige woordkeuze, want wie van ons zonder zonde is, werpe de eerste steen en dat ben ik in geen geval. Ooit kreeg ik een uitnodiging om een begrafenis bij te wonen en men verzocht me vriendelijk om nadien de familie te volgen, teneinde deel te nemen aan het rouwmaal. Ik telefoneerde met de echtgenote van de aflijvige en deelde haar mee dat ik me weliswaar ter kerke zou begeven, maar helaas diende te bedanken voor het feest achteraf.
“Feest?!” mompelde de treurende weduwe enigszins verontwaardigd. “Een feest zou ik zo’n bijeenkomst niet noemen.”

Tja, daar had ik niet van terug.

De terreurbestrijdster

Het pad was gereserveerd voor fietsers en voetgangers. Ik fietste. Zij voetgangde … eh … wandelde aan de linkerkant van de weg en hield een hond aan de lijn: een Mechelse herder van het mannelijke geslacht. Ik haalde haar in. Op het moment dat ik haar passeerde, sprong dat beest grommend en met blikkerende tanden naar me toe. Ik kon hem net ontwijken, maar voelde toch zijn muil tegen mijn broekspijp schuren. Uit veiligheidsoverwegingen reed ik nog een tiental meter verder en hield toen halt.
─ “U moet die hond korter aangelijnd houden”, zei ik.
─ “’t Is gie die moe bell’n oj me verbiestikt”, antwoordde ze hautain. (Jij bent het die moet bellen als je me inhaalt).
─ “Ik moet helemaal niks”, schuddekopte ik.
─ “Het staat in de wet”, verkondigde ze.
─ “Dan is dat toch zeker een wet die u zelf bedacht heeft”, veronderstelde ik.
─ “Ik ken de wet,” beweerde ze, “want ik ben bij de politie.”
─ “Is dat zo?” was ik niet bepaald onder de indruk. “Dan weet u vast ook dat uw hond geen mensen mag aanvallen.”
─ “Ik ben hem aan het opleiden om terroristen te bestrijden”, fantaseerde ze er lustig op los. “Dat gaat altijd met enige agressiviteit gepaard.”
─ “U bent alleszins van uw eerste leugen niet gebarsten en voor uw tweede niet opgehangen”, snoof ik.
─ “Dat is smaad aan de politie!” riep ze. “Je zult volgende week wel een brief krijgen om op het bureau te verschijnen.”
─ “Zal ik u dan maar mijn naam en adres geven?” vroeg ik.
─ “Ik weet wel wie je bent”, gaf ze blijk van helderziendheid, want ik was dertig kilometer van huis.

Het moest niet nog gekker worden. Ik besloot geen woorden meer aan dat compleet geschuffelde mens te verspillen en fietste verder, maar ik was nauwelijks vijftig meter bij haar vandaan, of ik hoorde luid geschreeuw. De hond had een andere fietser aangevallen en dit keer had hij wel toegehapt: een vrouw van een jaar of vijftig lag op pad en bloedde hevig uit een gapende beenwonde. Ik heb de hulpdiensten gebeld: een ambulance en … de echte politie. 

Hè hè, dat was leuk!

thuis

Ik heb de hele voorbije nacht in een Boeing 777-306 ER van KLM doorgebracht, om een afstand van bijna 12 000 km te overbruggen en vervolgens gemoedelijk op Schiphol neer te strijken. Dertien uur vliegen gaat me niet in mijn koude kleren zitten, niet in het minst omdat ik me nog steeds met tegenzin in hogere sferen waag en vooral ook omdat ik er maar niet in slaag om daarboven een dutje te doen, laat staan een dut.

Sinds vanmiddag ben ik opnieuw in Belgenland, dat nog natrilt van de bommen die tijdens mijn afwezigheid ontploften toen de lente nauwelijks één dag jong was. Hier, te mijnent, tonen bomen en struiken inmiddels trots hun pril gebladerte. De zon gooit af en toe wat goudstukken in de tuin en twee koolmezen zijn begonnen een nest te bouwen in een daarvoor bestemd kastje op het terras.

Kijk, daar fleurt een mens van op.

Deemoedsgedrag

Ondertussen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest …

De metro’s rijden niet; culturele manifestaties en sportwedstrijden gaan niet door; winkels, cafés, restaurants, musea, bioscopen en wat dies meer zij blijven dicht; de militaire en politionele aanwezigheid is indrukwekkend …

… en gisteren installeerde ik me op de bank om op VT4 naar de laatavondfilm Kill Switch te kijken. Men vertoonde echter een andere film en bovenaan het scherm verscheen de betuttelende mededeling: Wegens de terreurdreiging werd de film vervangen.

Uit dit alles kan ik maar één ding besluiten: Nee, we zijn niet bang en we laten ons niet doen, maar de terroristen lijken me wel aan de winnende hand te zijn. Of vergis ik me?

VT4

Grootheidswaan

Twee weken geleden schreef ik hier over een oploop van toeschouwers, politie en brandweerlieden aan de rand van een polderdorp, omdat Bertha daar in een sloot terechtgekomen was. Voor een goed begrip: Bertha was (en is) een koe.

Gisteren passeerde ik opnieuw op die plek en wie beschrijft mijn verbazing toen ik daar weer een vijftal zwaailichtende politievoertuigen en een dozijn agenten in oranje fluojasjes opmerkte.
“Het zal toch niet waar zijn dat Bertha nogmaals in de sloot beland is tijdens het stormweer van de voorbije nacht”, mompelde ik tegen mezelf.
Dat was niet het geval. Er bleek een grootscheepse controle aan de gang te zijn en iedere weggebruiker moest het ontgelden, zelfs de man die zich met een nederige fiets verplaatste. Ik bedoel mezelf. Een buitengewoon manhaftige wetsdienaar ─ een kerel als een karrenpaard met het gezicht van een op een wesp kauwende buldog, die veeleer ongeschoren was dan dat hij een baard droeg ─ gaf me een teken dat ik bij hem moest komen. Ik gehoorzaamde gedwee.

Ik diende hem mijn identiteitsbewijs te tonen en vervolgens onderwierp hij mijn fietstassen aan een onderzoek.
“Denkt u dat ik die gebruik om mensen te smokkelen?” wilde ik het leuk houden.
Ik bedacht te laat dat flikken en smerissen zelden van geintjes houden. Gelukkig was de man in kwestie niet van humor gespeend.
“We zijn op zoek naar kaboutersmokkelaars”, meesmuilde hij.
Het scheelde niet veel of ik stond me te bezeiken van het lachen. Nu ja, ik overdrijf een beetje, omdat ik daar goed in ben en eigenlijk niets liever doe.

Hij verzocht me vervolgens om een blaastest af te leggen en toen die me alcoholvrij verklaarde, mocht ik vertrekken. Ik had amper een tiental meter afgelegd toen hij een luide kreet slaakte. Geschrokken hield ik halt.
“U moet wel het fietspad gebruiken!” wees hij me terecht, want ik had me doodgemoedereerd op het weggedeelte voor auto’s geïnstalleerd.

Ik ben berucht om mijn verstrooidheden. Nu ja, ik overdrijf weer een beetje, zij het niet met tegenzin, want zoals ik hierboven al schreef, ben ik daar goed in en doe ik eigenlijk niets liever.

Doornroosje

rozenhoedjeEr evolueerden wat zusters en broeders over mijn televisiescherm. Ze behoorden met zijn allen tot de gemeenschap Moeder van Vrede, die hoofdkwartier hield in abdij Ten Putte in het West-Vlaamse Gistel. Daar hielden ze zich onledig met van alles en nog wat, zoals bijvoorbeeld huishoudelijke taken en muziek maken, maar vooral met dankzeggingen en bidden. In mijn hoedanigheid van slecht mens met een verdorven geest vroeg ik me af of ze als leden van zo’n moderne gemeenschap, waarin ze als zusters en broeders, maar tevens als vrouwen en mannen samenhokten, ook gemeenschap met elkaar hadden, maar ik kreeg geen antwoord op die vraag. Ik vermoed van niet, want ze hadden het volgens mij veel te druk met bidden.

Ik vernam dat ze tussendoor geregeld een rozenhoedje baden. Ik vroeg me af wat dat in vredesnaam kon zijn, dus ging ik te rade bij internet en leerde daar dat een rozenhoedje een deel van het rozenkransgebed is, bestaande uit vijf onzevaders en vijftig weesgegroetjes. De naam zou ontleend zijn aan de krans of hoed van rozen waarmee Maria als zinnebeeld van de kerk, de bruid van Christus, gekroond is.

Dat kan allemaal wel zo zijn, maar dat belet niet dat ik rozenhoedje een onnozel, om niet te zeggen een truttig woord vind. Ik durf dit echter niet luidop te zeggen, want ik wil niet de kans lopen dat katholieke fanatiekelingen op brutale wijze mijn woning binnendringen, om mij aan hun kalasjnikov te rijgen.

Je suis Charlie

I disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say it.

Je ne suis pas d’accord avec ce que vous dites, mais je me battrai jusqu’au bout pour que vous puissiez le dire.

Ik ben het niet eens met wat u zegt, maar ik sta met mijn leven in voor uw recht om het te zeggen.

Citaat vaak ten onrechte toegeschreven aan Voltaire, maar van de hand van Evelyn Beatrice Hall.