Tag: fobie

Foute hap

De meeste supermarkten plegen hun klanten proevertjes aan te bieden: koffie, wijn, charcuterie, borrelhapjes, snoep, kaas, fruit … en wat weet ik al niet meer.

Ik maak daar bijna nooit gebruik van, omdat ik aan een heel lichte graad aan smetvrees onderhevig ben. Mijn mysofobie beperkt zich tot het niet nuttigen van voedsel dat door Jan en alleman aangeraakt kan worden. Een kok in een restaurant valt wat mij betreft buiten deze categorie – gelukkig maar! – maar Jut en Jul die zich in winkels ophouden, boezemen me geen vertrouwen in.

Verleden zaterdag dobberde ik tijdens het winkelen in het kielzog van een met een khimar getooide vrouw. De drie kinderen die haar vergezelden, waren in hoge mate ongemanierd en ze ratsten bovendien doodgemoedereerd alle schotels en borden met proevertjes leeg, zonder dat men ze terechtwees.

In de groenteafdeling stortten de huftertjes in wording zich als aasgieren op de schijfjes kiwi die daar voor het grijpen lagen. Ze propten die in hun gulzige bekjes, maar vonden ze kennelijk niet lekker, want ze spuwden die gelijk weer uit en legden ze terug op de plek waar ze vandaan kwamen.

Bewaar me, zeg! Ik had zin om even te kotsen, maar besloot toch om er zelf niks van te zeggen. Ik weet uit ondervinding dat gesluierde vrouwen veelal geen kritiek verdragen en niet zelden in luidkeelse scheldpartijen uitbarsten als men het waagt ze te vermanen. In plaats daarvan bracht ik een winkelbediende op de hoogte van hetgeen ik aanschouwd had. Die kerel was van geen kleintje vervaard. Hij haalde de bezoedelde kiwi’s weg en waarschuwde zowel de kinderen als de moeder.

Die moeder was dus zo’n vrouw met een hoofddoek, die luidkeels lucht gaf aan haar protest. Ze voelde zich in haar eer gekrenkt en zette de hele supermarkt in rep en roer. Christene zielen!

Van mij mogen ze dat aanbieden van proevertjes meteen afschaffen. Er komt niets heuglijks van.

Vade retro, Satanas!

Ik was de mening toegedaan dat we in de kustprovincie, West-Vlaanderen, niet beducht moesten zijn voor slangengebroed. Dit tot mijn grote geruststelling, want ik ben als de dood voor dat kruipend gespuis.

Wie beschrijft dan ook mijn ontzetting toen er vanmorgen zo’n serpent lag te kronkelen op het pad dat ik bewandelde, dicht bij de plek waar ik sinds jaar en dag ondergedoken ben? O, wat was ik bang!

Het beest was minstens een halve meter lang. Ik denk dat het een boa constrictor was, of anders een anaconda.

Ik keek tijdens mijn wandelingen al danig uit mijn doppen, om niet door bloeddorstige teken besprongen te worden. Als ik me nu ook nog voor reptielen moet hoeden, is er voor mij geen lol meer aan en blijf ik net zo lief thuis, om te kijken hoe het stof neerdwarrelt.

De trage afgang

Oud worden vind ik niet erg. Dat lelijk worden daarentegen …

Hoewel ik mijn lijf behoorlijk aan de praat houd, ben ik toch even naar het ziekenhuis geweest, om daar mijn ogen te laten nakijken door een in de oftalmologie onderlegd vrouwspersoon. Mag ik ook eens intelligent doen? Het resultaat van dat onderzoek viel zo goed mee dat ik er bijna optimistisch van werd. Een leesbril en een computerbril zullen uitkomst bieden.

Onlangs heb ik mijn voet bezeerd door onverhoeds in een konijnenhol te trappen, dus besloot ik om per lift naar de uitgang van die opslagruimte voor zieken neer te dalen. Dat had ik beter kunnen laten, want het hijstoestel liet het plots afweten. We bleven hangen. Ik schrijf we, omdat ik me in het gezelschap bevond van een zeer minderjarig schoolmeisje, dat van de weeromstuit aangegrepen werd door en verstrikt raakte in levensgrote angst. Ik probeerde haar op alle mogelijke en onmogelijke manieren tot bedaren te brengen, maar slaagde daar niet in. Ze kaatste door het vertrekje als een hyperkinetische neuroot, stuiterde rond als een pingpongbal en huilde snot en slinger en tranen met tuiten. Toen men ons bijna een kwartier later eindelijk uit onze benarde positie bevrijdde, stond mijn liftgenootje ongeveer op instorten en was ik zelf zo gespannen als het elastiek in mijn onderbroek.

En toen … was er koffie, om te bekomen van de doorstane emoties. Het scheelde niet veel of ik diende me in het ziekenhuis te laten opnemen wegens vergiftiging. Van mij hadden ze die flut best mogen vervangen door iets pittigs in een tumbler.

De pijn van het zijn

Ik heb het hier nooit verzwegen dat ik er wat rare aanwensels en idiote hersenkronkels op nahoud, maar die zijn alleen maar bespottelijk en nooit hinderlijk, noch voor mezelf, noch voor anderen. Dat was niet het geval met de vrouw die ik gisteren tijdens mijn bezoek aan de supermarkt in het vizier kreeg en stiekem gadesloeg.

Ze bevond zich in de ruimte waar de boodschappenwagentjes in slagorde op klanten wachten. Uiterst nauwgezet poetste ze de hele stuurstang van het karretje dat ze wilde gebruiken met behulp van een vochtig zakdoekje. Toen ze daarmee klaar was, diepte ze zowaar een tweede zakdoekje op en ze herhaalde de hele procedure. Daarna pas waagde ze het de stang behoedzaam vast te nemen en het wagentje de winkel in te sturen.

En maar mens toch! Die dwangneurose heet smetvrees, geloof ik. Je zult er maar mee behept zijn en maandelijks een fortuin aan vochtige zakdoekjes moeten besteden.

Wees gewaarschuwd!

Vanmorgen rond een uur of zeven kreeg ik trek in roerei met lekker krokant spek. Terwijl de vleesblokjes in de pan sudderden en neuzenvreugd verspreidden, verrichtte ik hier en daar wat kleine bezigheden. Toen ik in de keuken terugkeerde, kon ik niet weerstaan aan de verleiding om even te proeven. Ik viel als het ware ten prooi aan een … eh … brandend verlangen en bracht twee brokjes spek naar mijn mond, maar vergat dat de vork die ik daarvoor gebruikte minutenlang in de pan met het hete vet had vertoefd. Aldus ontfermde mijn voederklep zich over een gloeiend stuk metaal, dat een spoor van vernieling over mijn tong en lippen trok en aanleiding gaf tot een kaakbeenontwrichtende gil.

Wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten, maar de Nederlandse taal maakt nergens melding van wat je met een bladderend smoel moet aanvangen.

Ik ontdekte even later dat vandaag vrijdag de dertiende is. Vandaar allicht. Ik wil niemand van jullie met paraskavedekatriafobie ─ hoe krijgt een mens het uit zijn strot? ─ of angst voor vrijdag de dertiende opzadelen, maar we kunnen misschien toch maar beter even uit onze doppen kijken. Nu ja, jullie alleszins. Mijn kalf is helaas al verdronken.

Felle jan

Ik heb het beloofd en ik ben er dus aan koud, maar ik heb wel verschrikkelijk veel spijt dat ik me tot die belofte heb laten verleiden. De Hoegaarden zal waarschijnlijk een woordje meegesproken hebben, waardoor ik me meer mans voordeed dan ik in werkelijkheid ben. O, wat was ik weer stoer en van geen kleintje vervaard, daar op die kruk aan de tapkast.

Er bestaan veel dieren die mij vage angst inboezemen, maar voor slangen en schorpioenen ren ik het vuur uit mijn sloffen en de benen uit mijn reet. Ik ben er als de dood voor. De zeldzame keren dat ik me in tropische oerwouden waagde, heb ik daar eigenlijk nauwelijks plezier aan beleefd, omdat ik voortdurend op mijn hoede was voor reptielen. Hing er soms een anaconda in een boom, die me onverhoeds op de nek zou vallen? Lag er een boa op de loer, die me zou bespringen om me te wurgen? Als ik een streek bezocht die enigszins op een woestijn leek, durfde ik haast niet op de grond te gaan zitten, bang als ik was dat er plots een schorpioen uit het zand zou opduiken. Zelfs als ik een dierentuin aandoe, laat ik de reptielenafdeling altijd links liggen, teneinde de kans op nachtmerries tot een minimum te beperken.

En toch zal ik straks slangen en schorpioenen gaan bezichtigen, omdat ik in de kroeg een gesprek heb aangeknoopt met een persoon die zijn woning tot serpentarium omgebouwd heeft. Hoe krijgt iemand het in zijn bolle kop?!
─“Ik zou eigenlijk best wel een keer een koningscobra van dichtbij willen zien”, hield ik me groot, terwijl huiveringen over mijn rug glisten.
─“Die heb ik ook”, zei hij trots.
─“Serieus?”

We bleven wat over allerhande enge beesten babbelen en toen kwam hij met een uitnodiging op de proppen: als ik zin had mocht ik gerust eens bij hem een kijkje komen nemen en aldaar een koningscobra bezichtigen. Mijn hart riep neen, mijn knieën knikten en mijn mond zei ja, omdat ik al een paar Hoegaardens binnen had en door alcohol aangerichte moed in me voelde opwellen.

Ik zit me nu al mentaal op deze huiveringwekkende gebeurtenis voor te bereiden. Als dat maar goed afloopt!

Zo blijven we bezig

Vanmorgen was het weer van dattum: donder en bliksem dwongen mij in de wankelende uren tussen nacht en dag opnieuw en nog maar eens het bed uit voor een rondje elektrische toestellen ontkoppelen. Een spitsvondige vriend van me, die bij gebrek aan concurrentie thuis de leukste is, noemt het ‘een Decrooke doen’, refererend aan de partijvoorzitter van de Open Vld, fils à papa Alexander Decroo, die tijdens onderhandelingen de spreekwoordelijke stekker uit het stopcontact trok en aldus de Belgische regering ten val bracht, met alle gevolgen van dien: bijna anderhalf jaar later probeert men nog steeds een nieuwe bewindsploeg voor dit apenland in mekaar te fröbelen. Ik hoef er waarschijnlijk geen tekeningetje bij te maken.

Ook mijn logé beleeft monumentaal veel plezier aan de jacht op stekkers, die ik bij nacht en ontij blijf openen.
─”Is dat eigenlijk nodig?” vroeg hij zich vanmorgen af en daarom wilde hij dat graag van me vernemen.
─”Ik heb het mijn ouwelui altijd zien doen”, zei ik, “en men vermeldt het steevast bij de voorzorgsmaatregelen die men bij een donderbui moet nemen.”

Ik heb het één keer niet gedaan, omdat het onweer zich niet aankondigde en haast letterlijk een donderslag bij heldere hemel was. Die bliksem sloeg een groot gat in het dak van mijn overburen en beschadigde zowel mijn televisietoestel als mijn dvd-speler, in weerwil van de overspanningsbeveiling in de schakelkast. Door schade en schande wordt men wijs.

Laten we wel wezen: als het onweert, knijp ik ‘m als een ouwe dief en ben ik zo bang als een ballon op een stekelvarkenconventie. Zij die wat letters gegeten hebben noemen het kerauno-, astrapo- of brontofobie. Ik had al hoogtevrees, vliegangst en een heilige schrik voor slangen, maar er kan wat mij betreft altijd een fobietje bij.

Klauwend vuur

Er hangt onweer in de lucht en daar ben ik absoluut niet blij mee. Geleerde luiden beweren dat ik aan astrapofobie lijd, of ook nog aan keraunofobie. Als ik het woordenboek raadpleeg, bedoelen ze daarmee dat ik bang ben voor donder en bliksem en dan hebben ze meer dan gelijk. Wanneer Jupiter, Donar of Thor hun duivels ontbinden, voel ik me zo angstig als een ballon op een stekelvarkenconferentie en loopt het me bijna dun door de broek.

Ik ben er namelijk van overtuigd dat de bliksem het op mij gemunt heeft. Al een paar keer heb ik hem van heel dichtbij ontmoet en ik verzeker jullie dat er aangenamer gezelschap bestaat.

Toen ik een kleine jongen was, schoot hij op een middag uit de muil van de haard in de zitkamer tevoorschijn. Hij flitste van de ene hoek van het vertrek naar de andere en verdween toen via dezelfde weg. Dan zit je toch te kijken als Jonas in de walvis, hoor!

Enkele weken later mochten we ons opnieuw in zijn bezoek verheugen. Nu ja, verheugen … Hij gooide zich met driest geweld op het dak van ons huis en richtte daar grote vernielingen aan. De pannen vlogen verbijsterd in het rond en de zinken goten smolten als sneeuw voor de zon.

Het daaropvolgende jaar rolde hij vermomd als een vuurbal door onze straat en nestelde hij zich tevens in een boom ─ ergens in de buurt van Koblenz ─ net toen mijn ouwelui en ik daar voorbijreden tijdens een tochtje langs de Rijn. Die boom raakte compleet de kluts kwijt en gooide met takken, die vlak achter ons op het asfalt terechtkwamen.

Verleden zomer vergreep hij zich hier niet zo ver vandaan aan een eenzame fietser. De man heeft het overleefd en zwaait tegenwoordig trots met zijn trofee, zijnde het lederen jack dat hij op het moment van de confrontatie droeg en dat nu een geblakerd spoor vertoont. Diezelfde middag vermoordde een vuurschicht ook nog een koe die aan de rand van het dorp in een weide vertoefde en zo konden we het meemaken dat een gril van de natuur zich tot een grill van de natuur ontpopte.

Nee, met een onweer kun je mij niet plezieren. Zodra er bliksems op de horizon staan en de donder in de verte de pauken slaat, neem ik mijn voorzorgen. Ik vertrek op veldtocht door mijn woning en verwijder alle stekkers uit de stopcontacten. Als de hel dan losbarst en de laaiende flitsen gretig in de lucht graaien, zit ik knap in de piepzak … maar alles gaat voorbij, en spoedig kan ik de stekkers weer aansluiten … waarna vanzelfsprekend de tweede aflevering van het onweer begint en ik opnieuw door het huis mag koersen. Soms volgt er een derde en zelfs een vierde episode … en zo blijf je bezig natuurlijk. Ik heb in mijn leven al onnoemelijk veel tijd aan stekkers en stopcontacten besteed.

Het enige wat ik aan een onweer mooi vind, zijn de woorden ‘weerlicht’ en ‘weerlichten’ die helaas in onbruik raken. Als bliksems aan de rand van de gezichtseinder oplichten en men de donder ervan niet hoort, dan zijn dat weerlichten en is het aan het weerlichten. Wel, van mij hoeven weerlichten nooit bliksems te worden.