Categorie: Habberdegrieks

Hyperboreeërs

Jonge mensen zouden hem een flipper noemen, want zo heet een excentrieke en onprettige man in hun taaltje. Marcel was zo’n figuur.

Hij verstopte zich steevast achter een tobberige gelaatsuitdrukking, tooide zich met het chaotisch kapsel van een bolsjewiek, alsof er in zijn haardos wat vogels rondgescharreld hadden, en vertoonde een merkwaardige kincreatie, die men als een poging tot baard zou kunnen omschrijven.

Marcel was dan ook een kunstenaar, bij de gratie Gods, die zich met schilderen onledig hield en daar, het mag gezegd, een grote bedrevenheid in verworven had. Hij zou ongetwijfeld de sterren van de hemel gepenseeld hebben als Vincent van Gogh hem dat niet op onnavolgbare wijze had voorgedaan.

vanGogh2

Nee, Marcel specialiseerde zich in maritieme taferelen en zeelandschappen – raar woord eigenlijk – : intimiderende, door storm heftig bewogen golven onder getourmenteerde wolkenluchten; over zwalpend water schrijdende vaartuigen en hun gekapseisde soortgenoten; lillende en kruivende baren …

Nu ben ik al mijn hele leven ten zeerste verknocht aan de zee en haar ap- en dependenties. Daarom leek het me geen slecht idee om mijn werkkamer – waar ik het overgrote deel van mijn dagen verkwansel – op te leuken met wat schilderkunstige … eh … zeeschappen.

Via via kwam ik bij Marcel terecht en die was bereid om me, voor een niet bepaald gezapige prijs, te gerieven met twee werken van zijn hand. Hij kwam zich te mijnent van de omstandigheden vergewissen, kwestie van lichtinval en zo. Het was bij die gelegenheid dat hij op het tuinpad struikelde en zich ternauwernood overeind kon houden, hetgeen gepaard ging met sierlijke, bijkans aan het ballet ontleende gebaren. Ik kreeg het op de lachspieren en deelde heel even een plaagstootje uit, want wat is er nu vermakelijker dan een struikelende mens?

Er verstreken een paar maanden en Marcel liet niets van zich horen, dus probeerde ik hem gisteren telefonisch te bereiken. Ik kreeg evenwel een nogal onbeschofte kakmadam aan de lijn en door wat zij me vertelde, sloegen mijn hersens door mijn oren naar buiten: Marcel weigerde de schilderijen voor me te maken, omdat ik met hem gelachen had.

Krijg nu even het slingersschijt! Ik weet dat veel kunstenaars er idiote hersenkronkels op na houden, maar Marcel is kennelijk nog geschifter dan een pak zure melk. Er zijn alleszins serieuze kosten aan.

Ik zou zelf wat op doek kunnen gooien, maar ik kan enkel schilderen met woorden en zinnen. Daar kun je geen muur mee versieren. Of toch?

Net geen gratis geschenk

Ik breng altijd een glimlach in stelling als een bedrijf in een reclameboodschap het verwerven van een gratis geschenk in het vooruitzicht stelt. Een geschenk hoort volgens mij altijd gratis te zijn, want anders is het geen geschenk … maar dit terzijde.

Een goede vriendin van me was jarig en daarmee verdiende ze dit keer geen bloemetje, maar een geschenkkaart van de supermarkt waar ze meestal haar inkopen pleegt: OKay. Ik begaf me naar een filiaal van die winkel en bestelde daar zo’n kaart, ten bedrage van € 100. Ik mag dan misschien een stuitende vrek zijn, maar voor de mensen die ik graag mag, houd ik de hand niet op de knip.

De vrouw die de kassa bediende bezorgde me zo’n kaart. Ze rekende af en ik betaalde per mobieltje, maar toen diepte ze twee biljetten van € 50 uit de geldlade op, om die aan me te overhandigen.
─ “Wat krijgen we nu?” hing ik even in het luchtledige.
─ “De honderd euro van je kaart”, zei ze.
─ “Nu begrijp ik het niet meer”, schuddekopte ik. “Ik heb een geschenkkaart gekocht en betaald, dus hoef ik geen honderd euro van u te ontvangen.”
Ze keek me aan alsof ze snot zag branden en toen ging er haar opeens een licht op.
─ “Wat ben ik toch een polderpatat!”, snoof ze en ze sloeg zich voor het hoofd.
─ “Dat heb je mij niet horen zeggen”, meesmuilde ik.
─ “Waar zit ik met mijn gedachten?” vroeg ze zich af.
─ “Ik zou het begot niet weten”, schokschouderde ik en ik gaf de honderd euro aan haar terug.

Zoals ik hierboven al schreef bestaat een gratis geschenk volgens mij niet, maar dit keer heeft het toch geen haartje gescheeld of ik had er een te pakken.

Klunshark in actie

Hoewel ik niet bepaald met mannelijke onbeholpenheid in een keuken bezig ben en me zelfs graag het culinaire equivalent van groene vingers toedicht ─ omdat ik vaak mijn moeder assisteerde, die haar hele leven aan de ars culinaria en heerlijk gekokkerel wijdde ─ en dus behoorlijk wat kan samengooien, slaagde ik er nooit in om worsten te braden zonder dat die op wansmakelijke wijze openbarstten en hun ingewanden tentoonspreidden, alsof ik een vreselijk ongeluk in de dierenwereld aanschouwde.

Hèhè, zoals jullie merken, weet ik nog steeds de weg in samengestelde zinnen, maar nu snel terug naar die eigengereide saucijzen.

Van iemand die uitstekend onderlegd is in de worstenkunde vernam ik dat men dergelijke gorgonische taferelen kon vermijden door die gevallen eerst op kamertemperatuur te brengen ─ te chambreren als het ware ─ om die vervolgens aan een uitermate bedaard vuur toe te vertrouwen. Terwijl ik me van die raadgeving kweet, bukte ik me om de vlamhoogte van de gaspit onder de pan te controleren. Uitgerekend op dat moment knalde een van die worsten open ─ nu ja, knalde … hij barstte met een bijna erotisch zuchtje ─ waarbij hij een fikse straal heet vet losliet, die in mijn oog terechtkwam, want ik kreeg niet eens de gelegenheid om … eh … een oogje dicht te knijpen.

Aanvankelijk zag ik niets meer, later enkel een wazig beeld, zodat ik besloot om toch maar een arts te raadplegen. Die stelde geen noemenswaardige schade vast en schreef druppels en een zalfje voor, waarmee ik inderdaad orde op zaken kon stellen. Het had al met al slechter kunnen aflopen.

Na alles wat ik al in mijn keuken beleefde en waarvan ik hier in de loop der jaren kond heb gedaan, kan ik maar één ding besluiten: koken is een verdraaid gevaarlijke bezigheid.

‘t Is huilen met de pet op

Woordvoerders ─ tegenwoordig vaak woordvoersters ─ zijn ook niet meer wat ze geweest zijn.

Men mag geredelijk van ze verwachten dat ze over enige communicatieve vaardigheden beschikken, maar dat is lang niet altijd, ja, zelfs zelden het geval.

Ze stoten teksten uit in het onverstaanbaars; ze zoeken veelvuldig hun toevlucht tot eh en euh; ze bezigen woorden die normale mensen nooit gebruiken, tenzij een kruiswoordraadsel hen daartoe verplicht; ze beschouwen voorzetsels als loslopend wild; ze morsen met superlatieven; ze zijn verslaafd aan staande uitdrukkingen en clichés en ze roeren graag wat Engels door hun Nederlands.

Ik duld geen anderstalige woekeringen in Nederlandse zinnen. Spreek je moers taal! Of hou je klep!

Ars culinaria*

whirlpoolNa jaren trouwe dienst gaf mijn microgolfoven van Samsung plots de geest en er de brui aan. Derhalve drong vervanging zich op na wat vlooien op internet viel mijn keuze op de Supreme Chef van Whirlpool.

O, wat is dat een ingenieus geval, voorzien van veel toeters en bellen, om nog te zwijgen van de talloze toetsen en knoppen, waarmee keukenprinsessen en dito prinsen zich kunnen vermeien.

Nu mag ik mezelf gaarne als een soortement keukenprins beschouwen. Dankzij mijn moeder, die een voortreffelijke kokkin was ─ ze is ondertussen al dertig jaar dood, maar in het dorp waar ik woon, is ze nog steeds een naam met faam ─ kan ik behoorlijk wat samengooien en beschik ik over het culinaire equivalent van groene vingers.

In die hoedanigheid gebruik ik mijn nieuwe microgolfoven nu al twee weken en het ding heeft mijn linkerarm al vier keer met een brandwonde opgezadeld. Hoe dat zo komt? Wel, mijn oude Samsung was toegerust met een zwaaideur, terwijl de nieuwe Whirlpool zich van een klapdeur bedient, hetgeen een compleet andere benadering van een hete inhoud vergt, omdat die deur enigszins in de weg zit. Je kunt ermee sukkelen en ik sukkel er nu al twee weken mee, met alle gevolgen van dien.

Het is dat men me op school niet voor ingenieur klaargestoomd heeft, want ik zou ongetwijfeld heel goed geweest zijn in het ontwerpen van zowel gebruikersvriendelijke als veilige toestellen.

*de kunst van het koken

Een smeuïge appeltaart

Zaterdagmorgen lag er in de koelvitrine van de bakker een appeltaart verleidelijk, ja, bijna uitdagend naar me te lonken. Nu ben ik van nature nauwelijks in staat om aan verleidingen, op wat voor gebied dan ook, te weerstaan, dus veranderde het gebak ras van eigenaar.

Ik zette het op een glunderen dat aan extase grensde en begaf me met een jarig gezicht, want vervuld van voorpret, naar huis ─ zien jullie me lopen? ─ waar groot onheil op me wachtte.

Ik had namelijk bij de achterdeur een doos met oud papier klaargezet, teneinde die met de ophaling mee te geven. Die versperde halvelings de route die ik bij het betreden van mijn woning pleeg te gebruiken, hetgeen ik vergeten was en in het halfdonker en mijn verstrooide haast ook niet opmerkte.

Zien jullie me aan dat obstakel haperen, struikelen en een smak maken? Ik gooide mijn taart in de lucht, toeterde zwaar op mijn bek, lag even met de zeilen tegen de mast en toen ik weer bij mijn positieven kwam, gutste er op enthousiaste wijze bloed uit mijn kop.

Lang verhaal kort: ik ben uit die kneuzenkermis gekomen met een gebroken neus, een gekloofde bovenlip, een dubbeldikke, bont en blauwe knie, twee gebroken ribben en een gat in mijn voorhoofd. Dan ben je lekker bezig! Ik voel me bovendien geradbraakt, alsof ik door een kanon afgeschoten ben.

En mijn appeltaart? Die was natuurlijk helemaal door elkaar gehutseld en zag eruit als geboetseerd afval, dus verre van appetijtelijk … maar ik heb die toch opgevreten.

Eén ding kan ik jullie verzekeren: wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht. Ik betreur mijn spiegelbeeld ten zeerste. Er zit een toekomst als kermisattractie in.

Met alle Chinezen! ─ 2

Ik heb meestal goeie zin in ’t leven en ben eigenlijk optimistisch van nature. Het ligt derhalve niet in mijn aard om me als doemdenker op te stellen, wat niet belet dat het virus, dat danig ons leven en de lente van 2020 vergalt, mij zorgen baart.

Ik voor mezelf ben er stellig van overtuigd dat Corona geen kwaadaardige speling van de natuur is, maar een experiment dat lelijk uit de hand gelopen is en waarschijnlijk in een Chinees laboratorium zijn oorsprong vindt.

Bovendien ben ik de mening toegedaan dat onze Belgische regering, zover daar al sprake van kan zijn, deze onverkwikkelijke toestand op uitermate stuntelige wijze aanpakt, geruggensteund door virologen, zoals bijvoorbeeld ene Marc Van Ranst, die van zichzelf denken dat ze de wijsheid in pacht hebben, maar feitelijk in een bordeel nog geen hoer kunnen vinden en over COVID-19 oordelen als een blinde over kleuren. Als domheid gepaard gaat met dominantie zijn we nog niet jarig.

Ik vrees dat de lente van 2020 ons nog lang zal heugen, verondersteld natuurlijk dat we die overleven. Ik mag het van harte hopen.

Naar de filistijnen en naar Pearle

Ouder worden is een ramp die steeds weer toeslaat en in stijgende lijn bergafwaarts gaan. Ik dien noodgedwongen gebruik te maken van een leesbril. Het moet gezegd dat ik nogal slordig omspring met dat hulpstuk. Het gebeurt niet zelden dat ik het optisch instrument verstrooid naast me neerleg op de bank, om iets te verrichten dat geen bril vereist. Het stond in de sterren geschreven dat deze nonchalance op een dag slecht zou aflopen en dat is dus gebeurd.

Ik zat wat ontspannende lectuur tot me te nemen ─ Heroes van Stephen Fry ─ en diende die aangename bezigheid te onderbreken, om wat overtollig en hoogst opdringerig vocht uit mijn lichaam te verwijderen. Toen ik verrichter zake terugkeerde en op de bank neerdaalde, lette ik niet op de bril die ik daar achteloos had achtergelaten. Daardoor ontstond er – hoe zal ik het zeggen? – een enigszins protesterend, want krakend geluidje onder mijn zitvlak.

Ik mat de schade op. Een van de glazen was ontsnapt uit de montuur, die trouwens deerniswekkend verbogen was. Ik probeerde de averij nog zelf te herstellen, maar ik heb daar absoluut geen handje van en maakte er dus een potje van, zodat ik me noodgedwongen naar een winkel van Pearle begaf.

Daar wachtte me een warm welkom. De dame die me te woord stond, liep bijna over van hartelijkheid. Ik kreeg een stoel aangeboden; ze trakteerde me op een voortreffelijke beker koffie (Java) en ze zorgde ervoor dat mijn bril binnen de kortste keren hersteld was, zonder dat de ingreep me een cent kostte.

Dat Pearle klantvriendelijkheid hoog in het vaandel voert, is een ding dat zeker is. Alle punten! Als het goed is, zeg ik het ook.

Pearle

Aline bakt er niets van

Rogaciano, de vriend van Aline – de Betsy Bolleboos die ik hier in mijn laatste twee schrijfsels liet opdraven – beschouw ik een beetje als de zoon die ik nooit zal hebben, terwijl hij me toevertrouwd heeft dat ik voor hem de vader ben die hij nooit zal hebben.

Hij is automonteur van beroep en hij werkt in een garage, een paar kilometer van de plek waar ik hoofdkwartier houd. Het gebeurt dan ook niet zelden dat ik hem over de vloer krijg.

Een paar dagen geleden stond hij plots bij me in de keuken, terwijl ik daar aan het kokkerellen was. Nu beschouw ik mezelf niet als een flonkerster wat eten betreft, maar als zoon van een gerenommeerde kokkin kan ik aardig over voedsel meepraten en heb ik het culinaire equivalent van groene vingers.
─”Hoh, het is hier neuzenvreugd”, snoof hij. “Wat ben je aan het klaarstomen?”
─”Provençaalse scampi. Het is nogal bewerkelijk, maar wel erg lekker.”
─”Jij kunt wat samengooien”, kreeg hij hoorbaar het water in de mond.
─”Eet je mee?” stelde ik voor. “Er is meer dan genoeg.”
─”Ik hoopte er al niet meer op”, grijnsde hij.

Terwijl we het op een geweldig eten zetten, kreeg ik een toch wel merkwaardig verhaal te horen:
Rogaciano had op een keer zijn zinnen op mosselen gezet en Aline had twee kilo van die schelpdieren aangeschaft, maar wist hoegenaamd niet wat ze ermee moest aanvangen. Ze telefoneerde met haar vader, die aan zee woont, kreeg tekst en uitleg en ging aan de slag. Ze ontdeed de weekdieren van baarden, pokken en vuil, hetgeen men in vaktermen knippen noemt, spoelde ze drie keer grondig en zette ze toen een tiental minuten in water.
─”… en toen kreeg ik opeens blijekoeienburgers voorgezet”, zei Rogaciano.
─”Wat kreeg je?!”
─”Vegetarische hamburgers”, verduidelijkte hij. “De mosselen waren volgens haar allemaal bedorven, want de schelpen waren niet opengegaan en daarom had ze het hele zootje weggegooid.”
─”Allemaal?” verbaasde ik me. “Dat kan toch bijna niet.”
─”Als je geen vuur onder de pot zet en de mosselen gewoon tien minuten in koud water laat staan, zullen er zich maar heel weinig schelpen openen.”
─”Het is toch niet waar!”
─”Ze kan nog geen ei bakken”, schuddekopte hij. “Bij haar brandt zelfs water aan.”

Gelachen dat we die middag hebben, Rogaciano en ik, maar we hebben ook lekker gegeten, al waren de scampi niet opengegaan.

Dan ben je lekker bezig!

Van sommige mensen kan men zich afvragen wat er hun oren gescheiden houdt. Van anderen vraag ik me dan weer af hoe die er in vredesnaam in geslaagd zijn om een rijbewijs te veroveren.

Ik zat mijn tijd te verdoen in een café, dat uitzicht bood naar de hoofdstraat van een dorp, waarin al met al weinig te beleven viel. Gelukkig verscheen er toen een auto ten tonele, die al jaren zijn houdbaarheidsdatum tartte. De chauffeuse ervan maakte aanstalten om een parkeerplek naast de stoeprand in te palmen. Er was voldoende plaats om een paard met kar te keren, maar parkeren was kennelijk haar fort niet. Ze bleef het heen en weer krijgen en de versnellingsbak folteren, maar ze bakte er niks van, zelfs niet toen haar passagiere uitstapte om een beetje te wijzen en te gesticuleren.

Na ongeveer tien minuten kleuteren gaf ze er de brui aan. Ze slofte onverrichter zake weg, om iets verderop bijna een zich op een zebrapad bevindende voetganger van de sokken te rijden.

Ik hoop dat ik haar nooit op mijn weg ontmoet, want daar komen gegarandeerd brokken van.