Ik heb een vriendin, Ingrid, die met een vlotte babbel gesierd is. Bovendien heeft ze altijd wel een grapje klaarzitten. Als je in haar gezelschap vertoeft, vliegen de kwinkslagen je klitsklats om de oren en deelt ze woordspelingen uit als waren het strooibiljetten.
We waren in Colruyt. De kassabediende die ons aan de kassa bediende ─ hoe kom ik erop? ─ leek me een nogal afgesloten type. Er kwam immers geen woord over zijn lippen, laat staan dat hij een glimlachje in stelling bracht.
“Die heeft vannacht niet gemogen”, fluisterde Ingrid me toe.
Iets later vertrok ze met de winkelwaar naar de auto op de parkeerplaats, terwijl ik achterbleef om die te betalen. De kassier leek plots te ontdooien. Opeens had hij wel een aardige manier van doen. Dat vertelde ik aan mijn vriendin toen ik me bij haar voegde.
“Dan zal ’t wel een homo zijn”, luidde haar commentaar.
Kort daarna bevonden we ons in een apotheek, waar Ingrid onder meer een tube triAnal bestelde: een zalf die personen met aanleg voor aambeien graag in de groeve tussen hun kadetjes aanbrengen.
─”Er bestaan aangenamere producten”, zei het vrouwmens dat daar op dat moment de dienst uitmaakte.
Aangezien dat gebeurde ten aanhoren van allen daar aanwezig vond ik dat een hogelijk ongepaste opmerking.
─”Ik vind de smaak ervan nochtans heel lekker”, repliceerde Ingrid laconiek.
Ik lag in een deuk. Het scheelde niet veel of men moest me reanimeren. Je had dat vrouwmens moeten zien kijken. Alsof ze snot zag branden.
Terwijl ze toch bezig was, diste Ingrid me vervolgens nog een vermakelijke anekdote op. Toen ze op een keer zeer tegen haar zin in een ziekenhuisbed vertoefde, had haar kamergenote een zetpil aangereikt gekregen. Pas toen zij er zich over beklaagde dat het ding wel heel vies smaakte en bovendien hardnekkig aan haar verhemelte bleef kleven, bleek dat ze het tuigje in de verkeerde lichaamsopening ondergebracht had.
Ingrid was toen bijna uit haar bed gerold van het lachen.