Categorie: Kwinkslagen

Krijg nu tieten! ─ 2

neegrinnetette

In een zalig vroeger, toen ik klein en boosaardig was en iedereen die er voor mij toe deed nog leefde, was dit een ‘neegrinnetette’. Je lacht wat af als je jong bent.

Nu ik oud genoeg ben om me een aura van wijsheid te kunnen veroorloven en sommigen nodig op alle slakken zout moeten leggen, is dit voor mij nog steeds een ‘neegrinnetette’.

Wie zich eraan stoort, mag wat mij betreft het slingerschijt krijgen, of anders het zeepokkenlazarus.

nunnebillen

U bent nogal een patéke!

De vrouw ─ haar uiterlijk verried dat ze wel eens lekker gegeten had en ze was bovendien ingeduffeld alsof er een nieuwe ijstijd naakte ─ verliet de supermarkt en begaf zich met deprimerend gesjok achter een winkelkar naar haar auto, die zich in een uithoek van de parkeerplaats bevond. Ze merkte niet dat ze een van de door haar aangekochte artikelen verloor.

Een ietwat verfomfaaide man, die op enige afstand in haar kielzog dobberde, had dat wel in de gaten. Hij raapte de doos op en begon luidkeels namen te scanderen, wellicht omdat hij het mens van haar noch pluimen kende.
“Maria! Ingrid! Jeanine! Mechtilde!” riep hij met vrolijk aplomb.
De vrouw sloeg daar geen acht op. Ze keek zelfs niet achterom en vervolgde haar weg met kwalijke tred. De man zette de achtervolging in en bleef tevergeefs met namen strooien als Sinterklaas met pepernoten:
“Coleta! Marleen! Sophie! Juliana!”

Hij passeerde de plek waar ik mijn koffer stond vol te laden, keek me aan, haalde de schouders op en klaroende:
“Ze is voorzeker lesbisch, want ze luistert naar geen mannen.”

Ik lag in een deuk. Het scheelde echt niet veel of men moest me reanimeren. Er zijn van die mensen die nooit om een fint verlegen zitten en hij was duidelijk wat men hoofdschuddend ‘me er eentje’ noemt.

Ik behoor helaas niet tot die categorie. Ik moet altijd even mijn hersens interviewen voor ik met een enigszins geschikte riposte of een hilarische trouvaille op de proppen kom. Weliswaar niet zo heel erg lang, maar toch …

Rood geklauwd

─”Ik val nooit in slaap bij de televisie!” protesteerde de man, nadat zijn echtgenote hem daar op nogal spottende wijze van beschuldigd had.
─”Je hebt overschot van gelijk”, antwoordde de vrouw. “Je valt niet in slaap, maar je gaat knock-out; je snurkt als een varken en je bent met geen kanon wakker te krijgen.”

Deze woordenwisseling greep een paar maanden geleden plaats en ik was daar zowel oor- als ooggetuige van, maar besloot wijselijk om me niet in het gesprek te mengen. Partij kiezen, beperk ik tot het stemhokje, waar ik ─ ik vertel jullie geen nieuws ─ steevast de voorkeur geef aan N-VA, wat volgens mij iedere weldenkende Vlaming zou moeten doen, maar ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardenvijgen.

Ondertussen heeft de echtgenote in kwestie haar man een onomstotelijk bewijs geleverd van hetgeen zij beweerde en hij ontkende. Terwijl hij zich bij de televisie in de betovering van een lethargische slaap bevond, bestond ze het om zijn teennagels te lakken in een hartstochtelijk rode kleur die de ogen teisterde.
─”Wel godverdomme hier en gunter!” riep de man toen hij ontwaakte. “Wat is dit nu voor ongein?”
─”Dat moet nochtans gebeurd zijn terwijl je niet lag te slapen bij de televisie”, schamperde zijn wederhelft.

Ze verzweeg dat hij de lak kon verwijderen met dissolvant, met haarlak of desnoods met deodorant, zodat hij zich tijdens de hete hondsdagen van augustus nergens blootsvoets durfde te vertonen.

Daar kun je mee lachen

Ik heb een vriendin, Ingrid, die met een vlotte babbel gesierd is. Bovendien heeft ze altijd wel een grapje klaarzitten. Als je in haar gezelschap vertoeft, vliegen de kwinkslagen je klitsklats om de oren en deelt ze woordspelingen uit als waren het strooibiljetten.

We waren in Colruyt. De kassabediende die ons aan de kassa bediende ─ hoe kom ik erop? ─ leek me een nogal afgesloten type. Er kwam immers geen woord over zijn lippen, laat staan dat hij een glimlachje in stelling bracht.
“Die heeft vannacht niet gemogen”, fluisterde Ingrid me toe.
Iets later vertrok ze met de winkelwaar naar de auto op de parkeerplaats, terwijl ik achterbleef om die te betalen. De kassier leek plots te ontdooien. Opeens had hij wel een aardige manier van doen. Dat vertelde ik aan mijn vriendin toen ik me bij haar voegde.
“Dan zal ’t wel een homo zijn”, luidde haar commentaar.

Kort daarna bevonden we ons in een apotheek, waar Ingrid onder meer een tube triAnal bestelde: een zalf die personen met aanleg voor aambeien graag in de groeve tussen hun kadetjes aanbrengen.
─”Er bestaan aangenamere producten”, zei het vrouwmens dat daar op dat moment de dienst uitmaakte.
Aangezien dat gebeurde ten aanhoren van allen daar aanwezig vond ik dat een hogelijk ongepaste opmerking.
─”Ik vind de smaak ervan nochtans heel lekker”, repliceerde Ingrid laconiek.
Ik lag in een deuk. Het scheelde niet veel of men moest me reanimeren. Je had dat vrouwmens moeten zien kijken. Alsof ze snot zag branden.

Terwijl ze toch bezig was, diste Ingrid me vervolgens nog een vermakelijke anekdote op. Toen ze op een keer zeer tegen haar zin in een ziekenhuisbed vertoefde, had haar kamergenote een zetpil aangereikt gekregen. Pas toen zij er zich over beklaagde dat het ding wel heel vies smaakte en bovendien hardnekkig aan haar verhemelte bleef kleven, bleek dat ze het tuigje in de verkeerde lichaamsopening ondergebracht had.

Ingrid was toen bijna uit haar bed gerold van het lachen.