Tag: riposte

Kan het misschien wat stiller?

monumentHet West-Vlaamse dorp kan al bijna een eeuw bogen op en uitpakken met een oorlogsmonument: een standbeeld vervaardigd door een lokale kunstenaar, voorstellend een soldaat, die met een hand aan de mond ik weet niet wat roept naar ik weet niet wie.

Het ‘meesterwerk’ stond oorspronkelijk prominent op de oever van de hoofdstraat, maar enige tijd geleden heeft men het gevaarte verplaatst naar een uithoek van het marktplein, waar vrijwel niemand er nog aandacht aan besteedt.

─”Waarom hebben ze dat gedenkteken eigenlijk verplaatst?” vroeg ik aan de kastelein van een daar in de buurt gelegen café, dat ook wel te eten schaft.
─”Hij riep te luid”, zei de man zonder een spier te vertrekken, “en hij bleef maar roepen. Hij hield ons ’s nachts wakker.”

Er zijn van die mensen die nooit om een antwoord verlegen zitten en bovendien bij de pinken zijn. Ze verstaan de kunst om buitengewoon gevat uit de hoek te komen. Daar hoor ik helaas niet bij. Ik ben niet gesierd met een vlotte babbel en beschik evenmin over verbaal lef of dodelijke welsprekendheid. Het ontbreekt me vooral aan de vaardigheid die sommige mensen tentoonspreiden, om op stel en sprong te riposteren. Mijn geestige invallen duiken meestal te laat op, als ik die niet meer kan gebruiken. Ik zal vermoedelijk niet de enige zijn die met dit euvel behept is, want in vrijwel alle talen bestaat er een naam voor het verschijnsel. In het Engels is dat ‘staircase wit’; de Fransen noemen het ‘l’esprit de l’escalier’; bij de Germanen is het ‘Treppenwitz’ en Nederlandstaligen hebben er ’trappenlol’ voor bedacht: zijnde de spitsvondige, perfecte, briljante of grappige repliek die je pas te binnen schiet als je al vertrekkensklaar op de trap staat en het dus te laat is om die uit te spreken.

Ik moet ooit eens, in lang vervlogen dagen, op mijn mondje gevallen zijn. Gelukkig vermag ik met enige panache de schrijfstok te hanteren. Dat compenseert.

Daar kun je mee lachen

Ik heb een vriendin, Ingrid, die met een vlotte babbel gesierd is. Bovendien heeft ze altijd wel een grapje klaarzitten. Als je in haar gezelschap vertoeft, vliegen de kwinkslagen je klitsklats om de oren en deelt ze woordspelingen uit als waren het strooibiljetten.

We waren in Colruyt. De kassabediende die ons aan de kassa bediende ─ hoe kom ik erop? ─ leek me een nogal afgesloten type. Er kwam immers geen woord over zijn lippen, laat staan dat hij een glimlachje in stelling bracht.
“Die heeft vannacht niet gemogen”, fluisterde Ingrid me toe.
Iets later vertrok ze met de winkelwaar naar de auto op de parkeerplaats, terwijl ik achterbleef om die te betalen. De kassier leek plots te ontdooien. Opeens had hij wel een aardige manier van doen. Dat vertelde ik aan mijn vriendin toen ik me bij haar voegde.
“Dan zal ’t wel een homo zijn”, luidde haar commentaar.

Kort daarna bevonden we ons in een apotheek, waar Ingrid onder meer een tube triAnal bestelde: een zalf die personen met aanleg voor aambeien graag in de groeve tussen hun kadetjes aanbrengen.
─”Er bestaan aangenamere producten”, zei het vrouwmens dat daar op dat moment de dienst uitmaakte.
Aangezien dat gebeurde ten aanhoren van allen daar aanwezig vond ik dat een hogelijk ongepaste opmerking.
─”Ik vind de smaak ervan nochtans heel lekker”, repliceerde Ingrid laconiek.
Ik lag in een deuk. Het scheelde niet veel of men moest me reanimeren. Je had dat vrouwmens moeten zien kijken. Alsof ze snot zag branden.

Terwijl ze toch bezig was, diste Ingrid me vervolgens nog een vermakelijke anekdote op. Toen ze op een keer zeer tegen haar zin in een ziekenhuisbed vertoefde, had haar kamergenote een zetpil aangereikt gekregen. Pas toen zij er zich over beklaagde dat het ding wel heel vies smaakte en bovendien hardnekkig aan haar verhemelte bleef kleven, bleek dat ze het tuigje in de verkeerde lichaamsopening ondergebracht had.

Ingrid was toen bijna uit haar bed gerold van het lachen.

Eenmaal, andermaal, verkocht!

Ik was met een vriendin op stap, hoewel ‘op stap zijn’ me niet de juiste woordkeuze lijkt als men zich met een auto verplaatst. Edoch, dit is een buiten het onderwerp vallende uitweiding, dus ga ik er verder niet op in, althans niet vandaag.

Zij, de vriendin, is getooid met een vlotte babbel. Er is haar geen spinnenweb voor de mond gewassen en ze gooit graag met steentjes in iemands tuin, vooral in de mijne. We reden voorbij een verzameling gebouwen, die eertijds een kazerne waren geweest.
─”Toen ik hier gisteren passeerde, was er een rommelbeurs aan de gang”, zei ik. “Ik ben er niet binnen geweest.”
─”Als je dat wel had gedaan, zouden ze je waarschijnlijk verkocht hebben”, gniffelde ze.

Het duurde even voor de draagwijdte van wat ze zei tot me doordrong, maar toen dat gebeurde, kon ik er hartelijk om lachen. Alles wel beschouwd, had ik haar eigenlijk een inkoppertje bezorgd.

Zoals d’ouden zongen …

Zij wandelde en er liep een indrukwekkende hond aan haar zijde.

Ik fietste en er bevond zich een fonkelend rijwiel tussen mijn benen en onder mijn billen.

Onze wegen kruisten elkaar letterlijk want het gebeurde op een kruispunt. Zij hield halt om me door te laten en verwachtte van haar hond dat hij van die halte gebruik maakte om te gaan zitten. Het dier vertikte dat echter en dat was niet naar haar zin.
─”Wat moet je doen?!” klonk het berispend uit haar mond.

Op dat moment dook mijn moeder op uit de nevelen van de tijd en ze fluisterde me iets in het oor.
─”Wat je moet doen!” riep ik. “Op je eieren zitten en broed’n, zoals alle klokhennen doen.”
Het was de dooddoener waarmee mijn moeder alle vragen die op ‘doen’ eindigden placht te beantwoorden.

Het meisje staarde me aan alsof ik haar een oneerbaar voorstel had gedaan.

De hond aan haar zijde ging zitten.

Mijn moeder fladderde met frivole vleugelslag terug naar de hemel.

Ik schoot in de lach, genoot van de verbazing die ik oogstte en vervolgde vrolijk mijn weg.

Ik kan zo het gesticht in.

Bemoeizucht

ZiZIn de supermarkt plukte ik een verpakking met sneetjes gruyèrekaas van ZiZ uit het rek, om die thuis in het gezelschap van een plakje ham tussen brood onder te brengen, met croque-monsieurs als resultaat. Nog voor het pakje in mijn winkelkar lag, werd ik benaderd door een dame die zich al geruime tijd aan de verkeerde kant van de middelbare leeftijd bevond.
─”Moet je niet kopen!” zei ze. “Die dingen zijn buitengewoon ongezond en als je ze smelt, worden ze zo taai als rubber.”
─”Ik zal zelf wel beslissen wat goed voor me is en wat ik wil kopen”, antwoordde ik enigszins geërgerd. “Daar heb ik geen hulp bij nodig.”
─”Oeioeioei!” riep ze en ze zette een gezicht alsof ze een gril van de natuur zag. “Je bent wel heel gauw gepikeerd.”
─”Dat kan best zo zijn,” schokschouderde ik, “maar anderzijds zal ik me nooit bemoeien met zaken die me niet aangaan.”

Ik heb mijn croque-monsieurs met smaak verorberd. De kaas was helemaal niet taai en ik ben er ook niet ziek van geweest. Als de fabrikant van ZiZ dit leest, mag hij me in ruil voor deze gratis reclame gerust een presentje bezorgen. Ik ben met weinig tevreden. 

Eentje voor de zondag ─ 9

Er komt een man bij de dokter met een klacht over vreselijke jeuk ter hoogte van het kruis. De arts laat hem zijn kleren uittrekken, onderzoekt de getroffen plek en zegt:
– “Ha, ik zie het al. U hebt schaamluizen.”
– “Schaamluizen!” roept de patiënt onthutst. “Maar dat kan helemaal niet! Ik ben priester.”
Waarop de dokter fijntjes antwoordt:
– “O, dan zijn het lieveheersbeestjes.”

De vermoorde onschuld

Mijn telefoon signaleerde dat iemand me wilde bereiken. Toen ik daar gehoor aan gaf, kreeg ik verbinding met een vermeende Nederlander. Hij bediende zich in alle geval van het vervaarlijke accent dat men boven de Moerdijk in de mond pleegt te nemen. Spoedig bleek ik niet de persoon te zijn met wie hij een gesprek wilde voeren.
–”Sorry!” zei hij. “Ik ben verkeerd verbonden.”
Dat wilde ik nu eens niet onweersproken laten, want zo nu en dan mag ik graag wat puntjes op i’tjes zetten, bijvoorbeeld als ik zin heb om tegendraads te zijn, of ook nog als iemand zich onterecht van iets probeert vrij te pleiten. Men moet staan voor wat men gedaan heeft.
–”U bent helemaal niet verkeerd verbonden”, riposteerde ik. “U bent volkomen correct verbonden met het nummer dat u verkeerdelijk gevormd hebt.”

Daar had hij niet van terug. Hij bazelde nog wat in het onverstaanbaars en verbrak toen de verbinding.

Bekvechten

Het is van alle tijden: mensen die verrassend en spitsvondig uit de hoek kunnen komen. Omdat ik even geen tijd heb om zelf een stukje te plegen, beperk ik me vandaag tot vijf zeer door mij gesmaakte woordenwisselingen van illustere kostgangers der aardkloot.

William Faulkner over Ernest Hemingway:
Hij heeft nooit een woord gebruikt waardoor een lezer naar het woordenboek moest grijpen.
Ernest Hemingway over William Faulkner:
Arme Faulkner! Denkt hij nu werkelijk dat heftige emoties uit grote woorden voortspruiten?

George Bernard Shaw tegen Winston Churchill:
Ik stuur je twee kaartjes voor de première van mijn nieuwe toneelstuk. Breng een vriend mee … als je die hebt.
Winston Churchill tegen George Bernard Shaw:
Ik kan onmogelijk de première bijwonen; ik kom naar de tweede voorstelling … als die er al komt.

Lady Astor tegen Winston Churchill op een diner:
Winston, als je mijn man was zou ik je koffie vergiftigen.
Winston Churchill tegen lady Astor:
Mevrouw, als ik jouw man was, zou ik die opdrinken.

De graaf van Sandwich tegen John Wilkes:
U, meneer Wilkes, zult sterven aan de pokken of op het schavot.
John Wilkes tegen de graaf van Sandwich:
My Lord, dat zal afhangen van hetgeen ik omhels: uw maîtresse of uw principes.

Een douairière tegen Winston Churchill:
Winston, u bent dronken.
Winston Churchill tegen de douairière:
Inderdaad mevrouw, maar morgen zal ik nuchter zijn terwijl u nog steeds dik bent.

Een gisse jongen

Ik was op de kuier toen mijn levenspad zich opeens versmolt met dat van een vriendelijke knaap. Hij besloot met me mee te lopen en knoopte zelfs een gesprek met me aan. Zo vernam ik dat hij Timo heette en zeven jaar jong was, dat hij op weg was naar de bakker, dat hij net een nieuwe fiets gekregen had van zijn pa, die niet meer bij zijn moeder woonde, maar bij een andere vrouw … en tralala en reldeldel. Binnen de kortste keren was ik op de hoogte van wat hem bezighield en van de toestand der mensen en dingen die er voor hem toe deden.

─”Hier moet ik zijn”, zei ik toen we bij het toegangshek van het kerkhof kwamen.
Hij hield even de tred in en keek naar me omhoog.
─”Toch niet om er te blijven?” vroeg hij op een glundere manier en hij tinteloogde.
─”Spaar me!” grijnsde ik. “Dag Timo!”

Er stak kruim in dat joch. Hetgeen ik zei was weliswaar een inkoppertje, maar van een zevenjarige verwacht je niet dat hij zo’n riposte in de aanbieding heeft. Timo dus wel.