Tag: herinneringen

Met schudden en beven

Salta – Argentinië
Ik ben ver van huis. Ik bevind me namelijk in de koloniaal getinte stad, Salta, helemaal in het noorden van Argentinië. Samen met een vriend snuif ik de hele avond folklore op in de Boliche Balderrama: muziek, zang en dans. Tijdens de daaropvolgende nacht worden we uit onze hotelbedden gedaverd door een akelig aardbevinkje, waar buiten ons geen mens van opkijkt, omdat het hier wel vaker gebeurt, gemiddeld een dozijn keer per jaar. We staan dan ook voor gek in de hotellobby, waar we in paniek en nachtkleding naartoe gevlucht zijn.

Athene – Griekenland
Als mijn Argentijnse reisgenoot, Rubén, en ik rond tien uur het hotel verlaten, is de roosvingerige dageraad reeds met huid en haar door het blanke licht van de ziedende ploert verslonden. Op kaap Sounio hebben we de avond voordien een zich op het netvlies griffende zonsondergang aanschouwd. Daarna zijn we moedwillig in het web van de Atheense Plaka verstrikt geraakt, waar we arni souvlakia wegknaagden en tot in de wankele uren, retsina lampettend, Grieks gezang en bouzoukia beluisterden, maar geen afdoend antwoord kregen op de prangende vraag waarom Hellenen nodig hun enthousiasme — of frustratie — door het stukgooien van klampen serviesgoed moeten uiten. We zullen later op de dag naar België terugvliegen en maken een laatste wandeling door de stad. Onvermijdelijk komen we aan de voet van de Acropolis terecht. We nuttigen er een sobere maaltijd en beklimmen dan welgemoed de Filopapouheuvel, die ons een werkelijk penetrant uitzicht op het Parthenon en de overige ruïnes tegen het netvlies smijt. Onder een lommerrijke boom zitten we neer en zijn we onder de indruk van wat we zien. Rubén grijpt plots mijn arm en als ik hem aankijk, lees ik het onheilspellende ‘terremoto’ van zijn lippen. Paniek rukt me overeind, want de wereld gromt inderdaad naargeestig, onder ons schokt en siddert de bodem, het landschap golft en deint, gebouwen wiegen en boven ons zwiept het ruisende lover, als door stormwind beroerd. Tien seconden slechts duurt het benauwende verschijnsel, waarna de aarde bedaart.
—“We zijn hier zo veeg als een luis op een kam!” beeft Rubén met ontredderde ogen in een gezicht als een stofdoek en hij sleurt me bij de boom vandaan. “Druk alsjeblieft op ‘t knopje! Ik wil eruit en wel nu meteen!”
—“Ik denk dat we ‘t ongeveer gehad hebben”, hoop ik.
We luisteren naar een drietal voertuigen, die ergens onder ons gillend minder fortuinlijken te hulp snellen, dalen ondertussen met gezwinde tred de heuvel af en komen tussen bange mensen terecht. Iedereen is op straat en becommentarieert daar, gesticulerend en puin ruimend, het onheil dat de stad getroffen heeft. Een driftige naschok veroorzaakt enig bang oponthoud, maar dan zitten we in een taxi, die ons ijlings naar de luchthaven voert, waar we nog ruim twee uur op het vliegtuig dienen te wachten. Daar vernemen we dat de aardschok met magnitude 5,9 vooral in het noorden van Athene slachtoffers geëist heeft. We worden er stil van.

Istanbul – Turkije
Mijn spitsbroeder, Reinhold, en ik vertoeven in Istanbul, waar we gedurende vier dagen oosterse sfeer opgesnoven hebben. Het is bijna drie uur in de morgen als we uit het buikdansende nachtleven opduiken en in de hotelbar ons slaapmutsje halen. Daar gebeurt het, totaal onverwacht. Er weerklinkt plots een merkwaardig gegrom, alsof er onder ons een metro dendert, dat aanzwelt …
—“Earthquake!” roept een paniekerige stem.
Ik zie hoe de bartender dekking zoekt en op hetzelfde moment voel ik een eerste sidderende schok. Flessen en glazen springen van de schappen en kinkelen te pletter. Men krijst. Mijn kruk danst onder mijn verschrikte zitvlak, wankelt vervaarlijk en slaat dan om. Ik beland op de vloer, die als een zee om me heen golft. Ik smak met mijn hoofd tegen de tapkast — of botst de tapkast tegen mij? — schuif de andere richting uit en kom tussen huppelende tafels en stoelen terecht. Er bonkt een hard voorwerp op mijn slaap. Ik probeer me aan iets vast te klampen, maar alles rondom mij beweegt. Net voor de lampen doven, zie ik Reinhold aan me voorbij wankelen en ik veranker me aan zijn uitgestoken hand. Duisternis alom. Het natuurgeweld probeert ons uiteen te rukken, maar dat laat ik niet toe. Gejoel. Hout kraakt. Glas breekt. Het hotel kreunt. De wereld dreunt in haar voegen. Geween en tandengeknars, rechtstreeks uit de hel. De bodem stuiptrekt … en opeens sterft het ondergrondse gedruis. De aarde komt tot rust. Noodverlichting  schemert en toont ons de uitgang. Als de gehaaide wind banen we ons gearmd een weg naar buiten. Mensen in nachtgewaad spoken rond met zaklampen, lantaarns, kaarsen en aanstekers. Geschreeuw. Gehuil. Gejammer. Ergens janken reeds sirenes.
—“Jawadde, mijn hondje!” prevel ik als we op straat bij elkaar kleumen en ik beef als een riet. “Dat was geen kattendrek! Ben je nog heel?”
—“Ik denk het”, hoor ik hem klappertanden. “En jij?”
—“Er is wat op mijn kop gevallen.”
—“Dit wil ik dus niet meer meemaken”, huivert hij. “Nooit meer! Nu heb ik hem toch even gekierd. Het straalt me ongeveer de broekspijpen uit.”
Een vlammetje beflakkert zijn gezicht, dat eruitziet alsof hij uit een gieter gedronken heeft.
—“Ik ben er ook helemaal kil van geworden.”
—“Je bloedt”, zegt hij en hij wist zijn zakdoek langs mijn slaap. “‘t Is slechts een schram.”
—“We leven nog. Dat is het voornaamste.”
—“Voortaan blijf ik gewoon thuis”, beslist hij kordaat.
De aardbeving — magnitude 7,4 — waarvan het epicentrum zich gelukkig honderd kilometer oostelijker situeerde, nabij Izmit, had vijfenveertig eeuwige seconden geduurd, eiste duizenden mensenlevens en veroorzaakte enorme materiële schade, want alleen al in Istanbul waren zo’n honderd gebouwen ingestort en verderop werden hele dorpen weggeveegd.

Houtland – West-Vlaanderen – België
Ik zit thuis in een vleesetende fauteuil en laat de avond voorbijkuieren door met de energie van een gestrande kwal naar de inheemse televisie te kijken. Plots weerklinkt een knalletje van likmevestje en de windgong op het terras stoot zilveren geluidjes uit, terwijl er een vrachtwagen of een trein lijkt voorbij te razen. Ik zal pas ’s anderendaags vernemen dat er onder me een aardschok heeft plaatsgevonden. Nu ja, schok … Als ik het een schokje noem, zal ik mijn mond niet scheuren.

Het mag een wonder heten dat ik me tijdens de voorbije week niet in Marokko bevond.

Zo fijn als gemalen poppenstront

Wijlen mijn vader was een scherpslijper, wiens handen nogal los aan zijn lijf zaten en die graag zijn lever deed zwemmen. Eigenlijk roept hij niet bepaald aangename herinneringen bij me op, maar goed: we laten het verleden rusten en de doden ongemoeid. Ik diep even een anekdote op die, als ik er vandaag de dag aan terugdenk, nog steeds een op mijn persoonlijkheid buitgemaakte glimlach voortbrengt.

Ik gedroeg me als kleuter al als een echte jongen, dus was mijn kindertijd niet gelardeerd met knuffelbeesten, laat staan poppen, al bevond er zich wel een teddybeer in mijn woning: een beest waar ik overigens weinig aandacht aan besteedde, omdat ik me al op prille leeftijd vooral met lectuur en strips onledig hield.

Toch was het uitgerekend dat pluchen roofdier dat er de oorzaak van was dat mijn vader me op een dag benaderde en me met een vermanende vinger toesprak.
–”Je moet die beer van je wat betere manieren leren. Die heeft liggen schijten in zijn nest.”
Het spreekt vanzelf dat ik me stante pede van die onverkwikkelijke gebeurtenis wilde vergewissen en warempel: de beer bevond zich in de kartonnen doos, die als zijn nest fungeerde, en bij zijn poepgat lag de bout die hij zo te zien uitgedraaid had.

Ik geloofde niet wat ik aanschouwde. Mijn jonge hersens konden niet bevatten dat een levenloze pop een knijpbriefje kon afvaardigen en, laten we wel wezen, dat was ook niet te bevatten.

Ik viel bijna in een flauwte toen mijn vader doodgemoedereerd dat drollemansje oppakte, het in zijn voerklep stouwde en met een jarig gezicht verorberde, als betrof het een lekkerbeetje. O, wat was dat weerzinwekkend.

Mijn moeder merkte dat ik aardappelbloed kreeg en bijna in de puinpoeier lag, dus haastte ze zich om te verklappen, dat het uitwerpsel door mijn vader vervaardigd was van peperkoek.

Wat hebben ze gelachen, mijn ouwelui. Ik een beetje minder. En vandaag, na zoveel decennia, heb ik het ze vergeven, maar ben ik het niet vergeten.

Moederdag

Mijn moeder ─ moge zij in vrede rusten! ─ heeft me een niet gering aantal onuitwisbare herinneringen nagelaten, die vaak ─ en zeker vandaag ─ komen bovendrijven, waardoor ik met graagte op het verleden knaag.

Ook dit jaar wil ik deze dag niet onopgemerkt laten verstrijken, dus ontkurk ik hier een van de talloze anekdotes, waarmee ze mijn leven en dat van veel anderen opleukte.

Ik was nog jong, woonde nog thuis en zat aan de keukentafel kleine bezigheden te verrichten, terwijl mijn moeder zich telefonisch met een vriendin onderhield. Er was haar geen spinnenweb voor de mond gewassen. Op een zeker moment informeerde haar gesprekspartner wellicht naar het welbevinden van haar echtgenoot, mijn vader.
“O, die is zo taai als een lederen portefeuille”, zei mijn moeder. “Hij zit hele dagen op zijn homotrainer.”

Homotrainer! Ze zei het echt en ik viel bijna van mijn stoel, maar zweeg wijselijk, want zij duldde geen tegenspraak.

Hoewel mijn vader zich zowat het apezuur trainde, is hij nooit homo geworden. Al die moeite voor niks.

Lees vooral ook: Moeder

Kanteren

Als je niet oppast, komt alles op den duur voor heimwee in aanmerking.

We schrijven elf november en dat is niet alleen de datum van de wapenstilstand in 1914, maar bij katholieken ook het naamfeest van de heilige Martinus van Tours, in de wandeling veelal Sint Maarten genoemd.

In een zalig vroeger, toen ik nog klein en boosaardig was, trokken wij, het jonge grut, in de vooravond van dat feest op pad. In kleine groepjes, voorzien van ruime boodschappentassen en een lampion, soms een uitgeholde biet met kaars, zwierven we door de straten van het dorp en belden we overal aan.

Als men opendeed, wat meestal maar lang niet altijd het geval was, hieven we een lied aan. Dat ging zo:

Sinte-Maartensavond, de torre go mee no Gent.
En os mien moed’r koeksjes bakt,
we zitten d’r zo geern omtrent.
Stookt vier, makt vier,
Sinte-Maarten komt alier,
al in z’n bloten arm.
We zetten hem doar in ’t hoeksje,
we geev’n hem doar e koeksje.
We zetten hem oender tafle,
we geev’n hem doar ne wafle.
We zetten hem ip de zoldertrap,
en geev’n hem doar nen apple in z’n zak.
Ruus buus buus.
Is Sinte-Maarten hier nie thuus?
E’j gin appeltje of e pertje vor uus?

Als we uitgezongen waren, kregen we in ruil voor deze prestatie snoep, of fruit en een zeldzame keer ook geld.

Ik herinner me dat wij, baldadig als we waren, de oorspronkelijke tekst durfden te wijzigen. In plaats van
We zetten hem ip de zoldertrap
en geev’n hem doar nen apple in z’n zak
zongen wij
We zetten hem ip de zoldertrap
en geev’n hem doar ne sqchop in z’n gat.

Dat was lachen! Die versie gaven we vanzelfsprekend niet overal ten beste, want de kwezels en pilaarbijters die in groten getale het dorp bevolkten, weigerden dergelijke heiligschennis te belonen, dus hielden we ons braafjes aan het gekruiste origineel.

Mag ik ten zeerste betreuren dat deze folkloristische manifestaties, hoe klein die ook zijn, verloren gaan?

We stegen met een zucht …

Op Twitter verscheen een bericht van ene Vincent Peone: hij zou de enige passagier geweest zijn in een vliegtuig van Delta Air Lines, dat van Aspen naar Salt Lake City vloog. De tweet ging vergezeld van een filmpje, waarmee hij zijn bewering staafde en dat meer dan drie miljoen keer bekeken werd, voor bleek dat het hele verhaal verzonnen was. Het vliegtuig in kwestie was zelfs niet van de grond geweest en het boordpersoneel had het spelletje meegespeeld. ’t Was maar om te lachen …

… maar nu ben ik aan de beurt en ik zweer op mijn eerstecommuniezieltje dat hetgeen ik verkondig de gehele waarheid is en niets dan de waarheid.

Op 1 april 1991 ─ nee, het is geen grap ─ zat ik als enige passagier in een Boeing 737 van Sabena, die om 20u25 opsteeg van het vliegveld Kloten  ─ hoe verzinnen ze het? ─ In het Zwitserse Zürich en omstreeks 21u40 in Zaventem landde.

Gelachen dat ik heb! En over de kop dat Sabena tien jaar later ging!

vliegbiljet

Op de vingers getikt

In een verloren uurtje zat ik naar het tennis op Roland Garros te kijken. Een landgenoot, David Goffin, evolueerde over het scherm en het rode gravel. Hij deed dat op nogal stuntelige wijze en sloeg ook voortdurend de bal mis, zodat ik me geërgerd naar het scherm wendde en riep: “Kun je eigenlijk tennissen?!”

Op hetzelfde moment namen mijn hersens een duik in het verleden. Ik kwam terecht in een nogal muffige kantoorruimte, die zes mensen behelsde, schrijver dezes incluis. Ik zat daar een tijdelijke klus te klaren, met name het vertalen van een gebruiksaanwijzing. De anderen, drie mannen en twee vrouwen, kweten er zich van hun dagtaak.

Noël was een van hen. Uit de oeverloze gesprekken die ze met zijn allen in de aanbieding hadden, begreep ik dat hij er nog maar enkele dagen werkte. Ik kon me niet van de indruk ontdoen dat hij aan de bron der intelligentie slechts de lippen bevochtigd had. Zijn oogopslag deed een minimum aan hersenactiviteit vermoeden en ik zou me afgevraagd hebben wat er zijn oren gescheiden hield, ware het niet dat mijn moeder me steevast op het hart drukte dat ik nooit mensen mocht beoordelen, afgaand op het uiterlijk dat ze tentoonspreidden. Ik probeer dat nog steeds te doen, maar het lukt me lang niet altijd.

Opeens ging Noël over het tot het schrijven van een brief. Te dien einde nam hij plaats achter een schrijfmachine – de computers stonden toen nog in hun kinderschoenen – en begon te typen. Nu ja, typen … Hij gebruikte slechts één vinger, die hij met ruime tussenpozen op een toets drukte. Ik heb er werkelijk geen idee van hoeveel aanslagen per minuut hij aldus bewerkstelligde, want ik heb nooit traag kunnen tellen, maar het zullen er alleszins bitter weinig geweest zijn.

Uitgerekend op dat moment kwam de zaakvoerder het vertrek binnen. Hij sloeg een wijle het geklungel van Noël gade en vroeg toen op barse toon:
–”Zeg eens even … Kun jij eigenlijk typen?”
–”Nee meneer”, zei Noël.

Ik heb achteraf vernomen dat Noël daar niet lang in dienst geweest is. Tja, als je tegen je baas zegt dat je geen verstand hebt van hetgeen je aan het doen bent, ligt dat in de lijn der verwachtingen.

Ook de prestatie van Goffin lag in de lijn der verwachtingen: hij verloor die wedstrijd.