Tag: sterven

Er is een heer gestorven

Gedurende meer dan twintig jaar onderhield ik een uitstekende relatie met mijn huisdokter/lijfarts. Ooit was ik zijn allereerste klant/patiënt en sindsdien kon ik hem zaken toevertrouwen, die ik nooit met iemand deelde. Hij van zijn kant vertelde me ook dingen die eigenlijk tot de persoonlijkere sfeer behoorden. We waren niet echt vrienden, maar het scheelde toch niet veel.

De man was achtenveertig jaar jong, twee keer getrouwd, vader van vier veelbelovende kinderen en hij had een bloeiende praktijk uitgebouwd.

En toch is hij op een recente zondagavond totaal onverwacht uit het leven gestapt, door … onder een trein te springen.

Wat moet een weldenkend mens daar nu mee? Zich afvragen of je als arts geen elegantere, minder doortastende manier kunt bedenken om er de brui aan te geven? Dat is alleszins wat ik doe.

Er zitten geen wolven in het bos

boswoning

Men kan me bezwaarlijk een angsthaas of een bangschijter noemen. Jaren geleden schrok ik er immers niet voor terug, om naar een godverlaten plek te verkassen en me als het ware in het holst van een bos terug te trekken, teneinde daar onder te duiken en me tegen de steeds bozer wordende wereld te verschansen.

Ik kan niet ontkennen dat het me een beetje tegenviel en dat het toch even wennen was, vooral ’s avonds, als het donker me inmetselde en ik in een oceaan van dompe, dreigende duisternis verzonk. Dat benauwde flink, maar zoals mijn moeder altijd beweerde om me gerust te stellen: er zaten geen wolven in het bos.

Aanvankelijk placht het hier ’s nachts zo donker te zijn als in het gat van een neger, maar die uitdrukking is vandaag de dag, in deze beroerde en idiote tijden, volstrekt uit den boze, zodat er hier ’s avonds en ’s nachts enkel nog een Egyptische duisternis heerst, of is dat ook niet meer geoorloofd?

Toen ik op een dromerige ochtend onrustbarende voetsporen op mijn terras aantrof, was de maat voor mij vol en ik ging over tot het (laten) installeren van een alarminstallatie, die het bedrijf in kwestie als ‘state of the art’ betitelde, maar dat ik liever als ‘neusje van de zalm’ omschrijf, want ik roer niet graag Engels door mijn Nederlands.

Het had trouwens nog heel wat voeten in de aarde, om de camera’s en de lichtbronnen dusdanig af te stellen dat die niet te pas en te onpas aanfloepten, als er zich bijvoorbeeld konijnen of consorten in de buurt van mijn woning vermeiden. Toen dat na veel vijven en zessen eindelijk in orde kwam, kon ik op beide oren slapen …

… behalve dan tijdens de voorbije nacht, toen ik op een onwelvoeglijk uur om aanvankelijk onnaspeurbare redenen wakker schrok en er iets ondefinieerbaars in mijn hoofd nazinderde. Ik zat ietwat verdwaasd rechtop in bed en opeens weerklonk opnieuw het hallucinante geluid dat me wellicht gewekt had. Nu ja, geluid … het was geen kreet, of zelfs geen schreeuw, maar een teelbalbeklemmende, tepelverstijvende gil met menselijke allures.

Angst greep me als een koude klauw in de nek. Ik kippenvelde, knikkebeende en men kon mijn reet als doppenwipper gebruiken, maar de stilte werd niet meer doorbroken.

Zou dat de ijselijke gil van de banshee geweest zijn en zal ik eerlang sterven?

banshee

Toekomstdromen … nu ja, dromen?

Als ik ooit het tijdelijke met het eeuwige verwissel
─ en dat zit er onvermijdelijk aan te komen, hoewel ik het graag nog even uitstel ─
mogen ze de bloemen die mijn kist tooien
─ als die er al zijn ─
gezwind in het publiek gooien,
teneinde te bepalen
wie de volgende zal zijn.

Als ik zo oud geworden ben,
dat ik geen mens meer herken
en niet eens jouw naam meer weet …
Pak dan mijn hand heel even beet
en zeg me zo gedag.
Laat me voelen dat jij me graag mag.
Wellicht dat ik het gevoel herken,
dat ik voor iemand, iemand ben.

Vanmorgen vloog ze nog

Vanmorgen, in de rand van de nacht, zag ik een duif ─ ik denk dat het een meisje was en zal de vogel verder in dit stukje als dusdanig beschouwen ─ op het tuinpad landen … nu ja, eerder neerstruikelen, want ze deed dat op zo’n onorthodoxe wijze dat ik meteen doorhad dat er iets niet pluis was. Ze leek compleet uitgeput en reageerde amper toen ik haar voorzichtig benaderde, om water en gebroken mais in haar buurt neer te poten.

Later, toen de klok naar enen en ik naar buiten kuierde, lag ze dood op het pad, overleden aan algehele slijtage.

Ik stond een wijle in beraad over wat ik met dat stoffelijk overschotje moest aanvangen. Zou ik het stiekem in het bos dumpen? Of gewoon in de vuilniszak kieperen? Aangezien dergelijke achteloosheid niet in mijn aard ligt, schoffelde ik het kadavertje onder in een verloren hoek van de tuin. Ik speelde zelfs even met de gedachte om het graf met een bloemperkje te tooien …

Ach, wat ben ik op sommige gebieden toch een regelrechte sul en alleszins als het dieren betreft. Wie hier regelmatig komt, zal weten tot wat voor onnozelheden dat allemaal kan leiden. Wie dat niet weet, raad ik aan om even deze link aan te klikken: Huisgenootje

Ik ben zo geschift als een pak zure melk en kan zo het gesticht in.

Het is eens wat anders

Aan de kassa van de supermarkt werd ik voorafgegaan door twee pittige tantes, die zich zo te zien aan de verkeerde kant van de middelbare leeftijd bevonden en die eveneens in een wachtrij stonden.

Ze maakten van dat oponthoud gebruik om tegen elkaar aan te kakelen. Het onderhunsje ging over een crematie, wat niet bepaald een hartverheffend gespreksonderwerp is, want er bestaan vervullender bezigheden dan een verassing.
─”En?” vroeg de ene. “Hebben ze hem uitgestrooid?”
─”Neen!” schuddekopte de andere. “De dochter heeft de urine meegenomen naar huis.”
Haar metgezellin vond dat kennelijk de normaalste zaak van de wereld. Ik anders niet. Te mijnent geen urne op de schouw, laat staan urine.

Hadden jullie haar verspreking opgemerkt? Het scheelt slechts één lettertje, maar het is wel een wereld van verschil.

Kom dat tegen! (2)

Frisse morgen, grote griebels en heilige bimbam! Wat heb ik nu toch weer een teelbalbeklemmende, tepelverstijvende historie moeten aanhoren. Het valt nauwelijks te geloven, maar ik heb het uit de eerste hand (en mond), namelijk van de persoon, een goede kennis van me, die de onverkwikkelijke gebeurtenis aan den lijve heeft ondervonden en het relaas ervan aan me opdiste met een onvervalste huiver in zijn stem.

Een paar weken geleden verdween zijn buurman ─ die er moeite mee had dat hij zich aan de verkeerde kant van de middelbare leeftijd bevond en dus meer verleden dan toekomst had ─ plots uit zijn woning en van de aardbodem, want hij bleef spoorloos, hoewel men geen enkele moeite spaarde om hem terug te vinden.

De dag voor kerstmis was die kennis van me ─ die onmiskenbaar met groene vingers toegerust is ─ wat in zijn tuin aan het keutelen, toen hij plots water nodig had, om een pas aangeplant boompje een optimale start te geven. Hij begaf zich naar de regenput, die zich in een achterafhoek naast zijn woning bevond. Het viel hem op dat het deksel van dat reservoir de lading niet dekte, maar dat wekte niet meteen zijn argwaan op, want het gebeurde wel vaker dat zijn echtgenote het afdekken van de put veronachtzaamde, wegens te lastig, of te lui.

Toen hij zich echter over de put heenboog ─ Voelen jullie het komen? Horen jullie het aanzwellen van onheilszwangere muziek? ─ dobberde opeens het ontzielde lichaam van zijn buurman in zijn blikveld. Hemelstepeirdepreuten! Dan schrik je je toch de tering, man! Het zal in alle geval geen hartverheffend tafereel opgeleverd hebben, denk ik zo. Krijg dat op je dak … of in je regenput.

Ik mag het niet gedroomd hebben dat mij zoiets overkomt, maar desalniettemin zal ik er ongetwijfeld eng van dromen.

Ik prijs me gelukkig dat mijn woning niet over een waterreservoir beschikt. Ze moeten te mijnent geen wanhoopsdaden komen voltrekken, al kunnen ze zich hier in de buurt natuurlijk nog altijd aan een boomtak verhangen. Spaar me!

In de wachtkamer van de dood

Ik kan mezelf niet langer voorliegen dat ik jong ben, maar ik heb alle redenen om optimistisch te zijn, want ik heb nog steeds polsslag.

Laten we wel wezen: mijn toekomst is geen lokkende verte meer en ouder worden is een ramp die steeds weer toeslaat: het wereldleed etst zich in je gelaat; je ligt vaker in de lappenmand; er sluipt jicht onder je leden; je ogen en oren laten het wat afweten; op je hoofd komen de kerkhofbloempjes tevoorschijn en begint de binnenband er goed door te komen …

Ik kan er allemaal mee leven, maar wat ik niet klakkeloos accepteer, is dat ouder worden nodig gepaard moet gaan met het verwerven van borstelige, om niet te zeggen krankzinnige wenkbrauwen en de onstuitbare aangroei van stugge haren in zowel neus als oren. Ik krijg er wat van!

Maar goed, we mogen van geluk spreken dat we in ons leven meestal niet weten hoeveel tijd we nog te verliezen hebben. Moge ik, in het slechtste geval, nog de moeite van het reanimeren waard zijn.