Tag: Griekenland

Waar is de draad, dat ik hem opvat?

Heureux qui, comme Ulysse, a fait un beau voyage …((Beginvers van een gedicht van Joachim du Bellay))

Net als de roemruchte Ulysse ─ die we in het Nederlands Odysseus plegen te noemen ─ het me in lang vervlogen tijden heeft voorgedaan, ben ik teruggekeerd van mijn zwerftocht langs de met losse hand uitgestrooide eilanden, die zich in de buurt van Griekenland uit het aanhankelijke blauw van de zee verheffen.

Het is mooi geweest, maar geluk moet nu eenmaal de bitterzoete smaak van eindigheid hebben.

De batterij is opgeladen. Mijn hersens zijn weer opgestart. Vanaf morgen sta ik opnieuw op de blogbarricaden.

Manten en Kalle

Ik heb jullie gisteren kond gedaan van het onaangename akkefietje dat ons, mijn reisgezel Reinhold en ik, aan de grens van Turkije met Griekenland te beurt viel en groot oponthoud veroorzaakte, waardoor we in de auto dienden te overnachten. Er bestaan ongetwijfeld comfortabelere plekken, maar we overleefden het …

… en brachten vervolgens een meerdaags bezoek aan Athene, waar de heerlijkste gewrochten, ooit door mensenhand geschapen, onze bewondering afdwongen. Daarna toerden we een week of wat door de Peloponnesus. Het was tijdens deze tocht dat we twee Griekse landschildpadden van het asfalt plukten, ze Manten en Kalle doopten en ze in een kartonnen doos een plaatsje op de achterbank gaven, waar we ze gul van sla en tomaten voorzagen. Met zijn vieren bereikten we de havenstad Patras, waar we inscheepten teneinde de Ionische Zee over te steken en voet aan wal te zetten in het Italiaanse Bari.

Ik reed mijn auto van het schip en terwijl ik die richting douane stuurde, gaf ik mijn passagier nog de goede raad mee om vooral zijn kakel te houden, want met zijn charmante babbel had hij aan de Turks-Griekse grens de boel verziekt en het oponthoud veroorzaakt, zoals jullie gisteren konden lezen. Hij gehoorzaamde braafjes, maar het mocht niet baten: men rangeerde ons opnieuw uit de rij en weer dienden we het voertuig te verlaten. Ze kwamen met een hond aandraven. Die hond snuffelde. En die hond blafte! En weer maakte men aanstalten om het slopen van mijn voertuig aan te vatten.
─“Zou het niet aan onze schildpadden kunnen liggen?” opperde ik snel.

Toen ze van hun verbazing bekomen waren en lacherig enkele opmerkingen over zuppa di tartaruga gemaakt hadden, kregen we de toestemming om Manten en Kalle uit te laden, waarna de hond een nieuwe inspectieronde maakte en net als Reinhold zijn klep dichthield.

En weg waren we, nieuwe avonturen tegemoet …

Manten en Kalle zijn later gerepatrieerd en in hun habitat uitgezet.

Er zijn grenzen

Toen ik op de schoolbanken met de klassieke oudheid kennismaakte, overviel mij een vreemd soort melancholie, die ik nauwelijks in woorden vermag te vatten, maar die van geen wijken wilde weten. Ik verlangde hevig naar Hellas en toen ik er eindelijk heen kon reizen, met mijn eigen auto en in het verkwikkende gezelschap van Reinhold ─ mijn makker, mijn maat en mijn spitsbroeder, die ik hier al eens eerder opgevoerd heb ─ beantwoordde Griekenland volledig aan mijn verwachtingen. Er hangt daar iets in de lucht dat ik niet kan omschrijven, omdat het zo veelomvattend en alomtegenwoordig is, maar dat iets was precies wat ik er hoopte te vinden: ik voelde me thuis.

We bezochten het noordelijke landsgedeelte en staken toen eerst door naar Istanbul in Turkije. Wat ons enkele dagen later op de terugweg naar Griekenland overkwam, kunnen jullie hieronder lezen.

─“Dit is veel te gevaarlijk”, zei ik tegen Reinhold, die naast me in de auto zat te dommelen. “We riskeren hier voortdurend ons leven.”
We waren veel te laat uit Istanbul vertrokken en de duisternis overviel ons lang voor we de grens met Griekenland bereikten. Nu hadden ze in Turkije waarschijnlijk nog nooit van periodieke autokeuring gehoord, want voortdurend doemden er onverlichte auto’s en vrachtwagens voor ons op: schimmen die ik soms pas op het laatste nippertje opmerkte. Niet te doen! Bovendien kwamen we herhaaldelijk in zwermen insecten terecht, die zich in groten getale tegen de voorruit te pletter vlogen en daar een bijzonder wansmakelijke smurrie achterlieten, zodat we af en toe noodgedwongen halt dienden te houden, wanneer de sproeiers en de wissers het niet meer konden bolwerken en er manuele bijstand nodig was.

Het zal rond een uur of elf geweest zijn dat we de grens bereikten. We reden over een lange brug, waarop zich een groot aantal tot de tanden gewapende militairen bevonden — Turkije en Griekenland waren nooit goede maatjes — en kwamen vervolgens in de douanezone. De Turken lieten ons ongemoeid, maar bij de Grieken moesten we stoppen. Twee jeugdige manspersonen in een nerveus gesneden BMW ─ reinrassige Hengste auf vier Rädern ─ vonden ze in hoge mate verdacht. Of we iets aan te geven hadden?
─“Zeven kilogrammetjes marihuana”, zei Reinhold in het Engels en met behoud van glimlach.
Hij was niet enkel thuis de leukste, maar ook ver daarbuiten.
─“Hou je stroopwafel!” siste ik, maar het was al te laat.

Men wenkte ons opzij en verzocht ons uit te stappen. Daarna begonnen ze mijn scheurijzer leeg te maken en te slopen. Ik heb sindsdien nooit meer zoiets meegemaakt. Ze stripten de hele auto. Zelfs de deurbekledingen en het dashboard moesten eraan geloven. De ravage! Aangezien er niks was, vonden ze ook niks … en hoewel ik het ergste vreesde, moet het gezegd dat ze alles keurig in de oorspronkelijke staat terugbrachten, al waren ze daar wel een paar uur zoet mee. Het was na tweeën toen we mochten beschikken. We gingen nog even op zoek naar een hotelkamer, maar vingen overal bot, zodat we de rest van de nacht in de auto dienden door te brengen. Eigen schuld, dikke bult. Ik kon Reinhold wel het zwart uit zijn haar meppen, maar hij was blond.

Nauwelijks een week later … maar dat vernemen jullie morgen wel.