Tag: dieren

Aline krijgt een visioen

Ik had het hier een paar dagen geleden over de nogal ongebruikelijke manier waarop Aline en Rogaciano in het ouderschap verzeild raakten. Het kindje, een meisje, zag het levenslicht en kreeg al na luttele jaren het gezelschap van een zusje. Ik weet niet hoe en ter gelegenheid van welk feestgedruis het tweede kind dit keer verwekt werd en ik durf er ook niet naar te vragen, om niet opnieuw met de mond vol tanden te staan. Het zijn tenslotte ook mijn zaken niet.

Niet veel later sloeg het noodlot toe. Het meisje kreeg een levensbedreigende ziekte onder de leden. Aline riep alle goden aan, zocht heil bij talloze heiligen, consulteerde dokters en kwakzalvers, bad zich blauwe lippen en brandde massa’s kaarsen … tot ze op een nacht tijdens een visioen bezocht werd door een engel, of een andere hemelbewoner, die haar mededeelde dat haar dochtertje zou genezen als ze er zich toe verbond om gedurende de rest van haar leven voor een dier te zorgen, te weten een dolfijn of een paard.

Haar voorkeur ging uit naar een dolfijn, maar dat zag Rogaciano helemaal niet zitten natuurlijk, want je kunt zo’n dier bezwaarlijk in een huiskameraquarium onderbrengen. Het werd dus een paard.

Het kind genas en sindsdien is Aline eigenares van een paard, dat klauwen geld kost, nooit bereden wordt, nu al ettelijke zomers in een gehuurde weide rondkeutelt en evenveel winters in een dure stal staat te staan.

Ik kan niet anders dan mijn moeder zaliger gelijk geven: zot zijn doet geen zeer, maar het jeukt een beetje.

Wordt eerlang vervolgd.

Loebas

Ik was aan de wandel en gaf me ouder gewoonte over aan een bevrijdende gedachtevlucht in het ongewisse, toen ik me bijna een hartverzakking schrok omdat een auto nogal driest naast me stopte. Het voertuig liet een jongeman los, die zo snelvoetig op me afkwam dat ik dacht ten prooi te vallen aan een aanranding en reeds aanstalten maakte om vol overgave de handen op te steken. Hij overhandigde me evenwel een flardje papier en deelde me mee dat zijn hond vermist was. Of ik misschien speurende ogen kon opzetten en reageren als ik de dolaard opmerkte. Hij wees naar het kattebelletje dat hij me gegeven had en zei: “Daar staan alle gegevens op.”

Ik vervolgde mijn weg en mijn speurende, ja zelfs spiedende ogen keken tevergeefs uit naar een cockerspaniël van het mannelijke geslacht, die Loebas heette en medicatie behoefde vanwege zijn onstuitbaar naderende vervaldag.

Zo’n vier uur later begaf ik me per fiets naar een nabijgelegen dorp. Ik was nog steeds toegerust met speurende ogen en plots ontwaarde ik in een veld, niet ver bij me vandaan, een hond die aan de beschrijving van het opsporingsbericht beantwoordde. Mijn hart zong op van vreugde en ik kneep remmen dicht, maar daarmee kwam ik natuurlijk geen stap verder.

“Loebas!” riep ik. Je hoort me niet beweren dat de hond de oren spitste, want de slingerlappen die hij torste, waren daar duidelijk niet voor gemaakt, maar hij richtte wel de kop op, bleef staan en staarde me aan. “Kom hier, Loebas!” fleemde ik en hij kwam warempel naar me toe, zij het schoorvoe… schoorpotend en met de staart tussen de be… poten.

Het dier bleek helemaal geen loebas te zijn. Wel integendeel! Hij was een geheel uit voortreffelijkheid opgetrokken hond: een doetje. Het duurde dan ook niet lang of we waren vriendjes. Ik meldde per mobiel het heuglijke nieuws aan de eigenaar, die hoorbaar door het dolle heen was en als de gesmeerde wiewa zijn geliefde huisdier zou komen ophalen.

In afwachting daarvan bevestigde ik dat geliefde huisdier aan een primitieve lijn, te weten de snelbinder van mijn fiets, teneinde te verhinderen dat hij opnieuw de benen … eh … de poten zou nemen. Het was behelpen en het was ook geen gezicht, maar we hoefden er ook geen schoonheidsprijs mee te verdienen.

Spoedig volgde de hereniging en ik was daar getuige van. O, wat waren we blij, allemaal samen en ieder apart. Loebas kwispelstaartte dat het een lieve lust was. Of zijn baas dat ook deed, laat ik in het midden. Ik deed het alleszins niet, maar ik was wel zo blij als een hond met zeven pikken.

Achtervolgingswaanzin

Ik ben tijdens het fietsen opnieuw, nog maar eens en wellicht al voor de honderdste keer achternagezeten door een hond, waarvan de eigenaar dacht en luidkeels verkondigde dat hij/zij (de hond) zo braaf en tam was dat hij/zij niet aan de lijn hoefde.

Het exemplaar dat het gisteren op me gemunt had, dobberde wel tweehonderd meter in mijn kielzog, probeerde me herhaaldelijk in de kuit te bijten en staakte pas zijn achtervolging toen zijn baas hem voor de twintigste keer tot de orde riep.

Weten jullie hoe dat mormel heette? Marcel. Jawel, Marcel! Het weze me toegestaan om dat een buitengewoon bespottelijke naam voor een hond te vinden. Marcel nog aan toe.

Zowat een uur later ben ik voor de allereerste keer achternagezeten door een drone. Ja, jullie lezen het goed: door een drone! Het tuig dook op uit het niets, kwam nijdig zoemend of me af, scheerde me rakelings voorbij en suisde toen een weide in, waar een schaap zich wezenloos schrok en zich de poten uit de reet sjeesde, om vervolgens in een dwarrelvlucht terecht te komen en op een nogal onelegante wijze neer te strijken. Er kwam een man aandraven die een bedieningspaneel in de handen hield.
“Ik kan het nog niet goed”, klonk het verontschuldigend uit zijn mond en hij haalde de schouders op.

Hij kon het nog niet goed. Het was eraan te zien. Er staat ons wat te wachten met al die hefschroeftuigjes.

Een mens maakt wat mee

Ga vooral even zitten, want dit is niet mis. Bereid jullie voor op het bloederig tafereel van de gorgonische historie die ik aan jullie kwijt wil.

De man, een dorpsgenoot van me, keerde laat op de avond huiswaarts via een oude heirweg, waarop in lang vervlogen tijden Romeinse heirscharen galoppeerden en marcheerden. Je kunt het je eigen haast niet indenken dat misschien zelfs Julius Caesar van dit weggetje gebruik maakte, al behoort het zeer zeker tot de mogelijkheden … maar ik dwaal af, omdat ik daar goed in ben en eigenlijk niets liever doe. Ik ben de optelsom van allerlei menselijke zwaktes.

Maar ik kom ter zake en dan wel als volgt: ik keer terug naar die dorpsgenoot van me, die op een onchristelijk uur een smalle, in duisternis gehulde weg gebruikte om huiswaarts te tijgen. De koplampen van zijn auto betastten het asfalt, dat zich voor hem uit in bochten kronkelde als een aal in doodsnood en waarop plots een dier opdoemde, dat met een doodsmak tegen zijn voertuig knalde.

De man kon op talloze kwaliteiten bogen, maar een dierenvriend was hij niet. Hij schrok weliswaar even en vervolgde toen doodgemoedereerd zijn weg, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren.

Thuis reed hij zijn auto de garage in en besloot om er zich toch even van te vergewissen of hij schade had opgelopen. Hij begaf zich naar de voorzijde van het voertuig, begilde zich op nogal onmannelijke wijze en deinsde terug als een duivel die een veeg met een wijwaterkwast krijgt. Verstrengeld in de radiateurgrille van de motorkap hing er namelijk een vos … en die leefde nog, al konden de bewegingen van zijn poten ook stuiptrekkingen geweest zijn.

De man hield evenwel zijn darmen bij elkaar en belde de politie. De heren, en dames, die daar de dienst uitmaakten, vonden die klus beneden hun waardigheid en raadden hem aan de hulp van de brandweer in te roepen, wat hij toen deed. Toen die ter plaatse kwam, was het dier inmiddels overleden, hetgeen het secure werkje van het lospeuteren ervan in niet geringe mate vereenvoudigde.

Aangezien ik over een nogal lenige fantasie beschik, kan ik het allemaal voor mijn ogen geschilderd zien, hoezeer ik die beelden ook tracht te verdringen. Ik zal er ongetwijfeld eng van dromen …

… maar laat me dit stukje tot een aanvaardbaar einde brengen: ik mag een krulstaart krijgen als het niet waar is.

Hondenleed 2

Ik heb jullie eergisteren, na mijn in het gemoed grijpende confrontatie met een driepotige hond, een beetje in het luchtledige laten hangen door geen vervolg aan mijn relaas te breien, zij het met de belofte dat ik dat eerlang wel zou doen. Vandaag keer ik dus terug naar het onderwerp dat ik toen bij de kop had.

Drie uur na de hierboven vermelde confrontatie was ik tijdens een wandeling getuige van een verkeersongeval. Een klein en zeer onschuldig autootje werd op onrechtvaardige wijze in de flank gegrepen door een ongehoord brutale BMW. Er giechelde brekend glas en metaal scheurde krijsend. Het aangereden voertuigje tolde een paar keer in het rond en bleef toen zwaar gehavend in het midden van de weg staan.

Een van de gedeukte portieren zwaaide niet zonder moeite open en er dook een langharige man op, die eerst enigszins verdwaasd om zich heen keek en vervolgens een kleine hond uit het wrak haalde. Het dier beefde als … eh … een juffershondje, hoewel hij dat hoegenaamd niet was. Hij behoorde tot het ras dat men Mops noemt: een naam die volgens mij helemaal overeenstemt met het mollige uiterlijk van dat wezen. De man deponeerde de viervoeter op een deken in de berm, voorzag hem van een bakje water en ging toen verhaal zoeken bij de eigenaar van de BMW.

Toen ik daar een kwartier later opnieuw voorbijkwam, was de politie volop bezig zich met de zaak te bemoeien en zat het hondje nog steeds te rillen op zijn deken in de graskant. Ik knielde bij hem neer, sprak bemoedigende en troostende woorden, streelde behoedzaam zijn kop en toen … kreeg mijn hand opeens drie likjes van hem. Ik was daar heel blij mee. Mijn dag kon niet meer stuk.

Drie likjes. Meer heb ik niet nodig om een beetje gelukkig te zijn. Ik ben met weinig tevreden.