Tag: Japan

Neusjes van de zalm

Ik ben eigenaar van een hebbelijkeid ─ ik ben de optelsom van allerlei menselijke zwaktes ─ waarvoor bij mijn weten geen Nederlands woord bestaat en ik ken nochtans veel Nederlandse woorden, zelfs heel veel.

Wie wel een woord voor dit aanwensel hebben, zijn de ingezetenen van het land van de rijzende zon. Ik heb hier al eerder vermeld dat men Japanners vooral niet moet onderschatten. Ik schreef in dit verband:

“Ze bemoeien zich met alles en ze houden van onnatuurlijkheid. Ze kunnen geen plant of dier zien, of ze knoeien er met hun perverse vingertjes aan tot er softenonachtige misvormingen ontstaan, zoals goudvissen met blazige ogen in wrattenkoppen, het lichaam voorzien van vreemdsoortige schubben, wapperende vinnen en onbruikbare sluierstaarten, of bomen die in hun groei gestuit zijn en van hun eerste jaar af zo verminkt worden dat ze een eeuw later nog in een bloempotje passen.”

Desalniettemin beschouw ik ze als de chicste bewoners van de aardkloot, op de voet gevolgd door de Vlaming Thomas Vanderveken. Die heeft sinds jaar en dag een wit voetje bij me. Ik vind hem een verfijnd persoon met een verfrissend naturel en als presentator/interviewer kunnen slechts weinigen, of eigenlijk niemand aan hem tippen. Hij heeft stijl te koop, is ongekunsteld hoffelijk, op een bijna nonchalante manier beschaafd, vol empathie, maar hij is absoluut geen watje en hij kan beter pianospelen dan veel andere over het paard getilde pianisten.

Wat mij betreft mag hij gerust die ijdelzuchtige kwek, Lisbeth (b)Imbo, vervangen, die op zondagmorgen, vervuld van eigendunk, het programma De Zevende Dag presenteert. Nu ja, presenteert … Christene zielen! Wat erger ik me aan dat vrouwmens! Ze is in staat om heel mijn zondag te vergallen.

Ik dwaal echter af, maar ik wou het toch even gezegd hebben. Ik had het over het Japanse woord voor een eigenaardigheid van me. Dat woord is het kraakbeenontwrichtende KUCHISABISHII. Ja! Zeg het eens langzaam na! Je zult het in boterletters krijgen. Het betekent: eten als je geen honger hebt, gewoon omdat je mond eenzaam is.

Gisteravond moet mijn mond buitengewoon eenzaam geweest zijn, want tijdens het televisiekijken stouwde ik het volgende in mijn voerklep: een zakje pickles-chips van Croky, en twee Milky Ways, en vier natuurboterwafels van Destrooper, en een tros witte druiven, en vier cuberdons, en twee clementines …
“Gie vroede gorre!” zei ik toen in het West-Vlaams tegen mezelf, hetgeen zoveel betekent als: jij gulzige vreetzak!

Kuchisabishii … Je zult er maar mee behept zijn. Alle worstjes op een stokje!

Waarheid of verzinsel?

Dromen geven een bevrediging waaraan geen werkelijkheid kan tippen.

Met hartslagversnellende en kringspiervernauwende verbazing – ja, ik stond er zelfs spectaculair van versteld – vernam ik dat Japanse wetenschappers erin geslaagd zijn om een MRI-toestel te ontwerpen, dat dromen kan opnemen en reconstrueren, zodat je die kunt bekijken als je wakker bent.

Nou moe, da’s niet verkeerd! Ik weet niet in hoeverre ik geloof aan dat bericht mag hechten, want men stuurt vandaag de dag nogal wat nonsens de wereld in. Wat ik wel weet, is dat je Japanners niet moet onderschatten. Ze bemoeien zich met alles en ze houden van onnatuurlijkheid. Ze kunnen geen plant of dier zien, of ze knoeien er met hun perverse vingertjes aan tot er softenonachtige misvormingen ontstaan, zoals goudvissen met blazige ogen in wrattenkoppen, het lichaam voorzien van vreemdsoortige schubben, wapperende vinnen en onbruikbare sluierstaarten; of bomen die in hun groei gestuit zijn en van hun eerste jaar af zo verminkt worden dat ze een eeuw later nog in een bloempotje passen.

Tussen slapen en waken is er een plek waar men zich zijn dromen herinnert. Daarom weet ik dat ik dolle avonturen beleef in het grillige prentenboek van mijn nachtelijke omzwervingen, maar die vergeet ik meestal als ik eenmaal wakker ben. Ik wil me dus gaarne zo’n droomrecorder aanschaffen, als dat tenminste in mijn vermogen ligt en op voorwaarde dat ik, in mijn hoedanigheid van tamelijk claustrofobisch persoon, niet in zo’n enge scantunnel hoeft plaats te nemen en te verwijlen.

Hoeveel kost zo’n ding eigenlijk?

Daar kun je op rekenen

Ik heb een tip, of eigenlijk meer een weetje dat ik graag met jullie wil delen, met inachtneming van het nodige voorbehoud en zonder garantie mijnentwege dat hetgeen ik verkondig onomstotelijk vaststaat.

Een kennis van me heeft niet alleen een wiskundeknobbel, maar ook een zwak voor allerhande mechanische en elektronische tuigjes. Vanwege de aard van ’t beestje spitst zijn belangstelling zich natuurlijk vooral toe op japanners, want zo heten zakrekenmachines tegenwoordig. Hij vermag er allerhande vermeend grappige trucs mee uit te voeren en dan doe ik daar zwijmelig over, louter om hem te plezieren eigenlijk, want meestal vind ik zijn leukigheden hoegenaamd niet amusant en bovendien heb ik absoluut geen affiniteit met cijfers, getallen en wiskundige berekeningen, behalve als die van een euroteken vergezeld gaan.

Gisteren deed hij me echter een tip aan de hand. Hoe kan men een rekenmachine van uitstekende kwaliteit herkennen? Men dient de volgende eenvoudige bewerking uit te voeren: 7 : 3 x 3. Als de uitkomst 6,999999999 is, laat de betreffende calculator steken vallen en kun je die beter dumpen. Is het resultaat daarentegen een rond cijfer 7, dan is je machientje uit het goeie hout gesneden.

Ik heb meteen de proef op de som genomen. Van de drie rekenaars die ik de mijne mag noemen, toverde alleen de TI-31 Solar van Texas Instruments een zeven tevoorschijn. Mijn japannertje en mijn zuid-koreaantje brachten er niets van terecht. De winnaar is een in Italië geassembleerd verenigd statertje. Wie had dat ooit kunnen denken?!

Een leeg uurtje

─”Japanners zijn rare snuiters”, meende de dame die naast me aan tafel zat. “Ze bemoeien zich met alles en ze houden van onnatuurlijkheid. Ze kunnen geen plant of dier zien, of ze knoeien er met hun perverse handjes aan, tot er softenonachtige misvormingen ontstaan: goudvissen met blazige ogen in wrattenkoppen, het lichaam voorzien van vreemdsoortige schubben, wapperende vinnen en onbruikbare sluierstaarten; bomen die in hun groei gestuit zijn en van hun eerste jaar af zo verminkt worden dat ze na honderd jaar nog in een bloempotje passen …”
─”Dan zijn wij nog raardere snuiters”, stak ik de hand in eigen boezem. “Wij laten zelfs de tijd zijn gang niet gaan en moeten er, op bevel van hogerhand, twee keer per jaar een ingreep op toepassen die op velen, en alleszins op mij, een storende uitwerking heeft.”

Ik heb het al eerder gezegd en geschreven: dat gesjoemel met de tijd is niet goed voor mijn algemene welbevinden. Mijn hele kadaster raakt erdoor in de war. Het gooit mijn circadiaans ritme overhoop, het ontregelt de biologische klok die mijn leven bestiert en dan voel ik me pagadetterig. Ik pleeg ’s morgens omstreeks halfzes automatisch te ontwaken. Nu lig ik om halfvijf al te koekeloeren, hetgeen een onwelvoeglijk uur is.

We moeten met onze gore fikken van de tijd blijven, want laten we wel wezen: het is de enige vastigheid die ons rest. Afschaffen dus, die handel!