Tag: koolbakkerij

Zo fijn als gemalen poppenstront

Wijlen mijn vader was een scherpslijper, wiens handen nogal los aan zijn lijf zaten en die graag zijn lever deed zwemmen. Eigenlijk roept hij niet bepaald aangename herinneringen bij me op, maar goed: we laten het verleden rusten en de doden ongemoeid. Ik diep even een anekdote op die, als ik er vandaag de dag aan terugdenk, nog steeds een op mijn persoonlijkheid buitgemaakte glimlach voortbrengt.

Ik gedroeg me als kleuter al als een echte jongen, dus was mijn kindertijd niet gelardeerd met knuffelbeesten, laat staan poppen, al bevond er zich wel een teddybeer in mijn woning: een beest waar ik overigens weinig aandacht aan besteedde, omdat ik me al op prille leeftijd vooral met lectuur en strips onledig hield.

Toch was het uitgerekend dat pluchen roofdier dat er de oorzaak van was dat mijn vader me op een dag benaderde en me met een vermanende vinger toesprak.
–”Je moet die beer van je wat betere manieren leren. Die heeft liggen schijten in zijn nest.”
Het spreekt vanzelf dat ik me stante pede van die onverkwikkelijke gebeurtenis wilde vergewissen en warempel: de beer bevond zich in de kartonnen doos, die als zijn nest fungeerde, en bij zijn poepgat lag de bout die hij zo te zien uitgedraaid had.

Ik geloofde niet wat ik aanschouwde. Mijn jonge hersens konden niet bevatten dat een levenloze pop een knijpbriefje kon afvaardigen en, laten we wel wezen, dat was ook niet te bevatten.

Ik viel bijna in een flauwte toen mijn vader doodgemoedereerd dat drollemansje oppakte, het in zijn voerklep stouwde en met een jarig gezicht verorberde, als betrof het een lekkerbeetje. O, wat was dat weerzinwekkend.

Mijn moeder merkte dat ik aardappelbloed kreeg en bijna in de puinpoeier lag, dus haastte ze zich om te verklappen, dat het uitwerpsel door mijn vader vervaardigd was van peperkoek.

Wat hebben ze gelachen, mijn ouwelui. Ik een beetje minder. En vandaag, na zoveel decennia, heb ik het ze vergeven, maar ben ik het niet vergeten.

Rood geklauwd

─”Ik val nooit in slaap bij de televisie!” protesteerde de man, nadat zijn echtgenote hem daar op nogal spottende wijze van beschuldigd had.
─”Je hebt overschot van gelijk”, antwoordde de vrouw. “Je valt niet in slaap, maar je gaat knock-out; je snurkt als een varken en je bent met geen kanon wakker te krijgen.”

Deze woordenwisseling greep een paar maanden geleden plaats en ik was daar zowel oor- als ooggetuige van, maar besloot wijselijk om me niet in het gesprek te mengen. Partij kiezen, beperk ik tot het stemhokje, waar ik ─ ik vertel jullie geen nieuws ─ steevast de voorkeur geef aan N-VA, wat volgens mij iedere weldenkende Vlaming zou moeten doen, maar ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardenvijgen.

Ondertussen heeft de echtgenote in kwestie haar man een onomstotelijk bewijs geleverd van hetgeen zij beweerde en hij ontkende. Terwijl hij zich bij de televisie in de betovering van een lethargische slaap bevond, bestond ze het om zijn teennagels te lakken in een hartstochtelijk rode kleur die de ogen teisterde.
─”Wel godverdomme hier en gunter!” riep de man toen hij ontwaakte. “Wat is dit nu voor ongein?”
─”Dat moet nochtans gebeurd zijn terwijl je niet lag te slapen bij de televisie”, schamperde zijn wederhelft.

Ze verzweeg dat hij de lak kon verwijderen met dissolvant, met haarlak of desnoods met deodorant, zodat hij zich tijdens de hete hondsdagen van augustus nergens blootsvoets durfde te vertonen.

Openbare schennis van de eerbaarheid

ezelsorenIn Argentinië werd de Belgische wielrenner Iljo Keisse uit de Ronde van San Juan gezet, wegens een ‘misplaatst’ gebaar op een foto. Van de rechter kreeg hij bovendien een boete van € 70.

Hoe dat zo kwam? Een vrouw wilde absoluut op de foto met enkele renners. Iljo Keisse, die achter haar stond, maakte in een schalkse opwelling boven haar hoofd het alom bekende V-teken, dat we hier bij ons, in Vlaanderen, meestal als een plagerijtje beschouwen: de persoon in kwestie krijgt als het ware ezelsoren opgezet. Hè hè, dat is lachen! Wij, Vlamingen, zijn met weinig tevreden.

De foto verscheen in een plaatselijke krant met wel honderd abonnees en toen gingen de poppen aan het dansen. De kakmadam was daar absoluut niet mee opgezet en vond het nodig om van een mug een olifant te maken. Ze diende klacht in bij de politie. Iljo Keisse kreeg de bovenvermelde straffen. Hij had immers de reputatie van de organisatie van de Ronde, van het UCI – de Union Cycliste Internationale of de Internationale Wielerunie – en van het wielrennen in het algemeen besmeurd.

Ja zeg, maak het een beetje! Die reputatie van het UCI is wel door andere zaken besmeurd en die zijn vooralsnog onbestraft gebleven.

Er bestaan weliswaar slechts weinig foto’s van me, maar ik heb er toch zeker een stuk of vijf waarop de persoon die achter me staat mijn kop van dergelijke ezelsoren voorziet. Ik voel me daardoor allerminst beledigd en kan er zelfs hartelijk om lachen.

Het weze me toegestaan om dat vrouwmens een beetje een kleinzerige trut te vinden. Ze schrikt er niet voor terug om te poseren met stoere wielrenners in loeistrakke broeken, die tot de nok gevuld zijn met uitdagend puilende geslachtsorganen, maar die twee opgestoken vingers vindt ze een aanslag op haar eerbaarheid. Van een achterlijke troel gesproken!

Nu is Argentinië nogal – ik wik mijn woorden – puriteins wat zedelijke beginselen betreft. Dat weet ik uit ervaring. Ooit doorkruiste ik samen met een vriend de uitermate onherbergzame Gran Chaco in het noorden: een aaneenrijging van vertes, honderden kilometers zandpiste, waarop de Dakar rally zich ongetwijfeld thuis zou voelen, wegens talloze kuilen, bulten en andere geografische ongemakken. Het was gillend heet en vanwege het opstuivende zand waren we voortdurend in het bezit van een pracht van een dorst, zodat we binnen de kortste keren onze drankvoorraad opgebruikt hadden. We raakten even in paniek, maar gelukkig troffen we toen een drenkplaats op onze weg aan, of althans een verloederde stulp waar het alomtegenwoordige reclamebord van Coca Cola verklapte dat men er blikjes pauze verkocht.

Mijn metgezel vertrok op foerage, terwijl ik in de auto achterbleef om mijn logboek bij te werken. Het duurde niet lang of mijn vriend keerde bij me terug, ietwat ontdaan en zonder slobberspul.
“Ik ben daar met klikken en klakken buitengegooid”, zei hij.

Bleek dat zijn uitmonstering niet aan de fatsoensnormen van de uitbaters van dat ‘poepchique’ etablissement voldeed. Hij droeg immers niet meer dan een hemdje en zwemshorts. Dat vonden ze daarbinnen – in dat hol van Pluto – allesbehalve decent, dus hadden ze hem wandelen gestuurd.

Gelukkig was ik toen en ben ik nu nog steeds een buitengewoon fatsoenlijk mens en droeg ik dus op dat moment wel een pantalon, zodat ik zonder verdere haarkloverij voor lafenis kon zorgen.

Gelachen dat we hebben!

Houd de dief!

Af en toe neem ik een kloek besluit en dan durf ik wat per internet te kopen. Tot nu toe ben ik nog maar één keer bedrogen uitgekomen, of zoals men in West-Vlaanderen zegt: bij het veertiende, of in de zak gezet. Wie zich graag aan leedvermaak wil bezondigen, leze in dit verband: Stom van me!

Onlangs kocht ik drie sportieve pantalons bij een internetwinkel. Die werden prompt geleverd en al even gezwind op mijn lengte ingekort door een mevrouw, die met dergelijke ingrepen voor brood op de plank zorgt.

Getooid met zo’n broek begaf ik me gisteren naar een winkel, waar ik een aantal artikelen uitkoos en betaalde … maar toen ik me naar buiten wilde begeven, weerklonk er opeens een door merg en been dringend alarmsignaal. Vrijwel onmiddellijk stevende er een soortement dragonder op me af.
─”Je hebt wat mee dat je niet betaald hebt”, snauwde ze, ten aanhoren en ten aanschouwen van allen daar aanwezig.
Ik stond voor schut en dat beviel me geenszins.
─”Ik heb alles betaald”, protesteerde ik en wist ik dat wel zeker.

Aan de hand van mijn kassabon vergewiste ze zich ervan of dat klopte. Ze vond geen enkele onregelmatigheid en verzocht me haar te volgen naar een kantoortje, waar ik mijn zakken diende leeg te maken. Toen ook dat geen gestolen waar opleverde, riep ze een mannelijke collega, die aanstalten maakte om tot handtastelijkheden over te gaan, maar eerst nog vroeg:
─”Draagt u soms een nieuw kledingstuk?”
─”Ja!” zei ik. “Mijn pantalon is nieuw.”

In die nieuwe pantalon bevond er zich dus een wit aanhangseltje, dat heel die heisa veroorzaakt had. De webwinkel had kennelijk nagelaten dat ding te verwijderen. De naaister eveneens. Wie zal het haar kwalijk nemen?

In de twee overige broeken trof ik ook zulke herrieschoppertjes aan. Ik heb die per schaar verwijderd, maar niet weggegooid, want ik ben van plan om die stiekem in de jaszak van een vriendin of vriend te stoppen. Dat wordt lachen!

alarmpje

Eenmaal, andermaal, verkocht!

Ik was met een vriendin op stap, hoewel ‘op stap zijn’ me niet de juiste woordkeuze lijkt als men zich met een auto verplaatst. Edoch, dit is een buiten het onderwerp vallende uitweiding, dus ga ik er verder niet op in, althans niet vandaag.

Zij, de vriendin, is getooid met een vlotte babbel. Er is haar geen spinnenweb voor de mond gewassen en ze gooit graag met steentjes in iemands tuin, vooral in de mijne. We reden voorbij een verzameling gebouwen, die eertijds een kazerne waren geweest.
─”Toen ik hier gisteren passeerde, was er een rommelbeurs aan de gang”, zei ik. “Ik ben er niet binnen geweest.”
─”Als je dat wel had gedaan, zouden ze je waarschijnlijk verkocht hebben”, gniffelde ze.

Het duurde even voor de draagwijdte van wat ze zei tot me doordrong, maar toen dat gebeurde, kon ik er hartelijk om lachen. Alles wel beschouwd, had ik haar eigenlijk een inkoppertje bezorgd.

Wat geef je?!

SluiterkensdagDeze morgen verklapte mijn scheurkalender, De Druivelaar, dat het vandaag ‘sluiterkensdag voor moeders’ is. De meesten van jullie kunnen zich daar vermoedelijk weinig of niets bij voorstellen, maar ik keerde terug naar een verleden waarin ik nog klein en boosaardig was en iedereen die er voor mij toe deed nog leefde.

De sluiterkensdagen ─ een Vlaamse folkloristische traditie die helaas bijna verdwenen is ─ zijn de vier dagen voor het begin van de katholieke veertigdaagse vasten op Aswoensdag. De zaterdag is voor de moeders, op zondag zijn de vaders aan de beurt, op maandag de meisjes en de jongens op dinsdag. Op hun respectievelijke sluiterkensdag mag men de moeders, de vaders, de jongens of de meisjes buiten- of opsluiten. De slachtoffers dienen vervolgens hun toegang of vrijheid af te kopen door de belofte om iets te doen, of door de daders te trakteren.

Mijn ouders en ikzelf hebben altijd enthousiast aan dat gebruik deelgenomen en ik bewaar goede herinneringen aan de vaak spitsvondige manier waarop wij de slachtoffers in spe probeerden te bewegen om zich naar buiten te begeven. Mais où sont les neiges d’antan

Bij gebrek aan beter heb ik net een vriendin, die tevens moeder is, buitengesloten.
“Wat geef je?!” riep ik toen ze aan de deur rammelde.
Ze wist niet waar ze het had en dacht dat ik zo het gesticht in kon.

Aan de lijn! Klaar!

Op het kanaal lag een rank en scherp vaartuigje, waarin zich negen meisjes genesteld hadden, al is nestelen hier wellicht niet de vlag die de lading dekt, want veel plaats om te nestelen bood die roeiboot niet. Is roeiboot trouwens de correcte benaming voor zo’n geval? Wacht, ik zoek het even op. Zoek, zoek …

Ja, roeiboot is wel degelijk juist, al mag men in deze verengelste tijden ook het woord scull gebruiken, wat ik dus niet zal doen.

Op het kanaal lag een ranke en scherpe roeiboot, waarin zich acht galeislavinnetjes en een stuurvrouw ophielden. Ze waren vertrekkensklaar, maar eerst luisterden ze nog aandachtig naar een instructeur, die vanaf de oever aanwijzingen gaf van hoe ze een en ander in het vat moesten gieten. De man hield een fiets binnen handbereik en op zijn rug bungelde een megafoon. Als straks een startsein zou weerklinken en de meisjes als een pijl uit een boog – ik overdrijf waarschijnlijk – door het water kliefden, zou hij ze langs het jaagpad volgen en via die roeptoeter zowel raadgevingen naar ze schreeuwen als op niet te onderschatten wijze de langs het kanaal heersende rust verstoren.

Opeens kwam er echter een olijkerd aangefietst en toen hij ter hoogte van het bootje kwam riep hij luidkeels: start! Twee van de galeislavinnetjes gaven gehoor aan zijn oproep en begonnen verwoed te roeien, maar omdat zes anderen dat niet deden ontstond er enig geharrewar van in elkaar hakende riemen, wat dan weer resulteerde in een vervaarlijk wiebelend bootje en … Nee, ze slaagden erin om niet te kapseizen, maar ik beleefde wel dolle pret aan de vertoning.

Ik weet het niet helemaal zeker, maar ik denk dat ik even voordien zelf ook de neiging gevoelde om uit volle borst start te roepen, want ik ben eveneens de grappigste, zowel thuis als in de belendende percelen.

De Snaaskerkse plassen

Snaaskerke

Hierboven zien jullie een bank.
Die staat in Snaaskerke, bij Oostende.
Vanmorgen zat ik op die bank, in het genadeloze licht van de ochtendzon,
genietend van het weldadig ontbreken van mensen.
Opeens daagde er een auto op: een BMW.
Die reed me aan hoge snelheid voorbij.
Ik slaakte een gil en sprong overeind, alsof er onder me een krachtige veer in werking trad.
De auto reed namelijk dwars door de plas die jullie op de foto zien.
Ik kreeg een niet geringe hoeveelheid van het opspattende water over me heen.
Ik was zo nat als een vaatdoek en zo smerig als een dweil.
Ik ben er vrijwel zeker van dat de chauffeur zich met opzet doorheen die plas stuurde.
Ik denk zelfs dat ik hem hoorde lachen.
Sindsdien ben ik in een humeur dat me naar een drankhol kan drijven.
Misschien doe ik dat wel.

Eet je bord leeg!

De kelner van het restaurant wapperde nogal om zijn ruggengraat en liep er klapwiekend mee te koop dat hij de Griekse beginselen toegedaan was. Dat hij zich ook nog op heel erg vriendelijke wijze en uiterst bekwaam van zijn taken kweet, had natuurlijk weinig of niets met zijn geaardheid te maken.

Aan een tafel niet zover bij me vandaan zat wat ik als een echtpaar met een volwassen zoon beschouwde. Ik vermoedde bovendien dat die zoon de speciale vriend van de kelner was. Ze knipoogden alleszins olijk naar elkaar, zoals men dat doet tegen iemand met wie men dartele herinneringen deelt.

De zoon at mosselen. Toen de kelner na afloop hun tafel afruimde, wees hij naar de pot met de overblijfselen van die weekdieren en zei tegen zijn vriend:
“Je moet wel je schelpen nog opeten.”

Ik proestte het uit. Ik vond dat namelijk bijzonder grappig. Ik ben met weinig tevreden.

Ik had eveneens mosselen gegeten, maar niemand verzocht me om de schelpen op te eten. Ik voelde me tekortgedaan.