Tag: lachertjes

In welke hoek wil je liggen?

De televisie dobberde in het kielzog van een lokale persmuskiet naar de woning van een man, die zich hobbygewijs aan de zeer door mij verafschuwde bokssport wijdde. De vechtersbaas in kwestie was zichtbaar in zijn nopjes met het bezoek. Hij tooide zich inderhaast met indrukwekkende handschoenen en stelde zich op naast een nogal verfomfaaide bokszak, waar hij een pugilistische pose aannam en onverschrokken, om niet te zeggen manhaftig in de cameralens keek, alsof hij daar geen vogeltje, maar een krokodil met een gemeen kakement verwachtte.

─”Ze noemen mij de slager van Flémalle”, verkondigde hij trots.
─”Hoe kom je aan die bijnaam?” vroeg de reporter bloeddorstig.
─”Wel,” sprak de man, “ik ben slager van beroep en ik woon in Flémalle.”

Mensen kinderen, dan kan je me wegdragen hè!

Best te pruimen

Het is paasvakantie en ik heb het twijfelachtige genoegen kost en inwoning te verstrekken aan een logeergast: een kwikzilverige en sympathieke knaap van een jaar of zestien. Met dat ’twijfelachtige genoegen’ doe ik hem eigenlijk onrecht aan, want hij valt best wel mee in de kook. Hij deugt heel erg en hij zal volgens mij het kwaad niet in de wereld brengen.

Toen hij vanmorgen uit de badkamer kwam en zich in de keuken bij me voegde, vroeg hij op schalkse toon:
─”Zal ik jou eens wat goeie raad geven?”
─”Men begint oud te worden zodra men goede raad geeft in plaats van het slechte voorbeeld”, zei ik.
─”Dan ben jij inmiddels een fossiel”, ginnegapte hij.
─”In welke hoek wil je liggen?” dreigde ik. “Kom op met je goeie raad.”
─”Eet nooit pruimen als je honger hebt”, monkelde hij. “Ik ben vannacht behoorlijk aan de racerij geweest.”
─”Ik had je nochtans gewaarschuwd, maar jij moest nodig heel die kom leegratsen.”

Tijdens het ontbijt begon hij vervolgens plots De Pruimeboom van Hieronymus van Alphen te declameren. Nu kunnen de meesten van ons wel de beginregels ervan voordragen ─ Jantje zag eens pruimen hangen, O! als eieren zo groot ─ maar tot mijn niet geringe verbazing reciteerde mijn huisgenoot meteen het hele gedicht.
─”En zomaar uit je hoofd”, sprak ik vol bewondering.
─”Mijn reet articuleert niet zo lekker,” gnuifde hij, “al leek dat vannacht wel even anders.”

Kijk, als iemand met zo’n vlotte babbel gesierd is, kan ik zeer zeker met haar of hem lezen en schrijven.

Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eijeren zo groot.
’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader ’t hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
Noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
En niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
Ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
Die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen,
Voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje! zei de vader,
Kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
Nu heeft vader Jantje lief.
Daarop ging Papa aan ’t schudden
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
En liep heen op een galop.

Meneer spreekt talen

De gelagkamer van het restaurant behelsde slechts vier klanten, als ik mezelf even buiten beschouwing laat, of toch als een ombre chinoise naar de achtergrond verdring. Naast een venster hadden twee in het Engels converserende dames plaatsgenomen, die zich zo te zien danig aan maquillage vergrepen hadden en er daardoor nogal gemummificeerd uitzagen. Aan een tafeltje in mijn buurt hield zich een jong en door Amor bevleugeld stel op, dat gelijk sympathie bij me losweekte.

Het was duidelijk dat ze op elkaars lijstje van prettige dingen stonden, ook al hielden ze niet bepaald een kwieke stroom van opgeruimd gebabbel gaande. Zij vertoonde het wezenloze lachje en de ietwat schaapachtige gelaatsuitdrukking die verliefde mensen vaak tentoonspreiden. Hij, van zijn kant, bedacht haar af en toe met een olijke knipoog, zoals men doet tegen iemand waarmee men dartele herinneringen deelt.

Toen verscheen de kelnerin en die gaf meteen te verstaan dat ze het Nederlands zo’n minne taal vond, dat ze zich liever van het Frans bediende. De jongen, die niet gesierd was met een vlotte babbel, bestelde op bedremmelde toon een whisky voor zichzelf en een jus d’orange voor zijn meisje.
─”… et un jus d’orange”, noteerde de dienster de bestelling met een volslagen gebrek aan belangstelling.
─”Van appelsienen”, klampte hij nog even aan, teneinde misverstanden te vermijden en te verhinderen dat men de jus d’orange aan foute vruchten zou ontwringen.

Het meisje had besloten dat ze zich met een tomate-crevettes wilde vermeien. Hoewel de benaming van dat gerecht in sierlijke letters op de kaart prijkte, bezorgde de jongen zichzelf een allemachtige hoop ongemak.
─”Une tomate avec des garnales”, kwam het er wat knullig uit en hij keek de kelnerin aan alsof die een geweer op hem richtte, hetgeen ze wellicht ook gedaan zou hebben als ze over zo’n wapen had beschikt.
Ik zat meewarig te glimlachen, want iedereen die een beetje Frans spreekt, weet natuurlijk dat het une tomate avec des garnaux moet zijn.

Later zaten de Engelstalige lady’s naar een vleermuis te kijken, die herhaaldelijk door de straat scheerde.
─”It’s a floddermouse”, verduidelijkte de jongen.
De dames zetten zo’n verbaasde gezichten, dat hun make-up craqueleerde. 

Ik bleef er bijna in

Het heeft bitter weinig gescheeld of er was hier nooit meer een schrijfsel van me verschenen. De beruchte tunnel met dat helle, witte licht aan het eind … Die bestaat! Ik zag die namelijk in de verte opdoemen, maar toen ben ik ijlings op mijn stappen teruggekeerd. Aanhoort allen wat aan mij, nederige sterveling, is geschied.

Gisteravond dacht ik: hèhè, ik neem het er even van. En toen nam ik het er even van. Terwijl ik mijn vermoeide lichaam naar een vleesetende fauteuil in de woonkamer verplaatste, bedacht ik opeens dat ledigheid des duivels oorkussen is en dus begaf ik me eerst naar de keuken. Ik beroofde de koelkast van een blonde rakker uit Hoegaarden en nam die mee naar mijn nest.

Viel er op het ruitje wat te bezienswaardigen? Ik drukte op een toets en de kwelbuis schoot wakker. Op de koffietafel ontwaarde ik plots een zwart kokertje, waarin zich ooit een filmrolletje had opgehouden. Ik schudde er even mee en hoorde een ratelend geluid, dat veroorzaakt werd door een klompje hasjiesj van een uitstekend merk en met verbazingwekkende capaciteiten. Zou ik? Natuurlijk!

Met behendige, ja zelfs enigszins doortrapte vingers rolde ik een feesttoeter van je welste, zoog er de brand in en bracht die een tiental minuten later tot een goed eind. Santé, mijn ratje! Waar was ik? Wat hoorde ik? Wie belde daar aan mijn huisje? Olé, olé! Samen met de joint was ik compleet in rook opgegaan, zwevend, kringelend en licht als een veer van een opgehokte … da’k het niet wist … laten we een salamander nemen.

De beeldbuis vertoonde inmiddels een film. Ik zag lijken uit kasten vallen, ratten sprongen uit donkere hoeken, dolken flikkerden in het maanlicht, weerwolven huilden in de toendra … er gebeurde van alles wat me aan het schrikken bracht, dus poogde ik kanaalzwemmend lieflijke muziek op te sporen, waar ik wonderwel in slaagde. ‘Du bist meine Liebe’, zong een bevallig meisje en ik wilde haar graag geloven, maar op dat moment kondigde mijn vreetkick zich aan. De honger die hasjiesj en marihuana veroorzaken, is onvoorstelbaar. Men zou een paard verslinden.

Aangezien ik niet direct over een paard kon beschikken, begaf ik me niet naar de stal, maar naar de provisiekast in de keuken. Ik keerde terug met hetgeen men in het West-Vlaams sneukelbucht, in het Frans amuse-gueules en in het Nederlands peuzelhapjes noemt: bierbommetjes, chips, zoute pinda’s, flikjes, liquorices, negerinnentetten, nonnenbillen, een bonkje kaas, marsepein uit Lübeck, noga uit Montélimar …

Ondertussen had het zingende meisje plaats gemaakt voor een wicht van vijftien lentes, dat onverhoeds door haar puisterige vriendje van zestien bezwangerd was.
─”Gebruiken jullie dan geen condoom?” vroeg iemand.
─”Toch wel,” antwoordde het moedertje in wording, “maar het was zijn verjaardag en als cadeau mocht hij een keertje zonder.”
Een peristaltische schaterlach drong zich op, maar net voor ik daarin wilde uitbarsten, had ik een knoedel Gruyère in mijn mond gestopt en die schoot gelijk het verkeerde keelgat binnen, waardoor ik dreigde te stikken. Nu heeft men mij in een EHBO-cursus wel de Heimlichmanoeuvre aangeleerd, maar die kun je volgens mij onmogelijk op jezelf toepassen, of je zou een slangenmens moeten wezen. ‘t Was toch even panieken hoor! Ik dacht werkelijk dat ik niet zou halen, maar onkruid vergaat kennelijk niet.

Voor zijn verjaardag had die puistkop een keertje zonder condoom gemogen. Een mens zou voor minder achter adem raken.

Nat gaan

Mij kwam de wraak toe en de vergelding … en eindelijk was het moment aangebroken om mijn gefnuikte trots in zijn eer te herstellen, om niet te zeggen wraak te nemen.

Ik vertelde jullie onlangs dat ik logeergasten verwachtte en ik voerde hier ene Vicente ten tonele: de onhandige kelner die me op het eiland Tenerife een kom hete soep in de nek gooide. Zo’n aanslag op mijn persoon kon ik vanzelfsprekend niet over mijn kant laten gaan. Wie kaatst, moet de bal verwachten en wie mij onrecht aandoet, zal zijn gerechte straf niet ontlopen. Met voorbedachten rade sloot ik vriendschap met die tafeldienaar en begon voorbereidingen te treffen om hem de onaangename bejegening met gelijke munt te betalen. Ik ging daarbij niet over één nacht ijs, maar smeedde mijn plan tot in de finesses, zodat de uitvoering ervan onmogelijk kon mislukken.

Gisteravond zou ik mijn ‘finest hour’ beleven. O, wat verkneukelde ik me! Samen met Vicente en zijn prille echtgenote, Mirta, schikte ik aan in een priëlerig hoekje van een alkoverig restaurant, waar het niet alleen goed van eten en drinken is, maar waar ik desgewenst een potje kan breken. Ik onderhoud namelijk een vriendschappelijke relatie met de eigenares ervan. Aangezien zij tevens de klanten bedient, had ik haar in het complot betrokken. Meer zelfs: zij zou mijn snode plan uitvoeren. Ze zou komen aandraven met een soepterrine op een dienblad, aan iets haperen of zich toch mistreden, wankelen en struikelend de inhoud van de kom — lauw water, want ik wilde er geen zootje van maken — over Vicente uitstorten, waarna ik in honend gelach zou uitbarsten en me op de dijen kletsen van plezier. Ook Mirta nam ik in vertrouwen, zodat zij te gepasten tijde wat kon opschikken. Ze had zich immers helemaal opgetut en de hel is niks vergeleken met een vrouw wiens make-up geruïneerd is.

Meteen na het aperitieven verscheen de soepterrine in de deuropening van de keuken, zweefde naar ons toe … Ik zat me bijna te bezeiken en bedacht Mirta met een schalkse knipoog. Nooit heb ik iemand op overtuigender wijze gestuntel zien veinzen. De restauratrice struikelde met veel te grote uitbundigheid, waardoor ze enigszins van koers raakte en toen de inhoud van de kom … op mijn schedel kwakte. Op die van mij!

Mirta kraaide het uit. Vicente was van de ketting en wist niet waar hij heen moest rennen van het lachen. O, wat had iedereen opeens onbedaarlijk veel plezier in het leven. Ik ietsje minder. Druipneuzend aanhoorde ik hoe Mirta uit de biecht geklapt had, waarna Vicente besloot iets verneukeratiefs met me te doen. Meteen na onze aankomst in het restaurant maakte de sympathieke guit van mijn korte afwezigheid misbruik om het met de uitbaatster op een akkoordje te gooien en die had daar wel oren naar. Toen ik van de toiletten terugkeerde, was alles reeds in kannen en kruiken … en terrines … en ik, sul, voelde zelfs geen nattigheid … tot ik letterlijk nattigheid voelde.

Zodoende blijven we bezig. Nu ben ik weer aan zet. Ik zal wel wat verzinnen, maar dit keer zal ik Mirta niet nopens het op handen zijnde jennetje inlichten. Tegen de liefde is immers geen enkel geheim bestand.

Verkocht

Eenmaal!
Toen ik vanmorgen door het dorp keutelde, sprak een man me aan.
─”Kunt u me zeggen waar ik het dierenasiel kan vinden?” vroeg hij.
─”Zeer zeker kan ik dat”, zei ik en ik wees hem de weg.
De dag was nog maar net begonnen en ik had mijn goede daad al verricht, door een asielzoeker te helpen.


Andermaal!

Het heerschap dat naast me aan de tapkast zat, vertelde een anekdote, die ik met een volslagen gebrek aan belangstelling aanhoorde.
─”Ik was toen nog getrouwd”, besloot hij zijn relaas.
─”Hoe is er een eind gekomen aan je huwelijk?” veinsde ik interesse, want het antwoord kon me geen ene moer verblotekonten.
─”Door de dood”, zei hij.
─”Wiens dood?” vroeg ik.


Derdemaal en scheepsrecht!

Oma en opa zitten op een bank en kijken naar het sterven van de zee op het versgestreken strand. Als oma plots zin in een ijsje heeft, biedt opa hoffelijk aan om dat voor haar te halen. Wat mag het wezen?
─”Een bolletje vanille en een bolletje mokka”, zegt ze. “Zal ik het even voor je opschrijven?”
─”Nee, dat hoeft niet.”
─”Weet je ’t zeker?” dringt ze nog even aan.
─”Heel zeker!”
Even later keert opa terug met twee porties frieten.
─”Zie je wel!” foetert oma. “Nu ben je toch de mayonaise vergeten.”

De bezige bij

We hingen op hoge krukken aan de tapkast en hielden een kwieke stroom van opgeruimde komkommerpraatjes gaande.
─”Wat ik vragen wou …” zei hij opeens. “Ben je toevallig een liefhebber van honing?”
─”Da’s een ding dat zeker is”, antwoordde ik zonder de waarheid geweld aan te doen.

Als ik op zondagmorgen een genereuze sliert van dat spul in de geopende zijde van een knisperende croissant laat vloeien, zit ik daar meestal met een jarig gezicht en spinnend van verwachting naar te kijken.

─”In dat geval heb ik een faveurtje voor je dat je niet kunt laten lopen”, verkondigde hij met kleverige handelsreizigersvlotheid. “Ik kan je loepzuivere Pyrenese honing bezorgen voor slechts twee euro het kilogram. Tel uit je winst!”
─”Prijs de hemelen!” riep ik, want ik was al lang lekker. “Da’s een weggevertje.”
─”Zo is ’t maar net”, knikte hij. “Zal ik een kilootje voor je reserveren?”
─”Doen!” hapte ik toe en ik kwam al dusdanig in een luxueuze stemming, dat ik even met de gedachte speelde om meteen maar twee kilo te bestellen, maar ik ben en bleef een beetje op de penning. “Je zit me toch niet in de zeik te nemen, wel?”
─”Ik zou niet durven”, monkelde hij. “Je zult wel wat geduld moeten oefenen, want de imker in kwestie beschikt voorlopig nog maar over één bijtje.” 

Christene zielen! Ik ben nog makkelijker te pakken dan een slak. Soms vraag ik me af wat er mijn oren gescheiden houdt.