Tag: koken

Vieze hoest’n

Toen ik per internet het door Colruyt aangeboden assortiment raadpleegde, teneinde mijn boodschappenlijst te redigeren, kwam ik tot de ontdekking dat men in hun slagerij ook bereid konijn kon krijgen.

Ik begon gelijk te likkebaarden en te watertanden, want mijn geheugen keerde gretig terug naar een zalig vroeger, waarin mijn koninklijk kokende moeder, toen ze nog leefde en beroepshalve een meer dan voortreffelijke kokkin was, op onnavolgbare wijze konijn bereidde. Mensen kinderen, dat was smullen! Onvergetelijke klokspijs.

Er stak meteen een ‘vieze hoeste’ bij me op, want zo noemen we een vieze goesting, ofte rare trek in West-Vlaanderen. Ik liet me dus verleiden om in Colruyt 0,714 gram bereid konijn aan te schaffen en daar € 13,55 voor neer te tellen.

Thuis vertrouwde ik het stoffelijk en geprepareerd overschot van dat knaagdier toe aan de microgolfoven en probeerde niet aan het lieftallige wezentje te denken, dat zich voor mijn ‘vieze hoeste’ opgeofferd had.

Het resultaat viel dik tegen en leek eigenlijk nergens op. Het is niet dat ik een verwend verhemelte heb, maar ik heb zelden smakelozer voedsel op mijn bord gekregen. Kataas. Een heel smerige hap.

Als de slagers van Colruyt iets niet beheersen, dan is dat volgens mij toch zeker de ars culinaria: de kunst van het fijne koken.

Konijn van Colruyt: eens en nooit weer!

Culinaire aardigheidjes

Onlangs hebben enkele achterlijke dakhazen ─ ze denken bijvoorbeeld dat clitoris een Grieks eiland en fellatio een karakter van Shakespeare-is ─ het in jolig groepsverband bestaan om de garnaal ─ de crangon crangon ─ tot vis van het jaar te bombarderen, terwijl dat schepseltje niet eens een vis is, maar een schaaldier.

Hèhè, ik weet kennelijk nog steeds de weg in samengestelde zinnen.

Hun flater belet geenszins dat ik het monstertje absoluut niet versmaad en het zelfs een regelrecht lekkerbeetje vind. Garnalen eet men niet, die degusteert en savoureert men.

Toen mijn moeder nog leefde en ze zich als kokkin/traiteur nuttig maakte, begaven we ons regelmatig gedrieën ─ zij, vader en ik ─ naar een handelaar in het Nederlandse, net over de grens gelegen propperige stadje, Sluis ─ een samenscholing van koopziende winkels ─ waar we onder meer zo’n dertig kilogram grijze garnalen insloegen. Terug thuis waren we gezamenlijk uren bezig om die kleinodiën te ontbolsteren ─ pellen noemt men dat ─ waarna moeder die tot nader order zorgzaam in onze falanx diepvrieskisten onderbracht. Ik ben trouwens nog steeds buitengewoon handig in het ontkleden van garnalen, tot grote verbazing en afgunst van zij die me tijdens die bezigheid gadeslaan.

Garnalenkroketten (met gebakken peterselie), tomaat-garnaal (beter bekend als tomate-crevettes) en garnalencocktails … ze zijn onbedaarlijk lekker en zonder enige twijfel  mijn kostje. Ik stouw ze wat graag in mijn voerklep.

Als jongeman heb ik zonder overdrijven en zonder twijfel duizenden garnalencocktails samengesteld, want dat was een klusje ─ nu ja ─ dat moeder mij toevertrouwde, zelfs als ze een maaltijd voor pakweg honderd vijftig personen moest klaarstomen. Spaar me! Iedere coupe diende negentig gram garnalen te bevatten en ze stond erop dat ik dat nauwgezet afwoog, teneinde de afgunstige woordenwisselingen te vermijden, die zich soms bij het nuttigen van tomatensoep met balletjes voltrekken: jij hebt drie balletjes meer dan ik.

Mijn moeder zwoer ook bij cocktailsaus als garnering en begeleiding van het gerecht en ik sluit me daar volmondig bij aan: een garnalencocktail smeekt om whiskysaus en niets anders. Het verbaast me dan ook in niet geringe mate dat ik die in talloze eethuizen voorgezet krijg met een ordinaire mayonaise. Foei!

Laten we wel wezen: restaurants zijn niet meer wat ze geweest zijn. De koks een kokkinnen evenmin. Wat ze tegenwoordig samengooien en in mekaar te frotten, is vaak beneden alle kritiek en soms zelfs een onverhoedse aanval op de smaakpapillen.

Ik kook nog liever zelf!

Kwakwerk

De menukaart van het restaurant waar ik voor het eerst aanschikte, prees onder meer een op het vel gebakken kabeljauwhaasje aan dat gelardeerd zou zijn met een blanke botersaus en bieslook. Het lekkerbeetje kostte vijfentwintig euro, maar het leek me wel wat en ik pleeg niet op voedsel te beknibbelen, dus bestelde ik het.

–”Vandaag is het wel geen kabeljauw”, deelde de commis de rang me mee. “Het is skrei.”
–”‘Skrei?” fronste ik, want niettegenstaande mijn vrij grote onderlegdheid op culinair gebied had ik daar nog nooit van gehoord.
–”Jonge kabeljauw”, verduidelijkte hij.
–”Dus toch kabeljauw”, stelde ik. “Doe mij maar zo’n jong ding.”

Skrei, zo las ik achteraf op internet, is een soort kabeljauw, afkomstig van de Lofoten, die enkel in de winter verkrijgbaar is.

Wat ik even later voorgezet kreeg, was kwakwerk: een smerig hapje als het ware en absoluut niet wat ik van kabeljauw verwachtte, ook al heette die skrei en was die jong en onervaren. De vis was vergezeld van ik weet niet welke sufgekookte groentes, waarvan de smaak mijn tong verontrustte, die ik dus met lange tanden proefde en links liet liggen. Ook de skrei was niet bepaald mijn kostje, laat staan een onvergetelijke hap.

Lang verhaal kort: het gerecht was een onverhoedse aanval op de smaakpapillen en nauwelijks te vreten. Als ik een skrei was, zou ik halsstarrig weigeren om daar in de keuken geslachtofferd te worden om er in deerniswekkende toestand op tafel te komen.

Toen ik een paar uur later thuis van mijn maaltijd zat te bekomen, of dat althans probeerde, heb ik in een uiterst onaangename opwelling de skrei aan het riool toevertrouwd door het boven de toiletpot op een klaterend braken te zetten.

Ik ben over het algemeen een welvoeglijk mens, dus zal ik de naam van het etablissement in kwestie hier niet vermelden, maar mij zien ze daar alleszins niet meer. Nooit meer.

Tevreden strompel ik voort

Niettegenstaande mijn jongensachtig verzet tegen het klimmen der jaren ben ik op een punt gekomen, dat ik zonder enige twijfel meer verleden dan toekomst heb en maakt mijn verbeelding waarschijnlijk alles mooier dan het zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.

Optimistische tongen beweren dat wie ouder wordt bewust ruimte maakt voor dingen die van wezenlijk belang zijn in het leven. Tja, ik weet niet of het in dialoog treden met mijn televisietoestel van wezenlijk belang is in mijn leven, maar ik betrap er me tegenwoordig vrijwel dagelijks op. Ik gooi voortdurend bevelen, verwijten, commentaren en opmerkingen naar het scherm. Zielig, dat is het en het heeft geen enkel nut.

ouderlingHet valt me ook op dat ik nog altijd even enthousiast in de keuken aan het fornuis culinaire aardigheidjes in mekaar frot, maar als ik die dan op tafel zet en aanschik, blijk ik plots geen honger meer te hebben. Al die moeite voor niks. Ik meen me te herinneren dat mijn moeder zich daar eveneens over beklaagde en het afdeed met de woorden: verouderen is een ramp die steeds weer toeslaat.

Nu ben ik niet echt geneigd om ouder worden als een ramp te beschouwen, wat niet belet dat ik af en toe tegen mijn leeftijd aanloop. In de loop der jaren heb ik er zo nu en dan een losse gedachte over neergepend. Lezen jullie even mee?

– Mijn leven wordt te kort om voorzichtig te zijn.
– Men wordt oud zodra men goede raad begint te geven in plaats van het slechte voorbeeld.
– Er zijn talloze dromen onvervuld gebleven.
– Ik krijg last van het geraffineerde egoïsme van de oude vrijgezel.
– Jeugdsentiment en nostalgie zijn de eerste ouderdomskwalen die zich in je nadagen aanbieden.
– Ik ben weliswaar gevorderd van leeftijd, maar nog steeds jong van geest.
– Ondertussen ben ik oud genoeg om me een aura van wijsheid te kunnen veroorloven.
– Toenemende weekhartigheid: een kwaaltje dat met de jaren komt.
– Ik ben ondertussen te oud om nog op een geloofwaardige manier aan het begin van iets groots en meeslepends te staan.
– Als je niet oppast, komt alles op den duur voor heimwee in aanmerking.
– Mijn leven is een aaneenrijging van indrukken, één lange overvloeier, gelardeerd met pittige anekdotes.
– Het is ondertussen veel te laat om nog enigszins geloofwaardig mijn levenswandel te betreuren.

Besluit:
Ik wil de leeftijd van de zeer sterken bereiken en toch nog goed bij mijn hoofd zijn.

In tijden van schaarste

Het dorp waar ik hoofdkwartier houd, huisvest naast mijn ietwat kleurloze persoontje onder meer ook drie warme bakkers. Dat zou handig zijn, ware het niet dat bakker 1 met verlof is, bakker 2 gesloten is wegens verbouwingswerken en bakker 3 met een ziekte opgezadeld zit, die hem het werken ─ in dit geval het bakken ─ verhindert.

DomoMijn indrukwekkende broodmachine van Domo zou me uit de nood kunnen helpen, maar ik heb dat in een van mijn opwellingen gekochte geval nog nooit gebruikt en ik weet bij God almachtig niet waar ik de handleiding ervan ondergebracht heb. Die moet op internet wel te vinden en te raadplegen zijn, maar net nu heeft men me laten weten dat ik daar vandaag en morgen niet op terechtkan, wegens een kink in de kabel of een andere storing van die strekking.

Daar sta je dan met je goeie gedrag. Ik zal me naar een nabijgelegen dorp moeten begeven als ik brood wil bemachtigen, maar de hemel weet wat er daar allemaal aan de hand is.

Het zijn barre tijden, maar ‘bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien’, luidt een Vlaams spreekwoord en die pasteien … tja, die koop je bij de bakker.

02.02: Lichtmis

Traditie en folklore willen dat men vandaag, op Lichtmis, pannenkoeken bakt en verorbert. In dit verband citeer ik even een volkse spreuk: “Er is geen vrouwtje zo arm, of ze maakt (op Lichtmis) haar pannetje warm.”

Ondeugende tongen beweren dat ‘het pannetje’ in kwestie naar iets anders zou verwijzen. Het is inderdaad zo dat het woord ‘pannetje’ in het oude Nederlands een seksuele bijbetekenis had, maar ik ben keurig netjes opgevoed en zal daar dus niet over uitweiden.

Over opvoeding gesproken: met Lichtmis en op Vastenavond bakte mijn moeder ─ die nochtans niet echt een gelovige vrouw was ─ pannenkoeken bij de vleet. Mijn vader en ik profiteerden daar natuurlijk van. De hele buurt eveneens. Hoe lang is dat wel niet geleden? Meer dan dertig jaar. Mais où sont les neiges d’antan?

Zal ik vandaag pannenkoeken bakken en opvreten? Helaas kan ik niet over ‘een pannetje’ beschikken, maar ik heb wel een echte pannenkoekenpan. Doen dus.

Ik heb trouwens nog steeds een gloeiende siroophekel aan die storende tussen-n in pannenkoek. Doe mij maar een ouderwetse pannekoek. Dat bekt veel lekkerder.

lichtmis

Klunshark in actie

Hoewel ik niet bepaald met mannelijke onbeholpenheid in een keuken bezig ben en me zelfs graag het culinaire equivalent van groene vingers toedicht ─ omdat ik vaak mijn moeder assisteerde, die haar hele leven aan de ars culinaria en heerlijk gekokkerel wijdde ─ en dus behoorlijk wat kan samengooien, slaagde ik er nooit in om worsten te braden zonder dat die op wansmakelijke wijze openbarstten en hun ingewanden tentoonspreidden, alsof ik een vreselijk ongeluk in de dierenwereld aanschouwde.

Hèhè, zoals jullie merken, weet ik nog steeds de weg in samengestelde zinnen, maar nu snel terug naar die eigengereide saucijzen.

Van iemand die uitstekend onderlegd is in de worstenkunde vernam ik dat men dergelijke gorgonische taferelen kon vermijden door die gevallen eerst op kamertemperatuur te brengen ─ te chambreren als het ware ─ om die vervolgens aan een uitermate bedaard vuur toe te vertrouwen. Terwijl ik me van die raadgeving kweet, bukte ik me om de vlamhoogte van de gaspit onder de pan te controleren. Uitgerekend op dat moment knalde een van die worsten open ─ nu ja, knalde … hij barstte met een bijna erotisch zuchtje ─ waarbij hij een fikse straal heet vet losliet, die in mijn oog terechtkwam, want ik kreeg niet eens de gelegenheid om … eh … een oogje dicht te knijpen.

Aanvankelijk zag ik niets meer, later enkel een wazig beeld, zodat ik besloot om toch maar een arts te raadplegen. Die stelde geen noemenswaardige schade vast en schreef druppels en een zalfje voor, waarmee ik inderdaad orde op zaken kon stellen. Het had al met al slechter kunnen aflopen.

Na alles wat ik al in mijn keuken beleefde en waarvan ik hier in de loop der jaren kond heb gedaan, kan ik maar één ding besluiten: koken is een verdraaid gevaarlijke bezigheid.