Tag: senioren

Toekomstdromen … nu ja, dromen?

Als ik ooit het tijdelijke met het eeuwige verwissel
─ en dat zit er onvermijdelijk aan te komen, hoewel ik het graag nog even uitstel ─
mogen ze de bloemen die mijn kist tooien
─ als die er al zijn ─
gezwind in het publiek gooien,
teneinde te bepalen
wie de volgende zal zijn.

Als ik zo oud geworden ben,
dat ik geen mens meer herken
en niet eens jouw naam meer weet …
Pak dan mijn hand heel even beet
en zeg me zo gedag.
Laat me voelen dat jij me graag mag.
Wellicht dat ik het gevoel herken,
dat ik voor iemand, iemand ben.

Flodders

De supermarkt waar ik kind aan huis (en van de rekening) ben, vertoont steeds meer lege, of bijna lege schappen en ik mag dus geredelijk aannemen dat men opnieuw aan het hamsteren is geslagen. Als het geen virus is, dan is het een oorlogsdreiging. Ik doe daar niet aan mee en ik begrijp ook niet waarom iemand bijvoorbeeld karrenvrachten toiletpapier inslaat. Schijthuizen kun je ermee dekken. In geval van nood zal ik niet aarzelen om mijn toevlucht te nemen tot de methode van mijn voorouders. Die versneden kranten tot rechthoekige stroken en hingen die op in het kleinste kamertje, dat toentertijd meestal niet meer was dan een houten plank met een gat boven een aalput. Dat waren nog eens tijden. Een betere bestemming voor de kranten van tegenwoordig kan ik overigens niet bedenken.

Ik verneem lezend dat aardappelpuree met een spiegelei het armoedigste kostje is dat iemand kan samengooien. Laat ik dat nu net vanmiddag gegeten hebben … en ik vond het nog verdraaid lekker ook. Nu ja, ik had me niet beperkt tot één spiegelei, maar zomaar eventjes drie paardenogen gebakken, en ik had er ook nog een versnipperde witloofstronk aan toegevoegd. Witloof uit de volle grond bovendien. Zo armoedig is dat nu ook weer niet. Ik hoef mijn verhemelte niet elke dag met pauwentongetjes te verwennen en het kan niet altijd kaviaar zijn.

Ouder worden is in stijgende lijn bergafwaarts gaan. Als je van je jeugd bekomen bent en je meer verleden dan toekomst hebt, is nostalgie meestal de eerste ouderdomskwaal die zich aandient. Aan vroeger denken, is staren in een put vol weemoed. Wat toen gebeurde, valt op geen enkele wijze meer te beïnvloeden; destijds gemiste kansen zijn voorgoed verleden tijd. Een van de nadelen van het ouder worden: de acht films die de televisie vanavond vertoont, heb ik allemaal al gezien. Ouder worden is het bewust ruimte maken voor dingen die van belang zijn in je leven en laten we wel wezen: er bestaan vervullender bezigheden dan televisiekijken.

Tevreden strompel ik voort

Niettegenstaande mijn jongensachtig verzet tegen het klimmen der jaren ben ik op een punt gekomen, dat ik zonder enige twijfel meer verleden dan toekomst heb en maakt mijn verbeelding waarschijnlijk alles mooier dan het zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.

Optimistische tongen beweren dat wie ouder wordt bewust ruimte maakt voor dingen die van wezenlijk belang zijn in het leven. Tja, ik weet niet of het in dialoog treden met mijn televisietoestel van wezenlijk belang is in mijn leven, maar ik betrap er me tegenwoordig vrijwel dagelijks op. Ik gooi voortdurend bevelen, verwijten, commentaren en opmerkingen naar het scherm. Zielig, dat is het en het heeft geen enkel nut.

ouderlingHet valt me ook op dat ik nog altijd even enthousiast in de keuken aan het fornuis culinaire aardigheidjes in mekaar frot, maar als ik die dan op tafel zet en aanschik, blijk ik plots geen honger meer te hebben. Al die moeite voor niks. Ik meen me te herinneren dat mijn moeder zich daar eveneens over beklaagde en het afdeed met de woorden: verouderen is een ramp die steeds weer toeslaat.

Nu ben ik niet echt geneigd om ouder worden als een ramp te beschouwen, wat niet belet dat ik af en toe tegen mijn leeftijd aanloop. In de loop der jaren heb ik er zo nu en dan een losse gedachte over neergepend. Lezen jullie even mee?

– Mijn leven wordt te kort om voorzichtig te zijn.
– Men wordt oud zodra men goede raad begint te geven in plaats van het slechte voorbeeld.
– Er zijn talloze dromen onvervuld gebleven.
– Ik krijg last van het geraffineerde egoïsme van de oude vrijgezel.
– Jeugdsentiment en nostalgie zijn de eerste ouderdomskwalen die zich in je nadagen aanbieden.
– Ik ben weliswaar gevorderd van leeftijd, maar nog steeds jong van geest.
– Ondertussen ben ik oud genoeg om me een aura van wijsheid te kunnen veroorloven.
– Toenemende weekhartigheid: een kwaaltje dat met de jaren komt.
– Ik ben ondertussen te oud om nog op een geloofwaardige manier aan het begin van iets groots en meeslepends te staan.
– Als je niet oppast, komt alles op den duur voor heimwee in aanmerking.
– Mijn leven is een aaneenrijging van indrukken, één lange overvloeier, gelardeerd met pittige anekdotes.
– Het is ondertussen veel te laat om nog enigszins geloofwaardig mijn levenswandel te betreuren.

Besluit:
Ik wil de leeftijd van de zeer sterken bereiken en toch nog goed bij mijn hoofd zijn.

In de wachtkamer van de dood

Ik kan mezelf niet langer voorliegen dat ik jong ben, maar ik heb alle redenen om optimistisch te zijn, want ik heb nog steeds polsslag.

Laten we wel wezen: mijn toekomst is geen lokkende verte meer en ouder worden is een ramp die steeds weer toeslaat: het wereldleed etst zich in je gelaat; je ligt vaker in de lappenmand; er sluipt jicht onder je leden; je ogen en oren laten het wat afweten; op je hoofd komen de kerkhofbloempjes tevoorschijn en begint de binnenband er goed door te komen …

Ik kan er allemaal mee leven, maar wat ik niet klakkeloos accepteer, is dat ouder worden nodig gepaard moet gaan met het verwerven van borstelige, om niet te zeggen krankzinnige wenkbrauwen en de onstuitbare aangroei van stugge haren in zowel neus als oren. Ik krijg er wat van!

Maar goed, we mogen van geluk spreken dat we in ons leven meestal niet weten hoeveel tijd we nog te verliezen hebben. Moge ik, in het slechtste geval, nog de moeite van het reanimeren waard zijn.

Van den frisse!

Onlangs had ik geen zin om voedsel in mekaar te frotten, laat staan om koninklijk te koken. Nu heb ik een godsgruwelijke schurfthekel aan het coronapaspoort en het verplicht gebruik ervan. De opgewekte muziek van Vivaldi staat in schril contrast met de treurmarsen die de regering met dezelfde naam ─ hoe durven ze!? ─ ons blijft opsolferen. Van mij mogen de dames en heren gezagdragers allemaal korte armpjes krijgen, zodat ze zich niet kunnen krabben als er mieren in hun edele delen bijten. Maar goed, laat me nu vooral in galop ter zake komen.

Gewapend met een van dat vermaledijde paspoort voorziene aaifoon begaf ik me naar een in een bospark gelegen en door de horeca geëxploiteerd kasteeltje, waarin ik af en toe mes en vork in stelling breng en pleeg te gedijen. Daar vestigde ik me aan een raam en terwijl ik me aan iets pittigs in een tumbler verlustigde, volgde ik het doen en laten van de schaarse passanten.

Hoewel de zon haar beste straaltje voorzette en thermometers twaalf celsiusgraden besnuffelden, viel het me op dat de meeste wandelaars ingeduffeld waren alsof er een nieuwe ijstijd naakte. Ik vraag me af hoe ze zich zullen aantodderen als het eerlang, misschien zelfs binnenkort, een steen dik zal verliezen.

Het viel me eveneens op dat velen van hen veel meer belangstelling voor hun mobieltjes aan den dag legden, dan voor de mysterieus om hen heen woekerende natuur. De bomen zijn dit jaar weliswaar treuzelig aan de herfst begonnen, maar nu zijn ze volop slordig met hun blaren, om zich binnenkort in de feesttooi van de dood te hullen.

Ach, in de herfst val ik nogal licht ten prooi aan melancholie, een soort verdrietigheid waarover men niet klaagt, en dan is het eventjes weer vroeger: een vroeger dat inmiddels een zee van tijd is, waarin ik met steeds meer overgave verdrink. Naar verluidt, is nostalgie de eerste ouderdomskwaal die zich in je nadagen aandient.

Twee forse koebeesten van vrouwen ─ hun uiterlijk verried dat ze wel vaker lekker gegeten hadden, want ze waren woedend opgesloten in hun vet ─ rukten me uit mijn gemijmer toen ze hun niet geringe hoeveelheid kilogrammen aan een belendende tafel neerlieten. Ze hadden geen van beiden nog olie in de lamp en zaten na te hijgen als postpaarden. Het duurde dan ook even voor ze in staat waren om het woord tot de kelner te richten.
─”Voor mij een cola zorro!” zei de ene.
─”Je zult een zero bedoelen”, verbeterde de andere haar.
─”Een zero!” was haar gezellin het met haar eens. “Ik heb een kat gehad die Zorro heette en ik blijf die opvoeren.”

Iets verderop waren zes krasse knarren van beiderlei kunne neergestreken en ze glunderden in jolig groepsverband hun ouderdom weg. O, wat hadden die een gein met elkaar. Toen een Knokse wielerclub, De Kletse Kieten ─ de kale kuiten ─ onverhoeds ter sprake kwam, beleefden ze daar met zijn allen monumentaal veel plezier aan en ze kwamen er haast niet meer overheen. Het werkte zo aanstekelijk dat ik onverwacht in een goed humeur sukkelde en nogal verheerlijkt zat te kijken, hetgeen door de voorbijkomende eigenares van het etablissement opgemerkt werd.
─”Heb je binnenpretjes?” vroeg ze.
Ik maakte een hoofdbeweging in de richting van het vrolijke gezelschap.
─”Die zijn duidelijk van de ketting”, gnuifde ik. “Het scheelt niet veel of we zullen ze moeten reanimeren.”
─”Het zijn mijn ouders”, biechtte ze op, met behoud van een weliswaar niet echt gemeende glimlach.

En zo werd het toch nog een heel aardige en gedenkwaardige middag, al had ik misschien toch beter mijn klep kunnen houden.

KletseKieten

Nooit opgeven

Iedere morgen strijk-en-zet, om tien uur ─ je kan er een klok op gelijkzetten ─ verlaat de man zijn woning, om met het optimisme van een missiepater naar de brievenbus te keutelen en die op inhoud te controleren.

Hij zal zo’n jaar of zestig zijn, schat ik, en hij zit niet alleen een woedend opgesloten in zijn vet, maar de natuur heeft hem ook qua schoonheid lelijk in de steek gelaten. Ik mocht en mag van mijn moeder eigenlijk niemand op het uiterlijk beoordelen, maar niettemin vermoed ik dat hij aan de bron der intelligentie slechts de lippen bevochtigd heeft. Hij heeft een gezicht van sla me dood maar ik weet het niet en zijn oogopslag doet slechts een minimum aan hersenactiviteit vermoeden. Ooit heeft hij wellicht grote dromen gekoesterd, maar het echte leven heeft hem niet veel gebracht. Zou hij bemind geweest zijn? Zou hij zelf iemand liefgehad hebben?

Hij drentelt dus iedere morgen naar zijn brievenbus. Welke boodschap hoopt hij daar aan te treffen en van wie zou die moeten komen? Groot en zichtbaar is telkens zijn teleurstelling als hij opnieuw en nog maar eens bot vangt en hooguit met een onnozele reclamefolder huiswaarts keert.

Ik speel met de gedachte om ter gelegenheid van het nieuwe jaar op anonieme wijze een kaartje met een vriendelijke wens in zijn bus te droppen. Zou hij daar blij mee zijn? Of zou hij talloze dagen en nachten prakkeseren over wie hem die onverwachte attentie bezorgd heeft?

Niet doen dus.

Als de rozen bloeien …

Hoewel ik me niet in de stille Kempen bevond, en al helemaal niet op de purp’ren hei, trof ik toch een eenzaam huisje op mijn weg aan, zij het zonder berk erbij.

Geen berk dus, maar wel een boerenblommentuintje dat uitbundig met Flora’s kinderen pronkte en een terras, dat volgeladen was met allerhande snuisterijen en prullaria, waaronder een gietijzeren uil, die zoals het een uil betaamt wijsneuzig op een soortement pilaar prijkte.

Nu heb ik al mijn hele leven een raadselachtige affiniteit met uilen, zoals de titel van mijn blog al laten uitschijnen. Ik hield dus halt, om de vogel wat nader te bestuderen en eventueel te informeren of ik die voor een zachte prijs kon verwerven, teneinde die aan mijn verzameling toe te voegen, want ik heb inmiddels al tientallen uilen in mijn bezit.

Er moet zich daar ergens een luidspreker opgehouden hebben, want ik hoorde muziek, meer bepaald de omfloerste stem van Adamo. “Quand les roses fleurissaient, sortaient les filles”, zong hij en alsof de duvel ermee speelde, of een ander wezen dat over bovennatuurlijke krachten beschikt, verscheen op dat moment een stokoud vrouwtje ─ ze bediende zich inderdaad van een stok ─ in de met rozenguirlandes omkranste deuropening. Ze hing deerniswekkend aan de arm van een man, die haar op een bankje in de zon neerpootte en zich vervolgens tot mij wendde.

Ik deelde hem mee dat ik in hoge mate geïnteresseerd was in zijn uil en hoopte dat hij die enigszins goedkoop aan me wilde verkopen. Ik ben en blijf immers een zeer spaarzaam persoon. Sommigen overdrijven en noemen mij gierig, ja, zelfs vrekkig en ik ben daar eigenlijk niet van gediend, maar ze kunnen me de moord pruimen.

Terwijl we in ons zakelijk gesprek verwikkeld waren, voerde het oude vrouwtje dat zijn moeder bleek te zijn, zowel doof als blind was en dus niks hoorde en niks zag, een mompelende en onverstaanbare conversatie met iemand die wij niet konden zien, maar zij blijkbaar wel. Mens toch!

De hemel verhoede dat ik in zo’n toestand terechtkom als ik oud ben en der dagen zat.

Ik heb de uil van haar zoon cadeau gekregen. Jawel, gratis en voor niks. Ik zal hem één dezer dagen een ballotin pralines brengen, want ik ben helemaal niet vrekkig. Misschien vindt zijn oude moeder die ook lekker.

Krasse knarren

Door Jut en Jul verlaten zat ik in een restaurant, waardoor ik ten prooi viel aan grote eenzaamheid. Aangezien ik geen conversatie hoefde gaande te houden, had ik ruimschoots de tijd om allen daar aanwezig te observeren.

In een hoek van de gelagkamer hadden een man en een vrouw tegenover elkaar aan een tafel plaatsgenomen. Ze waren beiden oud en der dagen zat en aten niet zozeer met lange, dan wel met trage tanden. Ze wisselden geen woord en slaagden er niet in hun bord leeg te eten, dus verzochten ze de serveerster, tevens eigenares van het etablissement, om de overschotten dusdanig te verpakken dat ze die mee konden nemen, verzoek waar de bazin in alle vriendelijkheid gevolg aan gaf.

De man dronk nog een biertje en de vrouw verlustigde zich aan een kop koffie. Terwijl ze die vloeistoffen stilzwijgend tot zich namen, leken ze bijwijlen zelfs in te dommelen. Toen ze ontwaakten, maakten ze gelijk aanstalten om te vertrekken. Met de moeite die eigen is aan de ouderdom en met deprimerend gesjok naast een wandelstok verlieten ze het pand.

─”Hoe oud zijn die mensen eigenlijk?” vroeg ik aan de waardin.
─”Hij is vierennegentig en zij achtentachtig,” vernam ik, “maar ze verzetten zich wel hardnekkig tegen het oud worden.”
─”Hoezo?” fronste ik.
─”Kijk maar!” zei ze en ze wees naar een raam, waar op dat moment een dakloze, maar niettemin zeer dure sportwagen in mijn vizier verscheen.
Aan het stuur zat de oude dame. Naast haar werd haar nog bejaardere echtgenoot ietwat schabouwelijk overeind gehouden door een veiligheidsgordel.

De chauffeuse gaf een flinke dot gas en weg waren ze!

Gedichtendag

Ik ben nog fit
van lijf en verstand

Met mij is er totaal niets aan de hand.
Ik ben nog fit van lijf en van verstand.
Wel wat artrose in mijn heup en in mijn knie.
Als ik me buk, is het net of ik sterretjes zie.
Mijn pols is iets te snel, mijn bloeddruk wat te hoog,
maar ik ben nog fantastisch goed … zo op het oog.

Met de steunzolen die ik heb gekregen,
loop ik weer langs ’s Heerens wegen,
kom ik weer in winkels en ook op het plein.
Wat heerlijk zo gezond te mogen zijn.
Wel gebruik ik een tabletje om in slaap te komen
en over vroeger wat te kunnen dromen.
Mijn geheugen is ook niet meer wat het was
en ben ik weer vergeten wat ik gisteren nog las.
Ook heb ik steeds meer last van mijn ogen
en mijn rug raakt langzamerhand wat meer gebogen.
Mijn adem is wat korter, mijn keel is vaak erg droog,
maar ik ben nog fantastisch goed … zo op het oog.

Het leven is zo mooi, het gaat zo snel voorbij.
Als ik kijk naar foto’s, over vroeger van mij,
dan denk ik terug aan mijn jeugdige jaren.
Wilde ik mooie schoentjes, moest ik daar heel lang voor sparen.
Ik ging fietsen en wandelen, overal heen.
Ik kende geen moeheid, zo ’t scheen.
Nu ik ouder word, draag ik vaak blauw, grijs en zwart
en loop ik heel langzaam, vanwege het hart.
Doe het maar op uw gemak, zei de cardioloog,
u bent nog fantastisch goed … zo op het oog.

De ouderdom is goed, ja begrijp me wel,
maar als ik niet slapen kan en ik schaapjes tel,
dan twijfel ik of het wel waar is
en of schaapjes tellen niet wat raar is.
Mijn tanden liggen in een glas met water,
mijn bril ligt op de tafel even later.
Mijn steunkousen naast het bed op de stoel.
U weet dus wat ik met die twijfel bedoel.
Trek niets in twijfel, zei mijn pedagoog.
U bent nog fantastisch goed … zo op het oog.

’s Morgens, als ik ben opgestaan
en eerst de afwas heb gedaan,
lees ik het nieuws in de krant.
Het werk in huis doe ik naderhand.
Ik doe de ramen, ik stof wat af,
ik kom tijd te kort, staat u niet paf?
Wel gaat alles wat traag,
heb na het eten wat last van de maag.
Maar ik wil niet zeuren, want het mag,
het is heel normaal bij de oude dag.
Aanvaard het rustig, zei de psycholoog.
U bent nog fantastisch goed … zo op het oog!

Annie M.G. Schmidt

Uitgeblust

Ik had bij de bakker een paar appelflappen gekocht en wilde me met verlekkerde spoed naar huis begeven om die op te vreten, maar ik ontmoette een man die nu oud en der dagen zat was, maar in lang vervlogen tijden vaak met mijn vader zaliger optrok, waardoor ik me beleefdheidshalve genoodzaakt zag een gesprek met hem aan te knopen.

Zoals jullie hierboven zien, weet ik nog steeds de weg in volzinnen en mag ik er me graag aan bezondigen, ook al hebben leraren me op schoolbanken ingeprent dat ik me beter van korte, krachtige bewoordingen kan bedienen. Ik was en ben het nog steeds niet met ze eens, dus kan hun raad me aan de reet roesten.

Het gesprek dat ik in die frase vermeld, was eigenlijk geen gesprek, want zelfs de koetjes en de kalfjes bleven onaangeroerd, omdat de man zich uitputte in een jeremiade over het ouder worden, dat volgens hem gelijkstond aan een ramp die steeds weer toesloeg.
─”Ach,” sprak ik troostend, “zolang je nog ergens kunt komen en dingen kunt doen …”
Dingen kunt doen?! Laten we wel wezen: dat was ook niet bepaald een vooruitzicht waarmee je iemand kon opmonteren.
─”Ik kan nog veel dingen doen,” zei hij en hij haalde de schouders op, “maar ik doe niks meer.”
Dan ben je gauw uitgepraat natuurlijk.

Tja, ik kan er hier geen smartelijk boek over schrijven. Er rest me niets meer dan de weinig historische woorden ‘zo, dat heb ik ook weer gehad’ neer te pennen …

… maar desalniettemin waren die appelflappen verdomd lekker. Ik denk dat ik er nog twee haal.