Tag: insecten

‘t Is niet meer wat het geweest is

In de zomers van mijn jeugd – toen ik nog jong en boosaardig was – dartelden er talloze vlinders doorheen de geblondeerde dagen.

wildebloemen

Ik heb in mijn tuin veel ruimte toebedeeld aan Flora’s wilde kinderen, die reclame maken om insecten aan te trekken. Vandaag heb ik daar welgeteld drie vlinders opgemerkt. Drie!

In een zalig vroeger waren op op warme zomeravonden de concerterende krekels niet uit de lucht. Hier te lande heb ik in geen jaren hun gekrakeel gehoord, maar wel het enigszins kwellend geratel van cicaden in het diepe zuiden van Frankrijk.

Veel manen geleden – in tempo doeloe – stond ik geregeld naar leeuweriken te turen, hoe die lierlouwend ten hemel stegen, om daar een wijle te bidden en dan met ware doodsverachting in de diepte te duiken. Ik heb al jaren geen leeuwerik gehoord of gezien.

Ik vrees dat we niet goed bezig zijn.

In Vlaamse velden … 18

bloemenweide2

Met de Vlaamse feestdag hadden we er uitzonderlijk mooi weer bij. De zon scheen met noeste vlijt, warmte jubelde om me heen en de wind hield zich koest, dus klom ik op het rijwiel en trapte mezelf gezwind de wijde wereld in.

De natuur waar ik me doorheen peddelde ─ lommerrijke bossen, weiden als wiegende zeeën, akkers en velden ─ was een verzachtende omstandigheid. Ik voelde me echt in mijn fleur, om niet te zeggen godsgruwelijk gelukkig, en genoot met volledige inzet van mijn zintuigen.

Nu pleeg ik me tijdens het fietsen gewillig met nogal onzinnige dingen onledig te houden. Zo besloot ik om de vlinders te tellen die ik op mijn weg ontmoette. Tja, je hoort me niet beweren dat ik daar hartstikke druk mee was. Ik heb bijna zeventig kilometer gefietst en alles samen hebben drie vlinders mijn pad gekruist. Drie! Ordinaire koolwitjes bovendien.

Ik wil me, wat het klimaat betreft, allerminst als doemdenker opstellen, maar, hoe men het ook wendt of keert, we kunnen niet langer uitpoetsen dat er in de natuur stront aan de knikker is. Zo heb ik al jaren nergens een meikever aangetroffen. Op zwoele avonden ontbreekt ook het concerteren van krekels, terwijl ik het in de zomers van mijn jeugd soms danig op mijn teringtietjes kreeg door hun pokkenherrie. En hoe lang is het wel niet geleden dat ik nog een leeuwerik lierlauwend ten hemel zag stijgen, om vervolgens tierelierend in duikvlucht neer te storten?

Ik kwam vanmorgen ook in een dorp dat naar de naam Lichtervelde luistert en waar ik onderstaande drankgelegenheid aantrof.

boksneuze

Café De Boksneuze … Zoiets verzint een zinnig mens toch niet!

Er is een … homo … gestorven

Ik zat bij vrienden in een vleesetende fauteuil een gin-tonic soldaat te maken, toen opeens hun zoontje van acht danig geagiteerd het vertrek binnenstormde.
“Er ligt een dode homo in de tuin!” hapte hij naar adem.

Daar keken we met zijn allen dusdanig van op, dat we gingen kijken, want zeg nu zelf: een dooie homo zie je nu ook niet elke dag en als hij dan ook nog in een tuin ligt …

Het jongetje liep ons voor naar de plaats des onheils en daar lag inderdaad een dode … hommel.

Hommeles

Ik loop eens even het bos in, dacht ik bij mezelf en ik voegde meteen de daad bij de gedachte. Nu ja, veel moeite hoefde ik daarvoor niet te doen. In dichte drommen omsingelen bomen mijn woning en als ik pakweg vijftig stappen buiten de deur zet, bevind ik me tussen stugge stammen onder pathetische gewelven van loverkapsels. Sommigen noemen me de bospoeper. Vraag me niet waarom.

Ik ontweek behoedzaam een aantal communes van verlekkerd kijkende brandnetels en kwam toen op een plek waar enkele gestorven bomen lagen te vermolmen. Het duurde niet lang of … tja, jullie weten het of jullie weten het niet, maar er zijn drie dingen die een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mannen uitoefenen. Het stoken van vuurtjes komt op de allereerste plaats, gevolgd door het verspreiden van water via allerhande toestellen, zoals sproeilansen, hogedrukreinigers … en wat dies meer zij. Het is niet zonder reden dat ik me in mijn allereerste schoolopstel ─ hoelang is dat wel niet geleden? ─ vergreep aan een memorabele en ietwat dubieuze zin: “De brandweermannen kwamen aangelopen met spuitende slangen.” Ik dwaal echter af, zij het wederom niet met tegenzin. De derde handeling waar mannen een uitgesproken zwak voor hebben is poken en porren …

Het duurde dan ook niet lang of ik voorzag me van een indrukwekkende stok, waarmee ik lustig in het houtafval begon te poken … en binnen de kortste keren paniek veroorzaakte in het hommelnest dat zich onder die pulp bevond. Christene zielen! Er stegen gelijk honderden, indien al niet duizenden van die brompotten op. Ik heb ze niet geteld, want dat is mijn fort niet en bovendien had ik er geen tijd voor, want ijlings vluchten was de boodschap. Ik speerde weg, alsof uitslaande brand me aan de broek lekte.

Ik mag me gelukkig prijzen dat het hommels betrof. Die zijn niet agressief en ze vonden het niet eens nodig om me aan te vallen of zelfs maar te achtervolgen. Als het wespen geweest waren zou ik dit stukje waarschijnlijk niet geschreven hebben, of toch alleszins vandaag niet.

Averullen

meikeverschudden

We schrijven mei en als ik onderweg ben, durf ik nogal eens over te gaan tot het schudden aan beukengroeisels, zoals daar zijn hagen en boomtakken, in de hoop dat ik er eindelijk nog eens een meikever zal aan ontfutselen, want dat is, geloof ik, honderdduizend jaar geleden. Ik ben er nog steeds niet in geslaagd. Zijn die beestjes uitgestorven misschien?

De averulle van mijn titel is trouwens een dialectwoord voor meikever, dat slechts in een heel klein gebied tussen Kortrijk en Roeselare gangbaar is. Het is een samenvoeging van het West-Vlaamse aven (avond) en rullen (ronken). Aangezien meikevers enkel ’s avonds vliegen en daarbij een brommend geluid produceren is averulle (avondronker) best wel een aardig bedenksel. Blijkbaar vond Guido Gezelle dat ook, want hij wijdde een zeer door mij gesmaakt gedicht aan de kever, niettegenstaande de lullige, ietwat betuttelende zedenles van het slot.

De Averulle en de Blomme

Daer zat ‘nen keer een Averulle
En lekte met ‘nen zom,
Zom, zom,
Den dauw van op de blaren,
Die klaer bedreupeld waren
Lyk met ‘nen dreupel Rhom,
Rom rom.

Wanneer zy fraei gedronken had,
Zoo vloog ze schreef en krom,
Rom, rom,
Al neuzlen en half dronken,
Tot waer de kleêrkes blonken
Van eene schoone blom,
Lom, lom.

De blomme die ze kommen zag
En viel niet al te dom,
Dom, dom,
Maer riep zoo, loos van zinnen,
Hei! Kobbe, kom my spinnen
Een kobbenet rondom,
Om, om.

En Kobbe, die was seffens g’reed,
En steld’ heur pootjes krom,
Rom, rom;
Zy spon heur looze netten
Om haer daer in te zetten,
En zat daer stille en stom,
Tom, tom.

En als de Rulle kwam naby
Geflodderd krom en slom,
Lom, lom,
Zoo is ze in ‘t net gevlogen,
En deerlyk uitgezogen,
Of schoon zy jankte: zom
Zom zom!

De looze blomme loech er meê
Die looze booze blom,
Lom, lom,
Eilaes! zoo menig jonkher
Wordt – uitgezogen pronker,
Om eene schoone blom:
Dom! dom!

Guido Gezelle

Beestjes

Het was niet bijzonder warm, maar de zon zette haar beste straaltje voor en er stond slechts een matige wind, zodat ik besloot om een fietstocht te ondernemen. Ik peddelde van Torhout naar Oostende langs de Groene 62. Het pad is er voor iedereen natuurlijk, maar onderweg ergerde ik me in toenemende mate aan de loslopende honden. Sommige eigenaars veronachtzamen het niet alleen om de stronten van hun viervoeters op te ruimen, maar er zijn er ook steeds meer die de waarschuwingsborden straal negeren en het niet meer nodig vinden om hun dier aan te lijnen. Dat houdt altijd een risico in, ook al zijn ze er nog zo van overtuigd dat hun hond van het brave soort is. De in het rond draaiende voeten van een fietser kunnen onverwachte effecten sorteren. Ik spreek uit ondervinding. (lees in dit verband: Een klein opneukertje)

Uit alle poelen, sloten, kreken, vijvers, meertjes en wat er nog meer aan waterverzamelingen bestaat die ik passeerde ─ en langs dat pad geven die in groten getale acte de présence ─ ontsproten niet bepaald welluidende gezangen: kikkers gaven luidkeels het Minnedriftconcerto in D-majeur van Albrecht DePUYDT ten beste en padden waagden zich in ongeordende samenzang aan de Paringscantates van Richard PADDENbrook. Men kan me folteren met dit soort deunen.

Toen was er opeens een dame die me in gestrekte draf inhaalde, omdat ze zich met een elektrisch aangedreven fiets verplaatste. Honderd meter verderop hoorde ik haar een ijselijke kreet slaken en zag ik hoe ze een noodstop maakte. Luttele seconden later wist ik waarom ze dat deed, want ik kwam eveneens in een enorme insectenwolk terecht. Je had me moeten zien. Ik was van top tot teen bedekt met honderden, duizenden, miljoenen, ja zelfs miljarden ─ ik overdrijf misschien een beetje, zij het niet met tegenzin ─ groene insectjes, alsof de op kevers beluste kunstenaar Jan Fabre zich met me had beziggehouden. Ik prees me gelukkig dat ik meestal met gesloten mond fiets, wat bij de voornoemde dame kennelijk niet het geval was.

Ik vond dat zo’n onaangename ervaring dat ik zowaar zit te kippenvellen terwijl ik dit neerschrijf.

Slagveld

Ik voel me geroepen om nog even terug te komen op het onderwerp dat ik hier eergisteren bij de kop had, namelijk het droevige lot van de eekhoorn die ik op smartelijke wijze liet overlijden. Naar verluidt grijpen er op de Belgische wegen iedere dag apocalyptische slachtpartijen plaats. Zo zouden er in 2014 naar schatting tussen de 8 en 27 miljoen dieren aangereden zijn: 8 miljoen als de telling door fietsers gebeurt; 27 miljoen als voetgangers voor het cijfer instaan.

Ik heb de proef op de som genomen. Vanmorgen, tijdens mijn ochtendwandeling van 4,8 kilometer, heb ik … geen enkel slachtoffer aangetroffen. Dat komt waarschijnlijk omdat ik uitsluitend gebruik maakte van wegen zonder autoverkeer. Als wandelaar en fietser zul je niet zo licht de dood van een dier veroorzaken, tenminste als je de beestjes die onder het rubber van je voetzool of je fietsband verpletterd raken gemakshalve buiten beschouwing laat. Aangezien ik me nog altijd niet tot het jaïnisme bekeerd heb ─ de aanhangers van deze oude Indiase religie hebben zoveel respect voor alle levende wezens, dat ze het pad waarop ze lopen van tevoren met een bezem schoonvegen om de kans dat ze een dier vertrappen te minimaliseren ─ kunnen de insecten vooralsnog niet op enige omzichtigheid van mijn kant rekenen. Eigenlijk is dat allesbehalve rechtvaardig van me. Als ik de pretentie heb om mezelf een dierenvriend te noemen, zou het leven van een kevertje net zo belangrijk moeten zijn als dat van een eekhoorn. Zal ik me dan toch maar tot het jaïnisme bekeren?

Waar is mijn bezem?

Oorwurmpje

Ik was voor een veranderingetje aan het fietsen toen er zich een insect in mijn gehoororgaan vestigde. Nu is vestigen niet het werkwoord dat de lading dekt, want het beestje drong op nogal brutale wijze mijn schelp binnen, bleef steken in het gangetje dat naar mijn trommelvlies voert en begon daar luidkeels en nijdig te jammeren. God van de hoge hemel! Wat was dat een irritant geluid en dat bleef duren, want ik slaagde er maar niet in om de indringer uit zijn benarde positie te bevrijden, wat ik ook probeerde: peuteren, schudden, poken …

Dat geweeklaag duurde nog ruim tien minuten ─ ik kreeg er bijna letterlijk de hommel in het hoofd van ─ maar toen hield het plots op. Ik herinnerde me een voorval van een aantal jaren geleden ─ lees hieromtrent Allemaal beestjes ─ toen ik een autorit doorheen de laaiend hete Griekse Peloponnesus diende te onderbreken voor een ziekenhuisbezoek, omdat ik een bij of een wesp ingeslikt had, die me en passant een angel in de keel boorde, waardoor ik bijna stikte.

Eenmaal thuis ging ik over tot het reinigen van mijn orgaan. Op aanraden van mijn apotheker doe ik dat sinds enige tijd niet langer met wattenstaafjes of andere piefjes, maar met Audiospray: gefilterd en microbiologisch getest zeewater, dat ik in mijn oor spuit om mezelf als het ware een soortement hersenspoeling te bezorgen. Ik vind het absoluut geen aangename ervaring, want er gaat natuurlijk bijna niets boven het genot dat een wattenstaafje in een oor teweegbrengt. Let op mijn woorden: BIJNA niets.

Het insectenlijkje spoelde samen met het zeewater naar buiten. Het was een minuscuul ongediertje van een mij onbekend ras en dus des te verbazender dat het zulke door merg en been snijdende doodskreten kon slaken.

Ik draag al een helm en een zonnebril tijdens het fietsen. Zal ik me voortaan dan ook maar met oorbeschermers toerusten? Of kan ik beter meteen een gasmasker opzetten?

gasmasker2

Wie het kleine niet eert …

Ik had het hier al vaker over mijn hebbelijkheden en aanwensels. Ik opperde zelfs enkele keren dat er misschien toch een steekje aan me los is, waardoor ik af en toe niet helemaal spoor. Het moet alleszins niet gekker worden dan gisterenmiddag.

Ik at scampi diabolique met basmatirijst. Toen ik na de maaltijd mijn eetgerei naar de gootsteen bracht, merkte ik dat er twee rijstkorreltjes op mijn bord achtergebleven waren. Ik staarde er enkele seconden naar en vond toen dat ik die niet in het vuile sop kon kieperen, om ze rioolwaarts te sturen. Die onbeduidende graantjes waren niet in de Punjab, het grensgebied van Pakistan en India, in het pure smeltwater van de Himalayasneeuw opgegroeid om hier ongenuttigd en dus roemloos aan hun eind te komen. Ik takelde ze omhoog met een vingertop en gaf ze het applaus dat ze verdienden: ik at ze op.   
   
Ik hoor het mijn moeder nog met enige bezorgdheid aan een vriendin toevertrouwen: “Zijn inlevingsvermogen is te groot. Dat zal hem nog een allemachtige hoop ongemak bezorgen.”

Ik heb daarnet een uiltje geknapt. Letterlijk dan. Het vlindertje was in mijn werkkamer beland en probeerde tevergeefs het geheim van vensterglas te doorgronden. Ik ving het behoedzaam en gaf het de vrijheid. Tjonge, wat was dat insectje blij. Ik denk zelfs dat het kwispelstaartte. Of kan een uiltje dat niet?

Ik heb de indruk dat mijn inlevingsvermogen nog toeneemt met het verstrijken der jaren. Dat kan nooit goed aflopen.