Tag: media

Bedrieglijke reclame

Reclamespots overwoekeren tegenwoordig in toenemende mate ons leven en vooral onze televisieschermen. Ik zou die met alle plezier wegzappen, als ik dat al kon, maar de bedrijven die ons van beeld en klank voorzien, verhinderen eigengereid dat we ons van die commerciële boodschappen ontdoen, ook al betalen we ons blauw aan hetgeen Telenet en consorten ons aanbieden.

Bovendien blijkt men in veel van die reclamespots te vergeten, of al dan niet moedwillig te veronachtzamen, dat er zich in Belgenland, en meer bepaald in Vlaanderen, hoofdzakelijk blanke en hoofddoekloze personen ophouden. Ze blijven kleurlingen en kopvoddragers opvoeren, alsof dat hier te lande de gewone gang van zaken is. Dat is het dus niet en ik ben als blanke, onbesluierde Vlaming, niet van plan noch geneigd om me producten van die bedrijven aan te schaffen.

Is dat duidelijk, of zal ik er ook nog een tekeningetje bij maken?

Saluut en hopelijk tot nooit meer

Er viel me deze week een heuglijke tijding te beurt.

Maanden geleden nam ik me voor om niet meer naar het actualiteitenprogramma De Zevende Dag te kijken, zolang het ergerlijke, met een ontwikkelingsstoornis behepte en het charisma van een zak kippenvoer met gebroken mais tentoonspreidende schepsel, Lisbeth Imbo, daar de dienst uitmaakte. Ik ben dat voornemen getrouw gebleven.

Imbo

Nu verneem ik echter dat het akelige vrouwmens in kwestie er eind juni de brui aan geeft en op Vlaamse wijze haar schulp afkuist. Prijs de hemelen! Opgeruimd staat netjes.

Ik zal me dus op zondagmorgen opnieuw voor het ruitje vestigen, hoewel ik ook niet echt een fan van Lieven Verstraete ben. Maar goed, we roeien met de riemen die we hebben, of die men ons door de strot ramt.

Leedvermaak?

Hoewel ik sociale media als de latrine van de publieke opinie beschouw, verkwist ik af en toe wat tijd aan Twitter. Wat me daarbij opvalt, is dat veel van die twitteraars lang niet alles scherp te krijgen wat de Nederlandse taal betreft. Nauwelijks gehinderd door enige kennis van zaken schrijven ze als een keukenmeid en bezondigen ze zich ongegeneerd aan taal- en stijlfouten, waarbij vooral de dt-regels het moeten ontgelden.

Nu ik toch Twitter bij de kop heb, wil ik daar nog wat meer over kwijt. Sommigen gebruiken dat medium immers om de wereld kond te doen van treurige, of zelfs tragische gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld het verscheiden van een geliefd wezen ─ mens of dier ─ of het toeslaan van onheil, zoals daar zijn lichamelijke of materiële rampspoed. Het leven is nu eenmaal een potpourri van tegenslagen. Hun lezers kunnen omtrent deze berichten hun deelneming betuigen, wat bij Twitter evenwel enkel mogelijk is via de knop ‘ik vind dat leuk’. Bewaar me, zeg!

─ “Er is bij mij borstkanker vastgesteld.”
─ “Mijn hond is onder een auto terechtgekomen en heeft dat niet overleefd.”
─ “Mijn vader heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.”
Het zijn allemaal berichten die anderen ‘leuk vinden’.

Ik vind dat eigenlijk niet zo’n succes, laat staan leuk.

Humo staat weer scherp

Elf jaar geleden, op 7 mei 2010, verscheen hier het schrijfsel Pikant, waarin ik me beklaagde over de slordige en ietwat gevaarlijke manier waarop het weekblad Humo zijn product van nietjes voorzag, zodat die dingetjes geniepige uitsteeksels vormden.

Ondertussen zijn er een paar dingen veranderd. Voor het tijdschrift dat toentertijd € 2,40 kostte, moet ik tegenwoordig € 3,90 neertellen. Ik betrek mijn exemplaar ook niet meer bij de krantenboer, want ik heb nu een abonnement en krijg mijn boekje op dinsdag door de postbode thuisbezorgd.

Helaas blijkt de nietjesmachine van Humo elf jaar later nog steeds niet naar behoren te werken. Verleden week kreeg ik opnieuw een onsamenhangend druksel in de bus, dat toegerust was met een danig misvormd en derhalve venijnig haakje.

Ik weet niet of de postbode, of iemand anders, er zich aan bezeerd heeft, maar ik heb er in alle geval de nagel van mijn linkerpink mee in de vernieling geholpen.

Humo, bij wie moet ik zijn om schadevergoeding te eisen?!

nietje

Een kwaad omen?

Het is me wat met dat eigengereide virus, dat ons leven en zowel de lente als de zomer van 2020 vergalt.

Mijn mailboxen ─ ik heb er een hele sjees, al is dat eigenlijk nergens voor nodig, want overdaad schaadt, maar op sommige gebieden ken ik slechts één adagium: meer van dat! ─ lopen al geruime tijd vol met onheilspellende berichten van bedrijven, neringen en instanties, die me bestoken met waarschuwingen omtrent de gevaren waarmee het coronavirus mij, en vele anderen met mij, bedreigt.

Dat weet ik onderdehand allemaal wel en die boodschappen klik ik derhalve meestal gelijk de prullenbak in, maar vanmorgen kreeg ik een mail van een schijnbaar officiële instantie en toen ik die opende, schotelde men me een link voor naar … een uitvaartverzekeraar. Ja zeg, maak het een beetje!

Zou dat een slecht voorteken kunnen zijn? Ik heb nochtans de kraanvogels van Ibycus niet gezien, noch de ijselijke gil van een banshee gehoord. Geen roepende uilen, jankende honden, of schetterende eksters hebben me verontrust door een nakende dood aan te kondigen.

Ik wil vooralsnog niet denken aan mijn eindbestemming en de enge ziektes die erheen leiden. Ik heb trouwens al heel lang zo’n uitvaartverzekering, maar die heb ik gelukkig nog nooit nodig gehad.

Maar goed, door die mail ben ik op mijn hoede. Een gewaarschuwd man geldt voor twee. Ik zal dus zoveel mogelijk in mijn kot blijven, mijn sociale contacten beperken, afstand van mijn medemens bewaren, mondmaskers dragen …

Christene zielen! Wat beleven we onzalige tijden!

Mosterd na de maaltijd

Op 29 december laatstleden maakte ik hier ─ Laat nu jullie rug maar zien ─ mijn voornemen kenbaar om mijn abonnement op het weekblad Humo te beëindigen.

Bij Humo kan men dit enkel telefonisch bewerkstelligen, wat me vandaag de dag een nogal voorbijgestreefde manier van werken lijkt, al zullen ze daar ongetwijfeld hun redenen voor hebben. Ik vatte dus zowel de koe als de telefoon bij de hoorns, vormde het nummer en ─ wat hadden jullie gedacht!? ─ kreeg een uitgebreid keuzemenu voorgeschoteld, dat ik met grote tegenzin en veel geduld aanhoorde, want het stopzetten van een abonnement was natuurlijk de laatste mogelijkheid die men me aanbood.

Gedurende bijna een kwartier weerklonk er vervolgens een ‘muziekje’ of wat daarvoor moest doorgaan ─ moet je die pokkenherrie horen! ─ dat af en toe onderbroken werd door een vrouwenstem, die zich een zalvende toon aanmat om me mee te delen dat ik ‘dadelijk’ geholpen zou worden. Dadelijk lijkt bij Humo een zeer rekbaar begrip te zijn.

Opeens dook er dan toch een vrouw of een meisje op in mijn oor. Ze vroeg naar mijn abonneenummer en wilde toen weten waarom ik afhaakte, als ik dat al wilde openbaren. Dat wilde ik, dus maakte ik haar deelgenote van mijn misnoegdheden, zijnde hun allesbehalve accurate televisiegids, hun ondoordachte reclamestunts waar ik zelden van kon profiteren, hun voorliefde voor personen waar ik niet van hou en de afwezigheid van mijn favoriete stukjesschrijver in de rubriek Dwarskijker.

Ze aanhoorde me geduldig, bracht begrip op voor mijn beslissing, of veinsde dat althans, en kwam toen met een voorstel op de proppen: als ik op mijn voornemen terugkwam en dus abonnee bleef, kon ze mij ter compensatie van mijn ongenoegens een korting van dertig procent geven op de abonnementsprijs.

In Vlaanderen noemt men dat vijgen na Pasen en in Nederland mosterd na de maaltijd. Nu ben ik een mens van principes en ik laat me door niets of niemand omkopen, dus ben ik niet op dat aanbod ingegaan. Humo kan me voortaan aan de reet roesten.

Het moet gezegd dat de vrouw die of het meisje dat me te woord stond weliswaar veel te lang op zich liet wachten, maar dat werd ruimschoots gecompenseerd door haar vriendelijkheid. Er kwam geen enkele keer een onvertogen woord over haar lippen. Compliment!

En meer heb ik daar niet over te zeggen.

Laat nu jullie rug maar zien

Hoewel ik het liever vermijd, zie ik me nu toch genoodzaakt om in herhaling te vallen.

Ik heb hier al een paar keer mijn ongenoegen geuit over de ondoordachte, ja zelfs onnozele reclamestunts van het weekblad Humo. Ze bieden hun lezers een gratis drankje aan, maar als abonnee dien je dat traktaat wel zelf af te halen, hetgeen in mijn geval een verplaatsing van tientallen kilometers vereist. Ja, ik ben daar gekke Gerrit op een houtvlot! Lees in dit verband mijn schrijfsels Nu doen ze het weer en Als het niet goed is, zeg ik het ook.

Begin december trof ik bij Humo een afhaalbon voor een gratis flesje bier van Cornet aan. Om dat ‘cadeautje’ te verwerven, diende ik me te wenden tot een Press shop, waarvan de meest dichtbije winkel zich op vijftien kilometer van mijn hoofdkwartier bevond. Normaliter zou ik dus die Cornet aan me laten voorbijgaan, maar nu moest ik toch in de buurt van dat afhaalpunt zijn, dus meldde ik me er aan om te vernemen dat de voorraad flesjes uitgeput was en ik derhalve op mijn Vlaamse kin mocht kloppen.

Twee weken later omvatte Humo opnieuw een afhaalbon, dit keer voor een minuscuul flesje gin van Filliers Tribute, dat men als abonnee in een Standaard boekhandel kon bemachtigen. Nu zijn boekhandels plekken die ik zoveel mogelijk tracht te vermijden, omdat ik nooit aan de verleiding kan weerstaan en er altijd buitentreed met een stapel lectuur. Dit keer verliet ik het pand met drie boeken, maar zonder flesje gin, want naar verluidt waren die al uitgeput en dat nauwelijks één dag na het verschijnen van de Humo in kwestie. Ja zeg, maak het een beetje!

Humo, ik had jullie gewaarschuwd en nu voeg ik de daad bij die waarschuwing. Ik ben al enige tijd mistevreden over de inhoud van jullie ‘boekje’. De tv-gids is allesbehalve volledig en nog minder accuraat. Er gaat vrijwel geen dag voorbij zonder dat ik me blauw zit te ergeren aan de foutieve informatie die jullie me verstrekken. Ook mijn favoriete rubriek, Dwarskijker, is hoegenaamd niet meer wat die was toen een taalvirtuoos die verzorgde, met name Rudy Vandendaele, aan wie ik destijds het schrijfsel Afscheid van een virtuoos heb gewijd. Bovendien vind ik dat jullie veel te vaak regelrechte onbenullen opvoeren, zoals bijvoorbeeld de danig over het paard getilde huppelkutjes Anuna De Wever en Greta ─ How dare you?! ─ Thunberg, die denken dat ze de wijsheid in pacht hebben en iedereen op hun nummer mogen zetten. Ik heb echt geen boodschap aan wat die truttebollen verkondigen en ze ergeren me mateloos.

De druppel die de emmer doet overlopen zijn evenwel jullie knullige reclamestunts. Ik zeg derhalve mijn abonnement op. Dat is jaarlijks weer bijna € 200 bespaard. Het zal nog eens zo gaan dat ik rijk word.

Ajuus!

Nu doen ze ‘t weer!

Anderhalve maand geleden verscheen hier het schrijfsel: Als het niet goed is, zeg ik het ook. Daarin uitte ik mijn ongenoegen over een nogal onnozele, want in mijn geval contraproductieve reclamestunt van het weekblad Humo.

Verleden week viel er een verse Humo bij me in de bus en nu doen ze het weer. Ik mag een krulstaart krijgen als het niet waar is. Ze geven hun lezers een blikje energiedrank cadeau, maar je moet het ding wel zelf afhalen. In mijn geval zou ik me dus opnieuw vijftien kilometer moeten verplaatsen om het in mijn bezit te krijgen. Ja, ik ben daar gekke Gerrit op een houtvlot!

Als Humo probeert de duivel in me wakker te maken, zijn ze goed bezig. Ik zeg gegarandeerd mijn abonnement op als ze me nog een keer zoiets lappen. En aan dat energiedrankje zal ik dus nooit een bek zetten. Ik heb me laten vertellen dat het een beetje naar smaakt, en dat het in je maag blijft staan, en dat je er gemarineerde oprispingen van krijgt …

nalu

Persmuskiet

Toen ik in Oudenburg langs de Zeeweg fietste, dook er plots een bebaarde man op, die mij met molenwiekende armen verzocht halt te houden en me aansprak toen ik dat deed:
─”Meukekiè utwa vroah’n? Ziej van de stroate?”
Ik vertaal het even voor mijn lezers die het West-Vlaams niet beheersen: “Mag ik eens wat vragen? Ben je van de straat?”

Ik schoot in de lach en zei dat ik dat een nogal onbescheiden vraag vond. ‘Van de straat zijn’ betekent in West-Vlaanderen ─ en allicht ook in andere Vlaamse contreien ─ dat men verloofd of getrouwd is. Hij haastte zich om te beweren dat hij het niet zo bedoelde, maar gewoon wilde weten of ik in de straat gehuisvest was, hetgeen ik vanzelfsprekend al begrepen had, maar zo’n woordspeling kon ik onmogelijk laten liggen.
─”Wel dan,” grijnsde ik, “ik ben niet van de straat en ik ben ook niet van de straat.”
─”Dan zul je me vermoedelijk niet kunnen helpen”, veronderstelde hij. “Gisteren zou men in deze straat een illegale slachterij van schapen ontdekt hebben en ik ben hier in mijn hoedanigheid van journalist. Je weet er wellicht niet meer over, wel?”
─”Het is het eerste wat ik hoor”, schokschouderde ik, waarna ik zijn dankwoord in ontvangst nam en mijn weg vervolgde.

Ik heb later op de dag via Google vernomen dat er in die straat werkelijk op ontoelaatbare wijze schapen geslacht werden. Het artikel was verlucht met een foto van de schuur in kwestie en ik herkende die. Ik ben er tientallen keren voorbijgereden en ik meen me zelfs te herinneren dat ik daar in doodsnood verkerende schapen luidkeels heb horen blaten. Of beeld ik me dat in?

Mijn moeder heeft altijd gezegd dat mijn inlevingsvermogen te groot is.