Tag: relaties

Rood geklauwd

─”Ik val nooit in slaap bij de televisie!” protesteerde de man, nadat zijn echtgenote hem daar op nogal spottende wijze van beschuldigd had.
─”Je hebt overschot van gelijk”, antwoordde de vrouw. “Je valt niet in slaap, maar je gaat knock-out; je snurkt als een varken en je bent met geen kanon wakker te krijgen.”

Deze woordenwisseling greep een paar maanden geleden plaats en ik was daar zowel oor- als ooggetuige van, maar besloot wijselijk om me niet in het gesprek te mengen. Partij kiezen, beperk ik tot het stemhokje, waar ik ─ ik vertel jullie geen nieuws ─ steevast de voorkeur geef aan N-VA, wat volgens mij iedere weldenkende Vlaming zou moeten doen, maar ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardenvijgen.

Ondertussen heeft de echtgenote in kwestie haar man een onomstotelijk bewijs geleverd van hetgeen zij beweerde en hij ontkende. Terwijl hij zich bij de televisie in de betovering van een lethargische slaap bevond, bestond ze het om zijn teennagels te lakken in een hartstochtelijk rode kleur die de ogen teisterde.
─”Wel godverdomme hier en gunter!” riep de man toen hij ontwaakte. “Wat is dit nu voor ongein?”
─”Dat moet nochtans gebeurd zijn terwijl je niet lag te slapen bij de televisie”, schamperde zijn wederhelft.

Ze verzweeg dat hij de lak kon verwijderen met dissolvant, met haarlak of desnoods met deodorant, zodat hij zich tijdens de hete hondsdagen van augustus nergens blootsvoets durfde te vertonen.

Aline bakt er niets van

Rogaciano, de vriend van Aline – de Betsy Bolleboos die ik hier in mijn laatste twee schrijfsels liet opdraven – beschouw ik een beetje als de zoon die ik nooit zal hebben, terwijl hij me toevertrouwd heeft dat ik voor hem de vader ben die hij nooit zal hebben.

Hij is automonteur van beroep en hij werkt in een garage, een paar kilometer van de plek waar ik hoofdkwartier houd. Het gebeurt dan ook niet zelden dat ik hem over de vloer krijg.

Een paar dagen geleden stond hij plots bij me in de keuken, terwijl ik daar aan het kokkerellen was. Nu beschouw ik mezelf niet als een flonkerster wat eten betreft, maar als zoon van een gerenommeerde kokkin kan ik aardig over voedsel meepraten en heb ik het culinaire equivalent van groene vingers.
─”Hoh, het is hier neuzenvreugd”, snoof hij. “Wat ben je aan het klaarstomen?”
─”Provençaalse scampi. Het is nogal bewerkelijk, maar wel erg lekker.”
─”Jij kunt wat samengooien”, kreeg hij hoorbaar het water in de mond.
─”Eet je mee?” stelde ik voor. “Er is meer dan genoeg.”
─”Ik hoopte er al niet meer op”, grijnsde hij.

Terwijl we het op een geweldig eten zetten, kreeg ik een toch wel merkwaardig verhaal te horen:
Rogaciano had op een keer zijn zinnen op mosselen gezet en Aline had twee kilo van die schelpdieren aangeschaft, maar wist hoegenaamd niet wat ze ermee moest aanvangen. Ze telefoneerde met haar vader, die aan zee woont, kreeg tekst en uitleg en ging aan de slag. Ze ontdeed de weekdieren van baarden, pokken en vuil, hetgeen men in vaktermen knippen noemt, spoelde ze drie keer grondig en zette ze toen een tiental minuten in water.
─”… en toen kreeg ik opeens blijekoeienburgers voorgezet”, zei Rogaciano.
─”Wat kreeg je?!”
─”Vegetarische hamburgers”, verduidelijkte hij. “De mosselen waren volgens haar allemaal bedorven, want de schelpen waren niet opengegaan en daarom had ze het hele zootje weggegooid.”
─”Allemaal?” verbaasde ik me. “Dat kan toch bijna niet.”
─”Als je geen vuur onder de pot zet en de mosselen gewoon tien minuten in koud water laat staan, zullen er zich maar heel weinig schelpen openen.”
─”Het is toch niet waar!”
─”Ze kan nog geen ei bakken”, schuddekopte hij. “Bij haar brandt zelfs water aan.”

Gelachen dat we die middag hebben, Rogaciano en ik, maar we hebben ook lekker gegeten, al waren de scampi niet opengegaan.

Aline viert een verjaardag

De Spaanstalige Rogaciano – ik wou dat ik zo heette – kwam als zestienjarige uit een ver buitenland in onze contreien terecht. Ik genoot het voorrecht en het genoegen om hem in de geheimen van de Nederlandse taal in te wijden.

Nu was hij absoluut niet schadelijk voor de ogen en het duurde dan ook niet lang of hij had een vriendinnetje, Aline, dat hij binnen de kortste keren bezwangerde.
─”Lieve deugd!” riep ik toen ik dat vernam. “Gebruik je geen condoom dan?”
Hij bleef het antwoord schuldig, maar Aline verstrekte me gewillig tekst en uitleg.
─”Het was zijn verjaardag”, zei ze, “en als cadeau mocht hij een keertje zonder. Het was meteen prijs.”

Rogaciano wist even niet waar hij zich bergen moest en kleurde tot achter zijn oren. Ik van mijn kant wist gewoon niet wat ik hoorde en zat te kijken alsof er zich een geest gemanifesteerd had.

Aline legt een markante oprechtheid, een volslagen gebrek aan kapsones en een niet klein te krijgen naturel aan de dag, maar ze heeft aan de bron der intelligentie slechts de lippen bevochtigd. Ze is een simpel zieltje, dat zelfs een gebruiksaanwijzing nodig heeft voor kauwgum … maar daarover later meer. Dat Rogaciano het een keertje zonder jasje mocht doen en dat ook deed, was overigens ook niet bijster snugger van hem.

Wordt eerlang vervolgd.

Berichten naar de overkant

Ik mag graag wat tijd zoekmaken op een begraafplaats. Noem het voor mijn part een afwijking, maar vraag me niet naar het hoe, het wat of het waarom, want ik moet jullie het antwoord schuldig blijven. Ik denk nochtans niet dat ik een nostalgicus ben. Nu ja, misschien een beetje. De rust van allen daar aanwezig, die ons voorgegaan zijn naar het grote onbekende, heeft een weldadig effect op mijn gemoedstoestand en meer valt daar niet over te zeggen.

Ik had het graf van mijn ouders en mijn zus bezocht en wandelde vervolgens doorheen een berceau, waarvoor het Nederlandse loofgang me een uitstekend equivalent lijkt. Ik trof daar een zitbank aan, daalde erop neer en liet mijn gedachten afdwalen naar een afgelegen plek in mijn binnenwereld, waar ik helemaal niemand toelaat. Jullie dus ook niet.

Die overpeinzingen werden onderbroken door een geritsel aan de overkant van de hoge heg, die zich achter mijn rug bevond.
“Dag pa!” zei een stem, die duidelijk bij een jongen met de baard in de keel hoorde.
Vervolgens gaf hij een uitgebreid relaas van zijn wederwaardigheden en resultaten op school, waarna hij zijn vader toevertrouwde dat hij de vriend van zijn moeder eigenlijk niet echt mocht, maar toch zijn best deed om hem vriendelijk te bejegenen, omdat zijn ma dat graag wilde.

Omdat ik daar zat de luistervinken kreeg ik last van schaamte, of een ander onbehagen van die strekking, dus maakte ik aanstalten om stilletjes weg te sluipen, maar nog voor ik dat kon doen, hoorde ik de jongen opnieuw ‘dag pa!’ zeggen en van het toneel verdwijnen.

Aangezien ik nog nieuwsgieriger ben dan een ekster ging ik toch even kijken naar het graf dat de jongen bezocht had. Zijn vader was slechts vierendertig geworden, maar als hij nog geleefd had, zou hij ongetwijfeld apetrots geweest zijn op zijn zoon.

Ik trouwens ook.

En? Sta ik er mooi op?

“Those friends thou hast and their adoption tried,
Grapple them unto thy soul with hoops of steel.”*
Shakespeare, Hamlet, Act I, 3

R&B
Een paar weken geleden belandde ik in een nostalgische bui. Dat overkomt me tegenwoordig wel vaker, want naar verluidt zijn jeugdsentiment en toenemende weekhartigheid de eerste kwaaltjes die zich met het klimmen der jaren aandienen, om iemand een ouwelullengevoel te geven. Ik ben ondertussen ruimschoots van mijn jeugd bekomen en besef dat jongensachtig verzet tegen de ouderdom geen zoden aan de dijk zet, dus val ik af en toe ten prooi aan een nostalgische bui …

… en toen me dat een paar weken geleden overkwam, keerde ik in gedachten terug naar een zalig vroeger. Ik was jong en boosaardig en iedereen die er voor mij toe deed leefde nog. Hoe lang is dat wel niet geleden? Mijn ouwelui namen me mee naar het Eifelgebergte, naar de romantische boorden van de Rijn en de al even poëtische oevers van de Moezel. Ik heb destijds zeer van dat reisje genoten ─ ik ben en blijf een romantische ziel ─ en wel in die mate dat ik, decennia later, besloot om het over te doen.

Omdat er aangenamere dingen bestaan dan in je eentje een reis ondernemen, vroeg ik aan R. of hij me wilde vergezellen. R., die hier al ruim een dozijn keer aan bod kwam ─ zie de links onderaan dit stukje ─ is al heel lang een vriend van me en ik zal in mijn leven wellicht nooit een betere vriend hebben. We kennen elkaar van haver tot gort. Hij is een intelligente en onbekrompen gentleman, die een verfrissend naturel tentoonspreidt, over een zeldzaam gevoel voor humor beschikt en een bescheidenheid aan de dag legt die nooit vals is. Verder is hij een hoffelijk en beschaafd persoon met een groot inlevingsvermogen … mijn evenbeeld als het ware. Als ik mezelf niet kietel, lach ik nooit.

Hij is een van de weinige mensen die ik voortdurend om me heen kan velen, dus nodigde ik hem uit om me met me mee te gaan. Daar had hij wel oren naar, want hij is niemand rekenschap verschuldigd omtrent zijn doen en laten. Hij werd ooit op buitengewoon lafhartige wijze door zijn echtgenote – de hemeltergende trut – uitgerangeerd en sindsdien is hij zijn eigen baas.

Het werd een uitermate aangename en vruchtbare reis. R. pleegt namelijk regelmatig iets te zeggen dat ik als opschrijvenswaardig beschouw en dat was ook nu weer het geval. Zo noteerde ik in mijn onafscheidelijke calepingske  (de links onderaan zullen tekst en uitleg geven omtrent deze metgezel van me):

– Oud worden is niet erg. Dat lelijk worden daarentegen …
– Ik: je moet geduld hebben. Hij: ik heb geen tijd om geduld te hebben.
– Bij het betreden van een bijna leeg restaurant: Nog een geluk dat we gereserveerd hebben.
– Over zelfmoord plegen: Als je het goed doet, hoef je het slechts één keer te doen.
– Beter een kort varkensleven dan een lang hondenleven.
– Vroeger is steeds langer geleden.
– Een maatschappelijk assistent noemt hij steevast een maatschappelijk accident (en hij heeft nog gelijk ook).
– Bij een trage voorganger in het verkeer: Heeft die kruipolie getankt of zo?

Een tiental dagen later waren we thuis. De televisie begon de film Jaws van Steven Spielberg te vertonen en we keken ernaar. Helemaal in het begin van die prent komt de twaalfjarige zoon des huizes de kamer binnen en zegt tegen zijn moeder: Mam, I have a cut. Hij bedoelt een snee in zijn vinger, maar R. interpreteert dat natuurlijk anders en mompelt: het moet erg zijn als je als moeder van je zoon te horen krijgt dat hij een kut heeft.

Dan kun je me wegdragen, hè. De hemel weet dat ik dit stukje liever eleganter zou eindigen, maar de omstandigheden nopen mij helaas tot een zekere vulgariteit, kwestie van de sfeer accuraat weer te geven.

Over een paar maanden reizen R. en ik samen naar Argentinië. Ik zal voor een nieuw calepingske moeten zorgen.

Er bestaan slechts weinig foto’s van mijn persoontje en ik ben alleszins nooit eerder in beeld op mijn blog verschenen. Vandaag doe ik dat dus wel en helemaal bovenaan kunnen jullie me dus samen met mijn vriend R. aanschouwen, indien al niet te bewonderen. Jullie mogen zelf kiezen wie van de twee ik ben.
 

*Hebt gij een vriend beproefd en loyaal bevonden, klem hem dan vast aan uw ziel met stalen banden.

Omtrent Calepingske

Mijn calepingske
Dit zijn brutale tijden
Hardleers
Moddervet

Omtrent R.

Een ronkedoor?! Ik?!
De wetten van Pernikkel
Pistekieten
Het had erger gekund
Sneukelbucht
Een baarse streek
Opstekers
Het laatste loodje
Gastronomen
Ouwe-jongens-krentenbrood
Pépé beleeft een onvergetelijke dag
Manten en Kalle
Er zijn grenzen
Goeie babbel!

Een ronkedoor?! Ik?!

“Je bent en je blijft een ronkedoor”, zei mijn logeergast, Reinhold, vanmorgen tegen me.

Ik vermoed dat velen van jullie niet weten wat een ronkedoor is. Nog even geduld: ik zal jullie straks van dat gat in jullie kennis verlossen door jullie de correcte definitie van het woord op te dissen.

Ronkedoor is echter ook de bijnaam die me in lang vervlogen tijden ─ hoe lang is dat wel niet geleden? ─ toebedeeld werd door mijn overigens zeer gewaardeerde vriend, Reinhold, die wellicht geen onbekende is voor mijn trouwe lezers, want hij is hier al vaker opgedoken en vernoemd.

Het gebeurde in de aldoor aan de wolken krabbende stad, New York, waar wij samen een kamer betrokken in het Sheraton hotel, in het nette vanzelfsprekend. Toen we ons na een nachtje doorzakken ’s morgens enigszins probeerden te fatsoeneren om wat te gaan bezienswaardigen, zei Reinhold:
─”Ja man, jij kunt me daar ook een stukje luidop slapen zeg!”
─”Luidop slapen?” lummelden mijn hersens nog in pyjama rond.
─”Snurken!” verduidelijkte hij. “Zowel een kettingzaag als een os moeten het tegen je afleggen. Jij bent een ronkedoor.”

De bijnaam beklijfde, want Reinhold en ik bleven kamers delen, in belendende en verre buitenlanden, en ik bleef snurken natuurlijk. Ooit hebben ze me tijdens een bioscoopbezoek aangemaand om met bekwame spoed de zaal te verlaten. De film die men vertoonde was zo spannend dat ik indutte en met het geronk dat aan mijn mond ontsteeg het plezier van allen daar aanwezig vergalde.

Ronkedoor vind ik trouwens geen vlag die de lading dekt. Oordelen jullie zelf aan de hand van de definitie hieronder:

Ronkedoor
zelfstandig naamwoord, mannelijk
Ontleend aan het Portugese roncador en hetzelfde woord als ronkadoor, in Engelse reisbeschrijvingen van de 18e eeuw voorkomend als ronkedor en runkedor.
Benaming (oorspronkelijk door de Europeanen op Ceylon) gegeven aan een van zijn kudde afgescheiden, alleen levende olifant (meestal, zo niet altijd een mannetje); hetzij (in de meeste gevallen) daaruit gestoten als overwonneling door zijn medeminnaar, hetzij bij een jachtgelegenheid afgedwaald, hetzij ook als getemde vluchteling.
Deze verstotelingen zijn zeer boosaardig van karakter en gevaarlijk voor de mens; vandaar de Portugese benaming roncador, dit is snorker, snoever, grootspreker en vervolgens: twistzoeker, of in ’t algemeen: schadelijk individu.
De Franse en de Engelse benaming is rogue.

Zeg nu zelf: ben ik een ronkedoor? Enkel de benaming snorker is op mij van toepassing … en ja, misschien ben ik een heel klein beetje van de kudde afgedwaald.

Jup!

Het gebeurt niet zelden dat ik tijdens mijn fietstochten personen ontmoet die me kennen. Dat blijkt uit hetgeen ze me tijdens het voorbijrijden toeroepen. Deze confrontaties vinden meestal dicht bij huis plaats, maar soms hoor ik ook mijn naam weerklinken als ik me op grote afstand van mijn woning bevind, soms wel vijftig kilometer, of een enkele keer zelfs meer.

Wat wil nu het geval? De mensen die me zo enthousiast met een saluut bedenken, behoren vrijwel altijd tot het soort fietsers die we in de wandeling als wielertoeristen omschrijven. Ze kleden zich dan ook overeenkomstig de usanties van deze volksgroep: huidstrakke spandex, stoere helmen en zonnebrillen met spiegeleffect.

Het zijn precies de helmen en brillen die voor problemen zorgen en het herkennen van de persoon in kwestie bemoeilijken. Meestal heb ik er geen idee van wie er achter die vermomming schuilgaat en dat irriteert me mateloos.
“Jup!” roep ik dan, want dat is een Vlaamse groet die volkomen neutraal is en geen uitsluitsel geeft omtrent het al dan niet herkennen van de ontvanger ervan.
Als ik dan mijn weg vervolg, blijft dat dusdanig door mijn kop malen dat ik nog amper van mijn fietstocht geniet en nauwelijks oog heb voor de mij omringende natuur.

Ik heb ter gelegenheid van Halloween een masker gekocht, hoewel ik zo’n ding hoegenaamd niet nodig heb om er angstaanjagend uit te zien. Misschien moet ik dat geval voortaan opzetten als ik ga fietsen, zodat niemand me nog herkent en me dientengevolge met een groet bedenkt.

Doen!