Tag: sport

Jongens met ballen

Ik zat per televisie naar het tennis op Roland Garros te kijken.

De beide protagonisten hadden zich kennelijk voorgenomen om er een lang en meeslepend spektakel van te maken. Ze sloegen werkelijk geen klaviertje over en rond de klok van zevenen was het nog steeds niet duidelijk wie het strijdperk als overwinnaar zou verlaten.

Na het zoveelste spelletje zaten de onversaagde tegenstanders wat uit te hijgen op een stoel aan de zijlijn. We kregen een van de spelers in beeld. Achter zijn rug klapte een ballenjongen een parasol open, om de tennisser tijdens zijn rustpauze van schaduw te voorzien. Vanwege het gevorderde uur stond de zon reeds laag en haar invalshoek zorgde voor wat problemen. Ik zag de knul nerveus over en weer trappelen en mikkende bewegingen maken, om toch maar het hele lichaam van de man voor de zon te behoeden. Eindelijk slaagde hij daarin … en uitgerekend op dat moment verschool de zon zich achter een grote wolk.

Ik heb zelden iemand zo beteuterd zien kijken.

Kwestie van interpretatie

De lente laat zich dit jaar niet haasten. Nu de natuur kennelijk besloten heeft om er toch maar aan te beginnen, zij het ietwat treuzelig, komen ze tevoorschijn als paddenstoelen na een regenachtige dag: de sportievelingen. In dichte drommen … eh … druppelsgewijs sjokken ze zich het schompes, er stellig van overtuigd dat ze zich ter bevordering van hun gezondheid op doortastende wijze moeten afbeulen. Voor mij niet gelaten, maar ik laat het kastje liever bij het muurtje blijven.

Het valt mij op dat steeds meer recreanten met oortjes toegerust zijn, waarmee ze hun favoriete muziek beluisteren, die natuurlijk oneindig veel mooier is dan het ruisen van boomkruinen en het kwinkeleren der vogelen. Toen ik vanmorgen mijn brievenbus leeghaalde, kwamen er net twee meisjes met zulke dingetjes aandraven en ik besloot een plaagstootje uit te delen. Ik bewoog mijn mond alsof ik iets tegen ze zei en zwaaide terzelfder tijd heftig met de armen, de indruk wekkend dat er iets ernstigs aan de hand was. Ze hielden geschrokken in en rukten de dopjes uit de bevallige oorschelpjes.
─”Is er wat?” vroeg de ene hijgend.
─”Daarnet kwamen je voeten van de grond,” zei ik met een uitgestreken gezicht, “maar ondertussen staan ze er weer op.”

Ze keken me aan alsof ik ze een oneerbaar voorstel deed, wisselden vervolgens een veelbetekenende blik en repten zich toen met vleugels aan de voeten van me weg, alsof ze bang waren dat ik, gevaarlijke gek, nog wat onaangenamers voor ze in petto had.

Gelachen dat ik heb … maar toen bedacht ik plots dat ze mijn grapje misschien wel verkeerd begrepen hadden. Als je de woorden ‘van de grond komen’ in de mond neemt, kan dat inderdaad op een oneerbaar voorstel lijken.

Hoor ik daar de sirene van een politieauto loeien?

Bij mijn pietje gepakt

Vanmorgen om tien uur is in Brugge de Ronde van Vlaanderen gestart. Die zal tot vanavond laat emoties doen oplaaien en ook nog in de komende dagen de gemoederen beheersen. Ik ben niet zo’n fan van deze hoogmis en ik zou er hier met geen woord over gerept hebben, ware het niet dat ik rond halftien een telefoontje kreeg van iemand, die niet alleen nogal wat in de melk te brokken heeft bij een belangrijke sponsor van het gebeuren, maar in die hoedanigheid tevens het voorrecht geniet om in een volgauto plaats te nemen. Er was in die wagen toevallig nog een plaatsje vrij. Of ik soms zin had om mee te rijden? Ja, wat dachten jullie?
─ “Kort na de start komen we bij jou in de buurt”, zei hij. “Zullen we je daar oppikken?”

Iets over tienen arriveerde ik zo blij als een teek in een bloedbank op de afgesproken plek en begon uit te kijken naar de renners, maar vooral naar de karavaan in hun kielzog, die mij zou opslokken. Het bevreemdde mij zeer dat er geen enkele andere toeschouwer opdaagde. Om kwart voor elf stond ik daar nog, wachtend als een ziel in het vagevuur, en net toen het me begon te dagen, kwam hij aangesjeesd in zijn eigen auto om me op een glundere manier mee te delen dat hij me ter gelegenheid van grollendag ─1 april ─ een knol in de muts gedraaid en een vis opgedist had.

Ik ben dus grandioos bij mijn Vlaamse pietje … eh … bij mijn Vlaamse piet gepakt en dat is nog altijd leuker dan dat men me in de luren legt. Wie kaatst, moet de bal verwachten. Verleden jaar heb ik hem en zijn vrouw voor een etentje naar een onbestaand restaurant gelokt. Ik denk dat we quitte zijn. Ik hoop het althans.

Daar word ik toch zo moe van, hè!

De televisie vergastte ons gisteren op de eerste grote klassieker van het wielerseizoen: Milaan-San Remo, alias La Primavera. Daar moest ik bij zijn. Helaas veroorzaakt dat te mijnent een niet te onderschatten zenuwentroep. Ik heb namelijk de schier onbedwingbare neiging om mee fietsen. Dat is niet alleen een uiterst uitputtende klus, maar je kunt ook beter niet naast me op de bank plaatsnemen, want ik doe het met volledige inzet van al mijn ledematen. Ik zit te hippen als een idioot, spring driest in het wiel van al wie demarreert en sleur me met zwaaiende schouders en danseuse de hellingen op. Dat gaat een mens niet in zijn koude kleren zitten.

Tijdens de eerste beklimming, die van Le Manie, zat ik reeds te hijgen als een postpaard. Na de Capo Mele raakte de pit er wat uit. De Capo Cervo zorgde ervoor dat ik de kam liet hangen. Op de Capo Berta verschoot ik bijna al mijn kruit. Na de Cipressa had ik vrijwel geen olie meer in de lamp en toen moest ik de Poggio nog op.

Ik bereikte weliswaar de aankomst, maar toen kon je me wegdragen, hè. Of aanvegen. Ik was helemaal gaar en gesloopt en ik heb de hele avond blauw gelegen. En dan te bedenken dat het wielerseizoen eigenlijk nog maar pas begonnen is.

Razende geweldenaar

Ik reisde per televisie naar het zowel tropische als paradijselijke eiland Sri Lanka in de Indische Oceaan, dat mensen met een poëtische inborst de Tuin van Boeddha noemen.

Daar zag ik hoe een achttienjarige en vier ton zware olifant het tijdens een polowedstrijd plots flink op de heupen kreeg, met driest geweld orde op zaken stelde en toonde wie eigenlijk de baas was. Hij gooide zijn berijder af, brak door de omheining en stortte zich op een gelukkig onbemand minibusje, dat hij binnen de kortste keren helemaal verbouwde, alsof hij een lucifersdoosje vermorzelde. Hij leek even van plan om een paar mensen aan te vallen, maar toen bedacht hij zich en keerde zich opnieuw tegen het voertuig, dat hij met een paar als uppercuts vermomde kopstoten helemaal knock-out sloeg.
─”In welke hoek wil je liggen!?” riep ik, want als dieren niet met zich laten sollen, laat ik me gewillig meeslepen.
Om meer onheil te vermijden, diende een dierenarts een verdovend pijltje op het woedende dier af te vuren.

Naar verluidt had de olifant last van stress. Stress?! Wanneer zal men nu eindelijk eens begrijpen dat een olifant zich echt niet geroepen voelt om polo te spelen of circusnummers op te voeren?

Ik heb met veel plezier naar dat verslag gekeken en reken maar dat ik voor de olifant supporterde toen hij dat busje van jetje gaf. Helaas was het filmpje afgelopen nog voor ik mijn vlaggetje en mijn vuvuzela kon bovenhalen.

Vroegrijp?

Ik was bij vrienden neergestreken. Een van de talrijke gespreksonderwerpen betrof het grandslamtennistornooi van Roland-Garros, waar dit jaar alleszins geen Belgen op het schavot zullen verschijnen, om de doodeenvoudige reden dat ze allemaal al in de eerste week het onderspit gedolven hebben. Vooral de prestatie van Kim Clijsters vonden we, liefhebbers, ondermaats en dus beneden alle kritiek. Al in de tweede ronde zagen we haar spel inzakken als een soufflé en dientengevolge verloor ze van de Nederlandse Rus … eh … een meisje uit Nederland dat naar de naam Rus luistert.
─”Eerst ons lekker maken en dan ’t mooiste laten zitten”, mopperde ik verongelijkt. “Ik denk dat ze last had van een pijnlijke maandstond.”
─”Waarom denk je dat?” mengde de tienjarige zoon des huizes zich in het gesprek. “Was het gravel roder dan gewoonlijk misschien?”

Dat konden wij, volwassenen, niet meteen wisselen. We zetten ogen als vleugeldeuren op en keken de jongen aan alsof hij zich als een buitenaards wezen manifesteerde. Op die leeftijd wist ik niet eens dat er zoiets als menstruatie bestond, laat staan dat ik op de hoogte was van het effect dat dit verschijnsel mogelijkerwijze op gravel kon hebben.

Tja … andere tijden, andere zeden.

Een mooi gat

Hoewel de zon krachtig in de weer was en de lente geen klavier onbespeeld liet, zat ik aan mijn schrijftafel op sneuvelteksten te broeden. Het televisietoestel aan de rand van mijn blikveld toonde wielrenners, die zich de ziel uit het lijf fietsten. Ze namen deel aan de Ronde van Italië, daarginds Giro genoemd, en ze beklommen een uiterst steile bergpas, die naar de naam Zoncolan luisterde. Het sportieve evenement boeide mij slechts matig, of eigenlijk helemaal niet, en diende enkel als achtergrond, omdat complete stilte soms een verstikkend effect kan hebben.

─“Ja, hij heeft een mooi gat!” riep een van de verslaggevers plots met het enthousiasme van een stofzuigerventer.
─“Wat is dat nu voor vetzakkerij?” mompelde ik en ik richtte het hoofd op, niet zozeer omdat ik er behoefte aan had om een fraaie kont te aanschouwen, maar omdat het taalgebruik mij verbaasde, toch zeker op een moment dat kinderen meekijken. Ik zag een renner die zich met de moed der wanhoop een weg naar de aankomstplaats baande. Hoewel men allicht een muntje op zijn wereldkaart kon laten stuiteren en zijn kadetjes er dus best mochten wezen, voelde ik me absoluut niet geneigd om erin te bijten. De verrukking van de journalist leek me dan ook schromelijk overdreven.

Het drong pas later tot me door dat een gat eigenlijk een term uit het wielrennersjargon is. Het staat voor de voorsprong van een uit het peloton ontsnapte coureur. Het gat van die renner wordt dus mooier naarmate zijn voorsprong vergroot. Tja … ik heb het niet bedacht, hoor!

Terug naar de afzender

Vraag me vooral niet waarom ik ooit zuurverdiende centen aan een achterlijk prul verkwanselde. Ik weet het namelijk zelf niet en ik wil het ook niet weten. Vermoedelijk was ik het slachtoffer van een idiote hersenkronkel en spoorde ik niet helemaal toen ik me, ongeveer een decennium geleden, in een sportwinkel aanmeldde, teneinde daar informatie in te winnen omtrent de boemerang: de houten werpknots van de Aboriginals, die naar verluidt naar de werper terugkeert als hij geen doel treft. Laten we het gemakshalve hout met heimwee noemen.

Tot mijn grote verbazing hadden ze een paar van die wapens in voorraad. Helaas lag de enige bediende die het boemerangen beheerste net met een griepje in bed, maar men verzekerde me dat de bijgeleverde gebruiksaanwijzing aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Ik dacht ik doe eens even iets geks en ik kocht zo’n ding.
─”Als je de instructies volgt en blijft oefenen, zal dat zeker vruchten afwerpen”, drukte de verkoper me op het hart.

Vruchten afwerpen … Al bij mijn eerste gooi kwam het geval in de kruin van een appelboom terecht, die van de weeromstuit inderdaad een paar vruchten afwierp. Het heroveren van mijn knots vergde wat klauterwerk en een handgemeen met weerspannige takken, waaraan ik wat schrammen overhield. Om zulke confrontaties te vermijden verhuisde ik naar open veld, waar ik me naar hartenlust kon uitleven, zonder dat iets of iemand roet in ’t eten gooide.

Ik was daar geruime tijd krachtig in de weer en wierp me zowat het schompes … en telkens moest ik als een hond achter die stok aan, want hij keerde geen enkele keer bij me terug, hoe nauwgezet ik me ook aan de bijgeleverde instructies hield. Ik kwam die avond gesloopt en uitgewoond thuis. Mijn tong hing op mijn tenen. De boemerang verdween in het berghok, waar ik hem gisteren opduikelde.

Zou ik? Of kan ik beter wat met mijn didgeridoo spelen?

Parijs – Roubaix – beton

De televisie bracht een bezoek aan een Vlaamse kerel van stavast, Bart, die op het punt stond een jongensdroom te verwezenlijken. Hij had er zich maanden op voorbereid en zich ongeveer het ongans getraind, maar die dag zou het eindelijk gaan gebeuren. Hij was van plan om zich in de hel van het Noorden te wagen, om peddelend het hele traject van de wielerwedstrijd Parijs – Roubaix af te leggen, zijnde 206,5 kilometer asfalt en macadam, afgewisseld met 51,5 kilometer kasseiweg in alle gradaties van onberijdbaarheid.

Bart vertrok en de camera volgde hem op de voet … eh … het wiel. Aanvankelijk verliep alles naar wens en fietste hij monter door bedaarde landschappen. Hij vertoonde al wat tekenen van vermoeidheid toen hij de kasseistroken naderde en terwijl hij over de met losse hand uitgestrooide kinderkopjes dokkerde, raakte de pit er helemaal uit. Desalniettemin bereikte hij de velodroom van Roubaix. Voor hij die binnenreed, hield hij halt om een kort interview weg te geven en de kijkers te vertellen hoe trots hij wel was.

Loftrompetten schalden, bazuinen galmden, wierookvaten walmden en lauweren ruizelden neer toen Bart triomfantelijk op de wielerbaan verscheen. Nu heb ik nog nooit zo’n piste van dichtbij aanschouwd, maar zelfs in mijn hoedanigheid van leek zag ik meteen dat het fout zou gaan. Bart reed met een slakkengang helemaal naar de bovenkant van de eerste bocht …
─”Dat haal je niet, stommekloot!” riep ik naar mijn televisiescherm.
Mijn woorden waren nog niet koud of Bart Stommekloot kapseisde en schoof met zijn hele hebben en houden naar beneden over steil en meedogenloos beton.

Ik was een wijle machteloos van het lachen, maar raapte me net op tijd samen om Bart te voet en met zijn kaduke fiets aan de hand over de meet te zien strompelen, waarna hij een aantal huiveringwekkende schaafwonden aan de camera toonde. Tja, een kermis is een geseling waard.

‘t Is koers

Het is welhaast onmogelijk dat jullie het nog niet zouden weten, maar we zijn vandaag de veertiende zondag van het jaar en die staat helemaal in het teken van De Ronde van Vlaanderen, alias Vlaanderens mooiste, alias Vlaanderens hoogmis.

Gisteren waren de amateurs aan de beurt. Twintigduizend fietsers maakten de schilderachtigste wegen van Vlaanderen onveilig en een niet gering aantal daarvan ontpopte zich tot regelrechte nestbevuilers, die doodgemoedereerd wikkels, drankkartonnetjes, blikjes en drinkbussen in bermen, sloten en voortuintjes kieperden, om van de wildgeplaste urine nog te zwijgen. Het geeft absoluut geen pas. Je zult maar langs het parcours wonen. Verleden jaar hebben sommigen zich al over de overlast beklaagd en de organisatoren beloofden beterschap, maar ik heb gisteren met eigen ogen gezien hoe loos die belofte wel was.

Karl Vannieuwkerke, sportjournalist en wielerfanaat, slaat daaromtrent in Humo een vergoelijkende toon aan, alsof hij de aartsbisschop Léonard van het wielertoerisme is, maar van iemand die zichzelf een fanaat noemt, mag men eigenlijk geen objectiviteit verwachten. Hij zegt: “We zouden eens wat toleranter mogen zijn.” Wablief?! Ik ben in mijn hele leven nog maar twee keer de huid volgescholden en dat was telkens door zo’n toonbeeld van tolerantie: een wielertoerist, wiens embonpoint de rekbaarheid van zijn maillot tartte, maar die meende dat hij me, geruggensteund door een groep gelijkgestemden, een gemene bek mocht geven en luidkeels schreeuwen dat ik, recreatief fietser die aan een gezapig tempo door het landschap bolde:

  1. een hinderlijke stoppelstier was die maar beter in zijn graf kon kruipen
  2. dajje koste kort ormtjes krieg’n dajje nie kut schart’n ot de mier’n ajje kloot’n biet’n. (moge je korte armpjes krijgen, zodat je niet kunt krabben als de mieren in je kloten bijten).

Wielertoeristen, ik kan ze voor mijn ogen niet geschilderd zien!

Vandaag dan mogen zij die van fietsen hun beroep hebben gemaakt aantreden. Ik raad jullie aan om tijdens de televisie-uitzending vooral eens goed te kijken naar het aantal drinkbussen dat uit het peloton opstijgt, om naast de weg te belanden en ervoor te zorgen dat Vlaanderen na zijn mooiste heel wat minder fraai oogt.