Tag: Brugge

Het wilde West-Vlaanderen

In een zalig vroeger, toen ik nog niet grandioos op mijn bek getoeterd was en nog naar believen over al mijn ledematen kon beschikken, drong ik per fiets de Brugse rijkeluisbuurt binnen. Wie daar woont, heeft alleszins geen krimp en geeft zich graag over aan het onsubtiele vertoon van druipende luxe: kapitale villa’s die groot genoeg zijn om er een formule 1-wedstrijd in te houden en die men vanaf de oprijlaan zonder kompas niet kan vinden; wonderlijke tuinen met lommerrijk geboomte, verrukkelijke bloemen en gedrilde gazons die zich onafzienbaar uitstrekken; monumentale toegangspoorten; camerabewaking alom … Tjongetjonge, ik had wat te kijken! Le vrai luxe n’est pas d’avoir de l’argent, mais de savoir en profiter.*

Toen ik een zijlaantje insloeg, botste ik echter plots op een anachronisme, want ik kreeg dit te zien:

pijlen

Daar viel me toch de bek van open. Was ik onverhoeds in indianengebied terechtgekomen? Ik kneep de remmen dicht en spiedde om me heen. Er viel nergens een roodhuid te bespeuren, laat staan dat er vallende pijlen opdoemden. Ik ritste mijn fietstas open, diepte mijn kalasjnikov op en hing die binnen handbereik rond mijn hals. Behoedzaam vervolgde ik mijn weg.

Ik ben gelukkig heelhuids uit dit avontuur gekomen.

*Echte luxe is niet het over geld beschikken, maar de kunst verstaan om ervan te profiteren.
(reclameslogan van Pernod)

Ik ben gaan lanterfanten!

Vandaag is het autoloze zondag in 21 steden, te weten: Aarstelaar, Antwerpen, Asse, Blankenberge, Brugge, Brussel, Gent, Halle, Ham, Herne, Hoogstraten, Lier, Lommel, Mechelen, Ninove, Pepingen, Sint-Martens-Latem, Ternat, Vilvoorde, Wevelgem, Zemst

Als jullie me om de een of andere reden zouden zoeken, wat ik ten zeerste betwijfel, kunnen jullie me de hele dag in Brugge vinden. Lanterfantend. De bezigheid is even verrukkelijk als het woord.

Op het potje

Ik bied wederom gastvrijheid, onderdak en voedsel aan een jonge Argentijn. Zo gaat dat als je zelf in de buurt van een toeristische trekpleister zoals Brugge woont en je reislustige familie van vaderszijde zich in een ver buitenland ophoudt.

Mijn logé merkte vanmorgen de boodschap op ─ Stilte!!! Genie aan ’t werk. ─ die een ietwat verongelijkte vriendin enkele maanden geleden op de deur van mijn werkkamer heeft achtergelaten, om redenen die ik toentertijd in Subtiele wraak beschreef. Hij wilde natuurlijk weten wat daar te lezen stond en ik kweet me braafjes van een vertaling in het Spaans. Hij trok een gezicht alsof hij iets smerigs rook, haalde de schouders op en ginnegapte:
─”En dan te bedenken dat er een dag geweest is dat het genie in kwestie moest leren niet in zijn broek te schijten.”

Ik wilde dat eigenlijk niet onweersproken laten, maar kon niet meteen een geschikte riposte bedenken, dus zat ik maar wat schaapachtig te lachen. Hij had zo vervelend gelijk.

De cafard

Eén, hooguit twee keer per jaar heb ik een dag waarop ik wens dat ik in de baarmoeder gebleven was … en gisteren had ik zo’n dag. In het Frans noemt men dergelijk gevoel van onbehaaglijkheid de cafard en we mogen het woord ook graag in Vlaanderen gebruiken, want ik geloof niet dat er een Nederlands equivalent voor bestaat en met een letterlijke vertaling, kakkerlak, schieten we niet veel op.

Gisteren had ik de cafard en niet zo’n klein beetje. Ik wist het al meteen bij het opstaan: vandaag bak ik er niks van. Omdat een van mijn poezen de schaapsvacht naast het ledikant inpalmde, diende ik noodgedwongen met het verkeerde been uit bed te stappen. Ik mag ’s morgens nochtans graag het gekrieuwel van wol onder mijn voetzool en tussen mijn tenen voelen. Het is een aangenaam begin van de dag, maar gisteren moest ik dat dus ontberen.

Na het gebruikelijke ochtendritueel diende ik me naar de supermarkt te begeven voor de maandelijkse foerage. Het behoort anders al niet tot mijn favoriete bezigheden en gisteren was dat nog veel minder het geval. Ik had verschrikkelijk de pest in. Het zal rond een uur of elf geweest zijn dat ik eindelijk op mijn bureaustoel kon plaatsnemen en toen ik daar ongeveer een kwartier zat, was er nog geen letter op papier of scherm verschenen. Er kwam niets. Ik voelde me compleet ontworteld en waar mijn hersenen anders nauwelijks de opborrelende woorden en zinnen konden bolwerken, heerste er grote en stille leegte in mijn hoofd.

Ik besloot de steven naar Brugge te wenden, want als er iets is dat me van muizenissen vermag te bevrijden dan is het wel deze stad. Terwijl ik wat at, omringd door een nochtans gezellig grootmoedersinterieur, meende ik een zielige indruk te maken door daar zo helemaal alleen, zonder gezelschap of een beetje aanspraak, aan een tafeltje te zitten. Weg! Ik bezocht een museum, dwaalde door straten en stegen … en kon nog steeds mijn draai niet vinden.

Ik reed naar Oostende en toen ik daar arriveerde, was het bijna donker. Aan de voet van de vuurtoren, Lange Nelle, ligt er een klein strandje, dat bijna niemand kent en dus meestal verlaten is. Daar zat ik toen duisternis de zee overwoekerde en ik enkel nog het gebruis der golven hoorde. Boven mij zwiepte het witte licht van het baken door de avond en terwijl ik ernaar keek, zag ik hoe een vliegtuig door de hemel naar een wellicht exotische bestemming spoorde.
“Waar gaan jullie heen?” riep ik.

En terwijl ik dat riep, vielen de beslommeringen van me af. De cafard loste op in het niets. Ik voelde me herboren. De oneindige zee, een onvermurwbare vuurtoren, de lokroep van onbestemde verten … meer heb ik niet nodig.

Een romantisch ongevalletje

Spelevarende zwanen beschilderen de Brugse reien met witte sier en dat levert romantische beelden op, wat ook de bedoeling is. Brugge is immers het toevluchtsoord bij uitstek voor mensen die met een smachtend hart toegerust zijn en zich aan het zoet genot der tranen durven overgeven, zelfs als daar eigenlijk geen reden voor is.

Gisteren zag ik een kwieke Japanner over een afsluitinkje stappen, om een close-up van zo’n vogel in zijn fototoestel te vangen en mee te nemen naar het land van de rijzende zon. Hij had niet in de gaten dat de vrouwelijke zwaan, die zich schuin achter hem bevond en waarschijnlijk last had van koppijn of een pijnlijke maandstond, zijn toenadering tot haar geliefde hoegenaamd niet op prijs stelde en een aanval voorbereidde, die ze even later uitvoerde. Met gestrekte hals, de vleugels gespreid en sissend als een opgevoerde cobra stortte ze zich kamikazegewijs op haar prooi. Die schrok zich letterlijk een ongeluk, want hij zette het weliswaar op een lopen, maar hij misrekende zich bij het afsluitinkje en bleef met zijn voet haperen. Terwijl hij armenzwaaiend ten gronde stortte, glipte het kodakje uit zijn handen. Het beschreef een keizerlijke boog in het luchtruim en dook vervolgens met een nauwelijks hoorbaar plonsje het water van de reien in.

Gelachen dat we hebben! Nu ja, pas als het slachtoffer ons niet meer kon zien, want we blijven beleefd, maar zoals Samuel Beckett al schreef:

“Niets is komischer dan het ongeluk (van anderen natuurlijk).”

Even dimmen, ja!

Ik scharrelde door Brugge. Afgaand op de bonte mix van met camera’s toegeruste personen die ik op mijn weg ontmoette, voldoet deze stad nog steeds in aanzienlijke mate aan het toeristische verwachtingspatroon. Het zal dan ook niemand verbazen dat ik plots een kanteraar op mijn pad aantrof. Nee, ik gebruik het verkeerde woord, want de jongen in kwestie was niet echt een straatzanger. Hij beperkte zich immers tot het betokkelen van een gitaar. Bovendien deed hij dat niet in een straat, maar op een van de talloze pleinachtige toestanden die Brugge rijk is, zodat ik me genoopt voel hem een pleinmuzikant te noemen, want ik ben een pietje-precies als het mijn moedertaal, het Nederlands, of mijn vadertaal, het Castellano, betreft.

Op niet onaardige wijze ontlokte hij het vermaarde thema uit The Third Man van Anton Karas aan het instrument. Ik voegde me bij het toehoorders die met iets van vertedering naar dat sprankelende riedeltje luisterden, tot opeens een nochtans liefdevol beroerde snaar er met een zieltogend geluidje ─ poing! ─ de brui aan gaf. Allen daar aanwezig gaven blijk van enig medeleven en de jongen begon met nerveuze vingers het euvel te herstellen, maar terwijl hij daarmee bezig was, weerklonk opnieuw een metalig protest, omdat een tweede snaar het begaf.

We zagen hoe de duivel van de weeromstuit bezit nam van de pleinmuzikant, die plots duistere kwaadaardigheid en smeulende dreiging uitwasemde. Hij greep de gitaar bij de keel … eh … bij de hals, verhief die hoog in de lucht als betrof het een voorhamer en sloeg het instrument als een razende geweldenaar aan gruzelementen op de kasseien. Consternatie alom.
─”Hu paard, je staat te schuimbekken!” huiverde de Nederlandse dame die naast me stond.
─”Tant qu’à faire des folies, autant les faire bien”, meende een ander.
De jongen gooide achteloos de brokstukken in een gitaarkist, klapte die dicht en vertrok.
─”Daar zijn serieuze kosten aan”, vond een van de toeschouwers en dat lieten we met zijn allen onweersproken.

Buitenspel

We hebben er zowaar mooi weer bij. De herfst klimt naar een zelden vertoond thermisch hoogtepunt en dat geeft vanzelfsprekend aanleiding tot allerhande openluchtvertier, met het barbecueën als klapper. Straks zwirrelt de watertandende geur van houtskoolvuren, succulente happen en Provençaalse kruiden alom in de lucht.

Ik heb evenwel geen enkele uitnodiging ontvangen om me, vadsig happend en slempend, naar een hartinfarct toe te vreten. Dat verbaast me enigszins, want normaliter dien ik me van het ene boulimisch schransfestijn naar de andere pantagrueleske maaltijd te reppen, maar vandaag heeft iedereen me kennelijk uit zijn barbecueverhaal geschrapt. Vreemd is dat. Zou het aan mij liggen, of is het gewoon een samenloop van omstandigheden?

Ach, ik zit er eigenlijk niet zo mee. Ik heb nog steeds goeie zin in ‘t leven. Weet je wat ik doe? Straks nestel ik me met wat vrienden op een Brugs terras, om er me over koele Hoegaarden te ontfermen. Daar laat ik een barbecue voor staan, hoor! Hoewel …

Zondagsrijder en zondagskind

Hierboven zien jullie de aankondiging van een lovenswaardig initiatief, dat voor mij eigenlijk best een uurtje vroeger had mogen beginnen.

Toen ik vanmorgen rond een uur of negen in de Brugse binnenstad door een straat vol opgefokte consumptiewinkels fakkelde, diende ik plots een beroep te doen op het engeltje dat op mijn schouder zat en met een kraaienwip mijn vege lijf te redden.

Een dame die een imponerende Mercedes mende ─ of toch de indruk wekte dat ze die mende ─ maakte om onnaspeurbare redenen een stuurfout. Ze reed eerst kledder tegen een amsterdammertje aan — waarmee ik geen inwoner van de Nederlandse hoofdstad bedoel, maar zo’n paaltje dat het parkeren op de stoep moet verhinderen — scheerde toen rakelings langs enkele voetgangers, waaronder ikzelf, en ramde vervolgens twee geparkeerde auto’s.

Ze struikelde uit het voertuig, overschouwde de ravage die ze had aangericht en had er kennelijk wel aardigheid in, want ze bracht eerst een brede grijns in stelling en begon toen te lachen alsof ze in een feeststemming gesukkeld was. We keken haar aan alsof ze ons een oneerbaar voorstel gedaan had.

─“Sorry, hoor!” verontschuldigde dat vreemd fatsoentje zich. “Als je het slachtoffer bent van een emotionele schok, moet je volgens mijn moeder lachen, huilen of plassen, om erger te voorkomen … en lachen leek me in deze omstandigheden het geschiktst.”

Tja, ik heb het hier al eerder geschreven: humor lost niets op, maar je leeft er wel gemakkelijker door.

Lawaaimolest en zuurpruimen

Er wordt de laatste tijd nogal wat gepalaverd over de stijgende intolerantie tegenover de door kinderen geproduceerde decibels. Het aantal klachten stijgt onrustbarend. Omwonenden van openluchtzwembaden, buitenschoolse opvangcentra, speelpleinen en crèches zijn de overlast beu en proberen via gerechtelijke weg hun gram te halen.

Na de perikelen rond het kinderopvangcentrum Pietje Pek voltrok zich gisteren in de Brugse binnenstad een protestmarsje: zeshonderd belanghebbenden schaarden zich achter een spandoek met de slogan ‘buiten spelen is een kinderrecht’. Twee parlementsleden, Mercedes Van Volcem en Ann Brusseel, beiden behorend tot de zieltogende en dus stuiptrekkende partij Open VLD, hebben met ongetwijfeld noeste vlijt een wetsvoorstel klaargestoomd, waardoor men het lawaai van spelende kinderen niet langer als lawaaihinder kan bestempelen.

Ik heb in dit verband toch een vraagje: zijn deze politica gehuisvest in een buurt waar kinderen samentroepen, hun kelen openzetten, uren aan een stuk schreeuwen alsof ze in een mes hangen, dreinen, krijsen, jengelen en de godganse dag een herrie als een oordeel maken? Ik denk het niet en als het wel zo zou zijn, dan ondervinden ze er waarschijnlijk weinig hinder van, omdat ze zelden of nooit aanwezig zijn als de hel losbarst en de pleuris uitbreekt. Ik heb niets tegen kinderen, maar ik zou voor geen geld binnen gehoorsafstand van hun samenscholingsplaatsen willen wonen of werken. Ik vind het in hoge mate irritant en het is alleszins niet goed voor mijn algemene welbevinden. Ik krijg er het spetterend van, om van de schele hoofdpijn nog te zwijgen.

Nog niet zo lang geleden begaf ik me restaurantwaarts, voor wat een gezellig en intiem dinertje moest worden met iemand die ik hevig bemin. Morgen brengen! Er arriveerde een echtpaar met drie van die lawaaipapegaaitjes: neurotische bimbo’s die op hyperkinetische wijze door de eetzaal kaatsten, rondstuiterden als pingpongballen en iedereen de oren van de kop drensden. Ze maakten me zo nerveus als een kalkoen op kerstavond en aangezien de ouders geen aanstalten maakten om hun kroost in te tomen of terecht te wijzen, ben ik opgestapt om elders mijn heil te zoeken … en ik was niet de enige die zo reageerde.

Iets langer geleden liep de strak in de lak stekende wagen van iemand bij wie ik op bezoek was een aantal lelijke krassen en blutsen op, omdat overdreven joelende kinderen op veel te grote steppen en elektrisch aangedreven driewielers ─ kwestie van dat vermoeiende trappen uit te sluiten ─ de controle over hun speeltuigen verloren en kledder tegen die auto aanreden. Kregen we nog een brutale bek van hun ouwelui ook.

Als men me een verzuurd mens vindt omdat ik het overdadige lawaai en het charivari van andermans kinderen weiger te slikken, dan is dat maar zo. Wat vandaag de dag ontbreekt, is opvoeding. Zijn de dames van plan om daar eveneens een wetsvoorstel aan te wijden?