De cafard

Eén, hooguit twee keer per jaar heb ik een dag waarop ik wens dat ik in de baarmoeder gebleven was … en gisteren had ik zo’n dag. In het Frans noemt men dergelijk gevoel van onbehaaglijkheid de cafard en we mogen het woord ook graag in Vlaanderen gebruiken, want ik geloof niet dat er een Nederlands equivalent voor bestaat en met een letterlijke vertaling, kakkerlak, schieten we niet veel op.

Gisteren had ik de cafard en niet zo’n klein beetje. Ik wist het al meteen bij het opstaan: vandaag bak ik er niks van. Omdat een van mijn poezen de schaapsvacht naast het ledikant inpalmde, diende ik noodgedwongen met het verkeerde been uit bed te stappen. Ik mag ’s morgens nochtans graag het gekrieuwel van wol onder mijn voetzool en tussen mijn tenen voelen. Het is een aangenaam begin van de dag, maar gisteren moest ik dat dus ontberen.

Na het gebruikelijke ochtendritueel diende ik me naar de supermarkt te begeven voor de maandelijkse foerage. Het behoort anders al niet tot mijn favoriete bezigheden en gisteren was dat nog veel minder het geval. Ik had verschrikkelijk de pest in. Het zal rond een uur of elf geweest zijn dat ik eindelijk op mijn bureaustoel kon plaatsnemen en toen ik daar ongeveer een kwartier zat, was er nog geen letter op papier of scherm verschenen. Er kwam niets. Ik voelde me compleet ontworteld en waar mijn hersenen anders nauwelijks de opborrelende woorden en zinnen konden bolwerken, heerste er grote en stille leegte in mijn hoofd.

Ik besloot de steven naar Brugge te wenden, want als er iets is dat me van muizenissen vermag te bevrijden dan is het wel deze stad. Terwijl ik wat at, omringd door een nochtans gezellig grootmoedersinterieur, meende ik een zielige indruk te maken door daar zo helemaal alleen, zonder gezelschap of een beetje aanspraak, aan een tafeltje te zitten. Weg! Ik bezocht een museum, dwaalde door straten en stegen … en kon nog steeds mijn draai niet vinden.

Ik reed naar Oostende en toen ik daar arriveerde, was het bijna donker. Aan de voet van de vuurtoren, Lange Nelle, ligt er een klein strandje, dat bijna niemand kent en dus meestal verlaten is. Daar zat ik toen duisternis de zee overwoekerde en ik enkel nog het gebruis der golven hoorde. Boven mij zwiepte het witte licht van het baken door de avond en terwijl ik ernaar keek, zag ik hoe een vliegtuig door de hemel naar een wellicht exotische bestemming spoorde.
“Waar gaan jullie heen?” riep ik.

En terwijl ik dat riep, vielen de beslommeringen van me af. De cafard loste op in het niets. Ik voelde me herboren. De oneindige zee, een onvermurwbare vuurtoren, de lokroep van onbestemde verten … meer heb ik niet nodig.

The Author