Tag: zee

Klaaien

Op de dijk tussen Middelkerke en Oostende zat ik op een bank naar het grote water te turen. Men kijkt immers niet naar de zee; men tuurt ernaar, al behoort staren ook tot de mogelijkheden. Ik tuurde evenwel.

Zeilboten kliefden tegen de wind op door de schuimbekkende golven. Ik lig er weliswaar niet echt wakker van, maar toch vraag ik me al heel mijn leven af hoe ze dat voor mekaar krijgen. Het lijkt zo onlogisch als wat. De theorie is me niet onbekend: ze doen dat door te laveren, hetgeen betekent dat ze voortdurend overstag gaan, of anders gezegd dat ze beurtelings over de ene en de andere boeg zeilen. Dat zal ongetwijfeld zo wezen, maar ik heb er geen idee van hoe dat in de praktijk geschiedt, dus wapende ik me met een verrekijker … een verretuurder in mijn geval, om het kunstje af te kijken. Minuten later begreep ik er van ganser harte nog steeds geen reet van en bovendien zadelde de hele bedoening me nog met een andere onverklaarbare vaststelling op. Die boten hangen soms dusdanig scheef dat het een wonder mag heten dat ze niet omslaan. Kapseizen heet dat in het jargon. In het West-Vlaams is dat klaaien.
“Past ip dajje nie klaait!” riep ik, want ik mag mensen graag waarschuwen voor een dreigend gevaar en als ik alleen ben, uit ik me graag in het dialect.
Ze hoorden me niet, maar klaaien deden ze al evenmin en dat mag een wonder heten, want ik heb zelden iets zo vervaarlijk zien overhellen.

Toen doemde er opeens een catamaran op: een racezeilboot die zijn naam alle eer aandeed en kennelijk van een haas gepoept was. Met splijtende vaart sneed hij door de baren van de Noordzee en hij maakte bijwijlen dusdanig slagzij dat ik niet alleen het ergste vreesde, maar het ook zag gebeuren. Hij klaaide toch wel zeker! Christene zielen, wat was dat spannend. En zo werd het toch nog een leuke middag, want het had weliswaar heel wat voeten in de aarde ─ nu ja, in het water eigenlijk ─ maar het liep allemaal goed af.    

Meevallertje

Ik reed naar de zee, meer bepaald naar Middelkerke, en daar heerste een drukte van belang. De parkeergoden waren me echter goedgezind: ik veroverde vrijwel meteen een plek om mijn auto te stallen. Laten we eerlijk zijn: het ging eigenlijk veel aardiger dan ik verwacht had.

“Hoe doe je dat toch?!” wond de vriendin die naast me zat zich nogal omstandig op. “Ik moet altijd uren door straten en over pleinen druilen voor ik een plaats kan bemachtigen. Volgens mij heb jij een konijnenpoot in je zak.”
Ik liet het me glunderend aanleunen, al zou ik nooit ofte nimmer het geluk verzoeken door me met een konijnenpoot toe te rusten.

We maakten een lange strandwandeling en doken vervolgens een tearoom binnen, om er van enkele geneugten des levens te genieten. Het liep al tegen de avond toen we opnieuw bij de auto kwamen.
“Weet je,” zei de vriendin op verongelijkte toon, “ik zou nu nog steeds de blaren op mijn banden aan het rijden zijn om een parkeerplaats te vinden.”

Gelachen dat we hebben!

Gastronomen

Het gestoethaspel waarmee ik me door mijn woning verplaats, is waarschijnlijk nooit overtroffen. Het mag duidelijk zijn dat ik het gestumper met krukken, looprek en rolstoel inmiddels goed zat ben. Alles wat ik doe, is opeens veel moeilijker en tijdrovender. Ik heb geen opschiet. Voeg daar nog de dagelijkse aanloop van een verpleegster bij en het bezoek van een doortastende fysiotherapeut, die van wanten weet en me op zeer doeltreffende wijze pijnigt, en jullie zullen begrijpen dat ik nauwelijks tijd overhoud om te schrijven.

rolstoelGisterenmiddag had ik me net aan zelfbeklag overgegeven, toen mijn goede vriend Reinhold te mijnent verscheen. Hij merkte meteen dat ik in een dip zat, dus plooide hij mijn rolstoel de kofferbak van zijn auto in en hij bracht me naar de kust. We kennen elkaar al heel veel jaren en hij weet dat de zee, net als de roekeloze sterrenpracht, bij mij in staat is om het bestaan te relativeren, wonden te helen, troost te bieden en besognes uit de weg te ruimen. Hij duwde me doorheen een fikse wandeling, haalde herinneringen op, maakte grappen … en daar knapte ik zienderogen van op. Ik werd er warempel zo blijmoedig van als een bloemenwinkeltje.

Tegen de avond stuurde hij me een restaurant binnen. We brachten net mes en vork in stelling toen aan de belendende tafel een stel neerstreek. Ze hadden beiden een agrarisch soort struisheid over zich heen en zetten feestelijke gelegenheidsgezichten op.
“Voor mij een biefstuk natuur met peperroomsaus”, sprak de man.
Het meisje dat de bestelling opnam, vroeg hem of hij een biefstuk natuur dan wel een biefstuk met peperroomsaus wenste.
“Een biefstuk natuur,” zei hij en zij noteerde dat snel op een blocnote, “maar met peperroomsaus.”
Ze verstarde. Even leek het erop dat ze hem omstandig tekst en uitleg zou gaan verschaffen, maar toen besloot ze dat niet te doen. Ze haalde bijna onmerkbaar de schouders op en zei:
“Een biefstuk natuur met peperroomsaus voor meneer. En voor mevrouw?”

“Mosselen natuur op Provençaalse wijze”, mompelde Reinhold en ik schoot in de lach.
“En voor mij een dame blanche met frambozencoulis”, grijnsde ik.

En zo werd het toch nog een aangename avond.

Rare effecten

piscatonelloDe meesten van jullie zullen weten dat men het ruisen van de branding kan horen in een kinkhoorn die men tegen het oor aangedrukt houdt. Romantische zielen, zoals ik, hebben vanzelfsprekend een passende verklaring voor dit verschijnsel verzonnen: de schelp in kwestie zou last hebben van heimwee naar de zee en in zijn verzuchtingen het geluid van de golven imiteren.

De meesten van jullie zullen echter geen kennis dragen van een gelijkaardig fenomeen. Als je je oor tegen het been van een volslagen onbekende aandrukt, zul je die persoon op enigszins nijdasserige toon horen zeggen: “Wat ben jij in vredesnaam aan het doen?” Of iets van die strekking.

Probeer het maar eens.

De cafard

Eén, hooguit twee keer per jaar heb ik een dag waarop ik wens dat ik in de baarmoeder gebleven was … en gisteren had ik zo’n dag. In het Frans noemt men dergelijk gevoel van onbehaaglijkheid de cafard en we mogen het woord ook graag in Vlaanderen gebruiken, want ik geloof niet dat er een Nederlands equivalent voor bestaat en met een letterlijke vertaling, kakkerlak, schieten we niet veel op.

Gisteren had ik de cafard en niet zo’n klein beetje. Ik wist het al meteen bij het opstaan: vandaag bak ik er niks van. Omdat een van mijn poezen de schaapsvacht naast het ledikant inpalmde, diende ik noodgedwongen met het verkeerde been uit bed te stappen. Ik mag ’s morgens nochtans graag het gekrieuwel van wol onder mijn voetzool en tussen mijn tenen voelen. Het is een aangenaam begin van de dag, maar gisteren moest ik dat dus ontberen.

Na het gebruikelijke ochtendritueel diende ik me naar de supermarkt te begeven voor de maandelijkse foerage. Het behoort anders al niet tot mijn favoriete bezigheden en gisteren was dat nog veel minder het geval. Ik had verschrikkelijk de pest in. Het zal rond een uur of elf geweest zijn dat ik eindelijk op mijn bureaustoel kon plaatsnemen en toen ik daar ongeveer een kwartier zat, was er nog geen letter op papier of scherm verschenen. Er kwam niets. Ik voelde me compleet ontworteld en waar mijn hersenen anders nauwelijks de opborrelende woorden en zinnen konden bolwerken, heerste er grote en stille leegte in mijn hoofd.

Ik besloot de steven naar Brugge te wenden, want als er iets is dat me van muizenissen vermag te bevrijden dan is het wel deze stad. Terwijl ik wat at, omringd door een nochtans gezellig grootmoedersinterieur, meende ik een zielige indruk te maken door daar zo helemaal alleen, zonder gezelschap of een beetje aanspraak, aan een tafeltje te zitten. Weg! Ik bezocht een museum, dwaalde door straten en stegen … en kon nog steeds mijn draai niet vinden.

Ik reed naar Oostende en toen ik daar arriveerde, was het bijna donker. Aan de voet van de vuurtoren, Lange Nelle, ligt er een klein strandje, dat bijna niemand kent en dus meestal verlaten is. Daar zat ik toen duisternis de zee overwoekerde en ik enkel nog het gebruis der golven hoorde. Boven mij zwiepte het witte licht van het baken door de avond en terwijl ik ernaar keek, zag ik hoe een vliegtuig door de hemel naar een wellicht exotische bestemming spoorde.
“Waar gaan jullie heen?” riep ik.

En terwijl ik dat riep, vielen de beslommeringen van me af. De cafard loste op in het niets. Ik voelde me herboren. De oneindige zee, een onvermurwbare vuurtoren, de lokroep van onbestemde verten … meer heb ik niet nodig.