Tag: hebbelijkheden

Niet te tellen!

Het zal jullie inmiddels genoegzaam bekend zijn dat ik met nogal wat afwijkingen, tics en hebbelijkheden worstel, maar een daarvan is tot nu toe onvermeld gebleven: mijn aritmomanie. Ja, daar kijken jullie van op, hè? Het gebeurt niet vaak dat ik met grote woorden uitpak, maar ter gelegenheid van de feestdagen wilde ik toch even indruk op jullie maken.

tellenAritmomanie heet in het Nederlands teldwang, zijnde de dwangmatige neiging om te … tellen natuurlijk, of wat hadden jullie gedacht? Als ik aan de wandel ben, tel ik bijvoorbeeld mijn stappen. Ik doe dat onwillekeurig en ik probeer er me ook tegen te verzetten, maar ik betrap er me op dat ik er telkens opnieuw mee begin. Ook als ik gebruik maak van andere vervoermiddelen, zoals een fiets of een auto, ga ik mijn goddelijke driehoek. Ik tel het aantal vlaggen dat ik op mijn weg ontmoet, hoeveel huizen er te koop of te huur staan, wat er zich aan blikjes in de bermen ophoudt … Je kunt het zo gek niet verzinnen of ik tel het.

Verleden zondag stuurde ik mijn fiets in Oudenburg op het jaagpad langs het kanaal, begon te tellen en toen ik vijftien kilometer verderop in de buurt van Brugge het water achter me liet, zat ik al aan 408 eenheden … met name geweerschoten afgevuurd door de jagers die zich daar in dichte drommen – nu ja, ik overdrijf wat, maar ze waren met velen – in de velden ophielden.

408 schoten! Het mag een wonder heten dat ik het er levend afgebracht heb en niet door een verdwaalde kogel of rondvliegende hagel getroffen ben.

Een uitbundig welkom

─”Je moet eens op bezoek komen”, zei David toen ik hem een paar weken geleden tegen het lijf liep.
Hij is indertijd als knaap en samen met zijn moeder uit een ver buitenland naar hier overgewaaid en ik heb toen een niet gering aantal Nederlandse lessen aan hem verstrekt. Ondertussen is hij een volwassen man van drieëntwintig en hij woont samen met zijn vriendin in een nabijgelegen dorp.
─”Ik moet helemaal niks”, grapte ik.

─”Wanneer kom je nu eindelijk een keertje op bezoek?” vroeg hij toen ik hem verleden week opnieuw ontmoette.
─”Schikt het je nu zondagmiddag?” stelde ik voor.
Het schikte hem.

Ik was nog maar net door een vleesetende fauteuil verslonden toen zijn smartphone een onnozel geluid produceerde omdat er een sms binnenliep. Hij nam ruimschoots de tijd om het bericht te lezen en te beantwoorden. Ik wachtte geduldig tot hij daarmee klaar was, want ik kon bezwaarlijk een gesprek met zijn vriendin aanvatten aangezien ze in geen velden of wegen te bespeuren was. Ik zat daar in een nimbus van peinzend zwijgen.
─”Wil je wat drinken?” informeerde hij minuten later.
─”Ik hoopte er al niet meer op”, meesmuilde ik. “Doe mij maar een biertje.”
Hij begaf zich naar de keuken en ik hoorde hoe het mobiele communicatietuigje opnieuw zijn aandacht opeiste. Hij keerde bij me terug zonder drank, terwijl zijn vingers ijverig toetsjes bewandelden.

Om een lang verhaal kort te maken: na ruim een halfuur hadden we amper een woord gewisseld, stond ik nog steeds droog en was hij onvermoeibaar met die vervloekte smartphone bezig. Ik ben het afgetaaid, met de ietwat knorrige mededeling dat ik wel een keertje terug zou keren als hij het minder druk had.

Hij heeft me ondertussen al drie berichtjes gestuurd, maar die wil ik vooralsnog niet beantwoorden. Ik ben namelijk niet verslaafd aan mijn mobieltje en bovendien wil ik hem eerst een beetje laten sudderen.

Soppen

Ik ben keurig en netjes opgevoed ─ kijk me aan een doe er je voordeel mee! ─ gedraag me hoffelijk, geef altijd mijn ‘schoon’ handje, spreek met twee woorden en neem steevast de nochtans vaak oubollige etiquette in acht, behalve …

Ik heb een logeergast: een knul van net geen zestien jaar. Zijn ouders, met wie ik bevriend ben, zijn begonnen aan een verre tocht waarvoor vaccinaties verplicht zijn en hebben de vrucht van hun liefde tijdelijk te mijnent ondergebracht. Dat reist prettiger. Hij is een gave jongeling, welgemanierd in spreken en handelen, waarvoor ik geneigd ben enthousiaste superlatieven te gebruiken. Je hebt er bij wijze van spreken geen kind aan.

We zaten samen aan het ontbijt. Ik betrapte hem erop dat hij herhaaldelijk aanstalten maakte om het broodje dat hij verorberde in zijn kop met cacao te dompelen, maar dat telkens wist te voorkomen.
─”Je hebt zin om te soppen, hè?” veronderstelde ik.
─”Het is bijna sterker dan mezelf,” gaf hij toe, “maar mama heeft me op het hart gedrukt dat ik het hier niet mag doen.”
─”Jouw moeder weet waarschijnlijk niet dat ik zelf ook een fervent sopper ben”, meesmuilde ik samenzweerderig. “Zullen we?”

Gesopt dat we hebben! En gelachen.

Op 11 december 2010 heb ik hier ─ in Tafelmanieren ─ vermeld dat ik met soppen begonnen was en niet de intentie had om daar ooit mee op te houden. Wel, ik ben er dus niet mee opgehouden.

Wie het kleine niet eert …

Ik had het hier al vaker over mijn hebbelijkheden en aanwensels. Ik opperde zelfs enkele keren dat er misschien toch een steekje aan me los is, waardoor ik af en toe niet helemaal spoor. Het moet alleszins niet gekker worden dan gisterenmiddag.

Ik at scampi diabolique met basmatirijst. Toen ik na de maaltijd mijn eetgerei naar de gootsteen bracht, merkte ik dat er twee rijstkorreltjes op mijn bord achtergebleven waren. Ik staarde er enkele seconden naar en vond toen dat ik die niet in het vuile sop kon kieperen, om ze rioolwaarts te sturen. Die onbeduidende graantjes waren niet in de Punjab, het grensgebied van Pakistan en India, in het pure smeltwater van de Himalayasneeuw opgegroeid om hier ongenuttigd en dus roemloos aan hun eind te komen. Ik takelde ze omhoog met een vingertop en gaf ze het applaus dat ze verdienden: ik at ze op.   
   
Ik hoor het mijn moeder nog met enige bezorgdheid aan een vriendin toevertrouwen: “Zijn inlevingsvermogen is te groot. Dat zal hem nog een allemachtige hoop ongemak bezorgen.”

Ik heb daarnet een uiltje geknapt. Letterlijk dan. Het vlindertje was in mijn werkkamer beland en probeerde tevergeefs het geheim van vensterglas te doorgronden. Ik ving het behoedzaam en gaf het de vrijheid. Tjonge, wat was dat insectje blij. Ik denk zelfs dat het kwispelstaartte. Of kan een uiltje dat niet?

Ik heb de indruk dat mijn inlevingsvermogen nog toeneemt met het verstrijken der jaren. Dat kan nooit goed aflopen.

Bof ik even!

Het zat eraan te komen. Met mijn verfoeilijke gewoonte om altijd op het allerlaatste moment mijn koffers te pakken tartte ik het lot en zou ik op een keer mijn hand overspelen. Dat is nu dus gebeurd.

Het was al na middernacht toen ik met het karwei begon en omdat ik een aantal dingen niet meteen kon vinden vertrok ik met vertraging naar de luchthaven, waar ik me uiterlijk om zes uur in de morgen diende aan te bieden. Omdat ik onderweg ook nog in een door een ongeval veroorzaakte file terechtkwam,  verscheen ik pas aan de incheckbalie toen het vliegtuig naar Argentinië al naar de startbaan taxiede. Ik zat er dus niet in en wond me daar zo omstandig over op dat ik ontwaakte …

… want gelukkig gebeurde dit alles slechts in het grillige prentenboek van mijn dromen. Ik heb op dit moment helaas geen reisplannen en bovendien staan mijn koffers altijd dagen van tevoren gepakt.

Opstekers

Het Europese parlement heeft een strengere tabaksrichtlijn goedgekeurd. Europarlementariër Marianne Thyssen verscheen dienaangaande op de televisie en ze stak het niet onder stoelen of banken dat ze daar bijzonder opgetogen over was … eh … zowel over die nieuwe richtlijn als over haar verschijning op het ruitje. Ze opende haar mond en sprak:

“We willen vooral vermijden dat jongeren starten met roken, want daar begint de verslaving.”

Ik was perplex. Dat was een bewering waarmee men een afro kon ontkroezen. Wie had ooit kunnen bevroeden dat een rookverslaving begint met het roken van een sigaret?

Ik dacht onwillekeurig terug aan lang vervlogen tijden, aan een gespreksavond over drugs die ik samen met mijn spitsbroeder Reinhold bijwoonde. De spreker van dienst probeerde ons te overtuigen van het bestaan van de steppingstonetheorie: het denkbeeld dat het gebruik van softdrugs automatisch tot het consumeren van het zwaardere spul leidt. Hij opende zijn mond en sprak:

“Het is een vaststaand feit dat de grote meerderheid der heroïneverslaafden met marihuana begonnen is.”

Waarop Reinhold de hand opstak, om zodoende het woord te vragen en te krijgen. Hij opende de mond en sprak:

“Het is een nog vaststaander feit dat een nog grotere meerderheid der heroïneverslaafden begonnen is met melk.”

Ja, Reinhold was een gisse knaap en dat is hij overigens nog steeds. In een zalig vroeger ─ mais où sont les neiges d’antan? ─ lurkten we regelmatig samen aan stevige pretsigaretten, maar we hebben ons geen van beiden ooit aan het zwaardere spul gewaagd. Dat is een vaststaand feit.

Zo trots als een ouwe aap

Het zal jullie wellicht niet ontgaan zijn dat ik even uit de roulatie was, of dat er hier op zijn minst een ongebruikelijke stilte heerste. Ik vrees dat dit in de toekomst vaker zal gebeuren. Nee, er is niets ernstigs met me aan de hand ─ prijs de hemelen! ─ maar ik ben erin geslaagd om een nogal arbeidsintensief vertaalcontract buit te maken en binnen te rijven. Het is een minder leuke, maar wel lucratievere bezigheid dan het bijhouden van een blog, waar geen droog brood mee te verdienen valt. Helaas is het ook een activiteit die me in een dwangbuis van tijdslimieten kluistert, waardoor het schrijven van een aardig stukje soms in het gedrang zal komen. Ik probeer alleszins de kerk in het midden te laten en er het beste van te maken.

Op mijn pc draait een uitermate handig programmaatje, dat zo nu en dan een venster met een in meer of mindere mate belangrijke mededeling laat verschijnen. Daarnet kreeg ik te lezen dat het straks, om halfacht, vier jaar geleden zal zijn dat ik mijn laatste sigaret opstookte. Ik ben niet licht geneigd om prat op iets te gaan, maar dat het me gelukt is om het verfoeilijke roken af te zweren, vervult mij nog steeds met kolossale trots … en dat wou ik toch even gezegd hebben.

Daar is ze!

Ik ben maar een arme sloeber, die zich geen vaatwasmachine kan veroorloven. Zo komt het dat ik me regelmatig aan de gootsteen in de keuken posteer, om handmatig de vaat te doen of om op West-Vlaamse wijze de schuttels te wass’n. Hoewel ik dat allerminst een aangename karwei vind, doe ik het toch niet echt met tegenzin, want terwijl ik me met kopjes, borden en bestekken onledig houd, gebeurt het niet zelden dat de muze opduikt. Ik krijg plots een lumineus idee, ze kust een fraaie zin in me wakker, of ze verrast me met vogelzang in mensentaal. Dan is het zaak om de inblazing zo snel mogelijk aan papier of computerscherm toe te vertrouwen, want anders ben ik het kwijt.

Het is me al overkomen dat ik meerdere keren mijn werkzaamheden moet onderbreken, om mijn handen af te drogen en naar mijn werkkamer te hollen, teneinde iets te administreren. Meestal blijf ik daar dan ook nog wat rondlummelen en dat is natuurlijk niet bevorderlijk voor de goede gang van het huishouden. Daarom heb ik verleden week een blocnote en een potlood op de keukentafel gelegd … en die liggen daar te liggen, want sindsdien blijft de muze weg. Het is alsof ze me enkel wil inspireren als ik er een inspanning voor doe, de eigengereide teef!

Vanmorgen heb ik de blocnote en het potlood verwijderd en ja hoor! Daar was ze! Ze fluisterde lenig proza en potige volzinnen in mijn oor, maar ik heb haar straal genegeerd. Ze moet voor mij niet mank gaan, ik heb lang genoeg in de kreupelstraat gewoond.

Neuzenvreugde

Ik ben de fortuinlijke eigenaar van een ontwikkeld orgaan … eh … ik bedoel vanzelfsprekend mijn reukorgaan. Met het bijvoeglijk naamwoord ontwikkeld doel ik overigens geenszins op het formaat van mijn neus, want dat valt behoorlijk mee. Ik behoor in alle geval niet tot de mensen die met een brandende sigaret in hun mond onder de douche kunnen. Nee, met ontwikkeld zinspeel ik op het reukvermogen van mijn snotkoker. Je hoort me niet beweren dat ik kan ruiken als een speurhond, maar het scheelt toch niet veel.

Zo’n twee jaar geleden heb ik hier al eens een schrijfsel ─ Orgastje ─ aan mijn geurverslaving gewijd en jullie toevertrouwd dat ik bijvoorbeeld verslingerd ben aan de odeur die uit nieuwe boeken opstijgt: een bijna roesverwekkend bouquet van papier en drukinkt. Ook de geur die met het slijpen van een potlood of met het gebruiken van een viltstift gepaard gaat, vermag mij in verrukking te brengen. Een regenbui na een broeierige zomerdag, het watertandende luchtje dat zich in de buurt van de werkplaats van een warme bakker ophoudt, of het aroma van koffie in de morgen … Niet vervelend!

Over koffie gesproken …  Vlakbij De Markt in Brugge, in de Steenstraat 6 en dus pal in het hart van de stad, kun je de koffiebranderij Javana vinden. Mensen kinderen! Ruikt dat even ongegeneerd lekker! Allen daarheen! Enkel al er voorbijlopen is een weergaloze gewaarwording en een regelrechte lust voor snufferds. Ik zou er blijven passeren, ware het niet dat ik dan de indruk wek dat ik een overval beraam, of toch op zijn minst iets onbetamelijks van plan ben.

“Als het lekker ruikt, smaakt het over het algemeen ook lekker”, zei mijn moeder altijd en ik geloofde haar onvoorwaardelijk … al zie ik me toch niet direct boeken, potloden of viltstiften verorberen. 

javana