Soppen

Ik ben keurig en netjes opgevoed ─ kijk me aan een doe er je voordeel mee! ─ gedraag me hoffelijk, geef altijd mijn ‘schoon’ handje, spreek met twee woorden en neem steevast de nochtans vaak oubollige etiquette in acht, behalve …

Ik heb een logeergast: een knul van net geen zestien jaar. Zijn ouders, met wie ik bevriend ben, zijn begonnen aan een verre tocht waarvoor vaccinaties verplicht zijn en hebben de vrucht van hun liefde tijdelijk te mijnent ondergebracht. Dat reist prettiger. Hij is een gave jongeling, welgemanierd in spreken en handelen, waarvoor ik geneigd ben enthousiaste superlatieven te gebruiken. Je hebt er bij wijze van spreken geen kind aan.

We zaten samen aan het ontbijt. Ik betrapte hem erop dat hij herhaaldelijk aanstalten maakte om het broodje dat hij verorberde in zijn kop met cacao te dompelen, maar dat telkens wist te voorkomen.
─”Je hebt zin om te soppen, hè?” veronderstelde ik.
─”Het is bijna sterker dan mezelf,” gaf hij toe, “maar mama heeft me op het hart gedrukt dat ik het hier niet mag doen.”
─”Jouw moeder weet waarschijnlijk niet dat ik zelf ook een fervent sopper ben”, meesmuilde ik samenzweerderig. “Zullen we?”

Gesopt dat we hebben! En gelachen.

Op 11 december 2010 heb ik hier ─ in Tafelmanieren ─ vermeld dat ik met soppen begonnen was en niet de intentie had om daar ooit mee op te houden. Wel, ik ben er dus niet mee opgehouden.

The Author