Tag: wonen

Open dag

Hoewel het zaterdag was, diende ik gisteravond acte de présence te geven in het Franse Lille, bij ons beter bekend als Rijsel. Een aldaar gevestigd bedrijf ontving buitenlandse, vreemdtalige lieden en had me verzocht de conversatie die men tijdens het souper met elkaar voerde in verstaanbare banen te leiden. Hetgeen geschiedde. Zo kwam het dat ik pas na middernacht opnieuw in de thuishaven aanmeerde, waar de poezen op nogal ostentatieve wijze te kennen gaven dat ze niettegenstaande het onchristelijke uur toch nog graag hun gevoeg wilden doen. Of ze dat misschien in de ruige ruimte van de tuin mochten teweegbrengen? Dat mochten ze … maar toen liep het loodzware schuifvenster uit de rails. Het scheelde geen haar of ik raakte eronder bedolven en dat had bijzonder kwalijke gevolgen kunnen hebben. Gelukkig was mijn bewaarengel net in de buurt.

Nu zit ik dus te wachten tot er een brave ziel opdaagt om me een helpende hand te reiken, want ik kan dat gevaarte onmogelijk in mijn eentje tillen, laat staan weer op de sporen zetten. Ik heb me in mijn bureau verschanst, want in de woonkamer gaapt een reusachtig gat, waardoor de frisse adem van de herfst lustig binnenstroomt, om van de rest nog te zwijgen. En zo is het altijd wat.

Een knal voor je harses

Hoewel mijn woning vrij nederig van snit is, ben ik toch de eigenaar van een heuse zolder. Daar heb ik al vaak sterren gezien. Nee, niet omdat er dakpannen ontbreken. Wat denken jullie wel van me? De hemellichamen die ik bedoel, prijken trouwens niet aan het uitspansel. Het zijn de vonken die rond mijn hoofd lijken te spetteren, als ik opnieuw en nog maar eens op onzachte wijze in aanraking gekomen ben met een zich op iets te geringe hoogte bevindende hanenbalk. Omdat ik vermoed dat sommigen van jullie zo’n hanenbalk niet goed kunnen thuisbrengen, plaats ik er hierboven een afbeelding van. Zoals jullie zien is het de dwarsbalk die de spruiten van het dakgebint met elkaar verbindt en ondersteunt. Ja, ik heb inderdaad mijn roeping gemist: er schuilt een timmerman in mij, maar op school ben ik voor iets anders klaargestoomd.

De hanenbalk die me het leven zuur maakt, bevindt zich in de onmiddellijke omgeving van het zolderluik op een hoogte van ongeveer 160 centimeter. Aangezien ik wat gestalte betreft maar net boven de dwergenmaat uitgerezen ben en slechts 170 centimeter haal, kom ik regelmatig in conflict en in botsing met dat uiterst hinderlijke constructiedeel. Ik durf weleens in gedachten verzonken en dus verstrooid uit het trapgat op te duiken om knots-boem … een teringloeier voor mijn kop in ontvangst nemen. Ik kan jullie verzekeren dat men zich na zo’n confrontatie heel dun kan voelen, om van de migraine achteraf nog te zwijgen.

Het meisje dat gisteren te mijnent verscheen, had een heel aardige manier van doen, waardoor ik haar meteen in een gouden lijstje zette. Toen ik vroeg of ik iets voor haar kon betekenen, vertrouwde ze me toe dat ze als hobby het zeer ambachtelijke kantklossen beoefende. Via via wist ze dat mijn grootmoeder, die tijdens haar leven als notoir speldenwerkster enkele in kant gespecialiseerde Brugse winkels van handelswaar voorzag, me een groot aantal authentieke patronen nagelaten had. Of ze die een keertje mocht zien en indien mogelijk kopiëren?

Ik klom dus naar de zolder, waar ik zulke antiquiteiten pleeg te bewaren, en zij klauterde me achterna om te helpen zoeken. Ik ontweek handig de hanenbalk, wilde haar voor het gevaar waarschuwen en zei:
─”Pas op voor je …”
Ze liet me zelfs niet uitspreken. Ik hoorde een enigszins naargeestig geluid dat ik nog het beste als “tonk” kan omschrijven, keek achterom en zag hoe ze er even bij moest gaan liggen. Dat benauwde flink en ik was net van plan om me in paniek te verliezen, toen ze weer bij haar positieven kwam en overeind krabbelde.

Een kwartier later vertrok ze naar huis, blozend als een geschilde raap. De klospatronen bevonden zich in haar fietstas en een baldadige buil ontsierde haar voorhoofd.

Windows

Hoewel het vandaag de Europese Dag van de Talen is, dien ik noodgedwongen in alle talen te zwijgen.

In weerwil van mijn spaarzame inborst heb ik immers besloten om, weliswaar op een enigszins spijtige manier en met een zuinig mondje, klauwen geld te besteden aan nieuwe ramen en vensters voor het optrekje waarin ik hoofdkwartier houd. Aangezien dergelijke werkzaamheden meestal veel stof doen opwaaien, moet ik mijn voorzorgen nemen en delicate stukken huisraad, zoals bijvoorbeeld mijn pc, tijdelijk naar veiliger oorden, in casu mijn atoomschuilkelder, overbrengen. Omdat ik daar slechts over een krakkemikkige internetaansluiting beschik en vanzelfsprekend ook omdat ik de installateurs op toezichthoudende wijze terzijde wil staan, is het heel goed mogelijk dat er hier gedurende enkele dagen geen nieuws te rapen valt.  Ik veronderstel ─ en hoop ─ dat ik binnen zeer afzienbare tijd de draad weer kan opvatten.

Wie belt daar aan mijn huisje?

Wie regelmatig mijn blog leest, zal weten dat ik in een bos ondergedoken ben. Rondom mijn woning is het ’s nachts zo donker als in het gat van een neger. Naar het schijnt hebben mijn katten daar geen last van, omdat ze er dwars doorheen kunnen kijken, maar ik ben geen kat en stond tot voor kort letterlijk in het duister te tasten en hem soms ook te knijpen als een oude dief. Onlangs heb ik echter enkele halogeenprojectors laten aanbrengen. Die zijn voorzien van een spitsvondig mechanisme, bewegingsdetector genaamd, waardoor de lamp aanfloept als die detector een teken van leven in de buurt van mijn optrekje opmerkt. Het heeft trouwens nog heel wat voeten in de aarde gehad om die dingen precies af te stellen, want ze mochten niet in werking treden als ze mijn poezen bespeurden. Ook hazen, konijnen en ander klein wild liet ik liever ongemoeid.

Nu volgt het relaas van wat mij vannacht overkwam en zich vooralsnog in mysterieuze nevelen hult.

Het zal rond elf uur geweest zijn dat mijn poezen van hun avondwandeling huiswaarts keerden. Dat is op zich geen wereldschokkend nieuws en ik zou het onvermeld laten, ware het niet dat ze voor het eerst gezamenlijk hun rentree maakten. Meestal verstrijkt er wel een uur tussen de eerste en de laatste, maar ze doken vlak na elkaar op en bovendien vertoonden ze alle drie tekenen van paniek. Er was kennelijk stront aan de knikker. Struinde er een dolende hond door de tuin? Verschool er zich een geile kater in het struikgewas? Ik ging even poolshoogte nemen.

De tuin baadde in een zee van licht. Er plegen in deze contreien geen herten rond te springen en ook de sierlijke reeën dartelen hier ver vandaan. Wel zijn er een jaar of wat geleden enkele everzwijnen opgedoken, maar die hebben ze kunnen liquideren. Er werd tevens een vos gesignaleerd … Maar goed, ik bespeurde geen onraad, dus keerde ik terug naar mijn werkkamer … maar zou die vooralsnog niet bereiken, want plots luidde de deurbel. Ik slaakte een geschrokken kreet en gaf zelfs een sprongetje ten beste, want in het holst van de nacht heeft zo’n doordringend gerinkel een angstaanjagend effect. Het benauwde flink. Aangezien ik niemand verwachtte, informeerde ik zonder open te maken naar de identiteit van de late bezoeker. Ik kreeg geen antwoord. Angst greep me als een koude klauw in de nek en joeg zweet naar buiten. Hoewel het me bijna dun door de broek liep, klom ik toch naar de eerste verdieping en opende er behoedzaam een venster. Er hield zich niemand voor mijn deur op en het pad dat langs mijn huis voert lag er verlaten bij. Wel hoorde ik in de verte een vreemd en naargeestig geluid, alsof iemand zich daar op een oud rijwiel voortbewoog, piepend en knarsend.

Tien minuten later sprong de buitenverlichting een tweede keer aan. Ik ben meteen als de gesmeerde wiewa naar boven gerend, heb evenwel niemand kunnen betrappen … maar werd opnieuw met die onzichtbare en dus spookachtige fietser geconfronteerd. Of speelde inbeelding me parten?

Zouden er flauwe grappenmakers onder mijn vrienden schuilen? Krijg ik bovennatuurlijk bezoek? Het is nochtans nog lang geen Halloween. Ik heb vannacht bijzonder slecht geslapen.

In het bos daar staat mijn huisje

We schrijven 8 september en dat is zwaluwen-afscheidsdag, althans volgens de folklore en de volksoverlevering. Aangezien ik opnieuw onderdak verleen aan drie nesten en de bewoners ervan geen aanstalten maken om nu al af te taaien ─ ik mag dan misschien een sterke verbeelding hebben, maar ik zie ze nog niet vliegen ─ kan ik volstaan met een verwijzing naar hetgeen ik hier verleden jaar in Vaert wel ende levet scone over deze heuglijke dag en mijn gevederde huisgenoten verkondigde.

Gisteren, tijdens mijn ochtendwandeling door de bossen die me meestal barmhartig omringen, maar soms ook omsingelen, zag ik tussen de bomen een rode schittering die daar volgens mij niet thuishoorde. Ik ging even poolshoogte nemen en stuitte op een zware motorfiets, die iemand daar enigszins gecamoufleerd had achtergelaten. Ik bracht de politie op de hoogte van mijn ontdekking en spoedig bleek dat de machine inmiddels als gestolen opgegeven was. Er verscheen prompt een agent om de boel in de gaten te houden. Lang hoefde hij niet te wachten. Rond de klok van tienen dook een jonge kerel op, die arglistig het bos insloop, waar men hem op heterdaad betrapte en meenam.

Ongelofelijk wat er allemaal in het wild rondloopt en zich bij nacht en ontij in bossen ophoudt. Al in lang vervlogen tijden maakten geduchte roversbenden deze contreien onveilig en kennelijk dwaalt hier nog steeds allerhande tuig van de richel rond: mensen die alleen ’s nachts voor de dag durven komen ─ de woordspeling is als zodanig bedoeld ─ en zich dan nog het liefst in uitbundige vegetatie verschuilen. Het zal nog eens zo gaan dat …

Ik heb voor alle zekerheid een soortement knuppel achter de deur staan. De boeven en moordenaars die me bedreigen, het gajes en de schoften, ja, zelfs de seksmaniakken die me willen verkrachten en aldus mijn jongensachtige onschuld bezoedelen, zullen allemaal met mijn grote knots kennismaken. Geen genade! Ik geef ze een hengst voor hun schalen, ik ruk ze de knieschijven af om ze als puck te gebruiken, ik mep ze tot pindastrooisel, ik …

Nee, ik moet er vooral niet aan denken of ik doe geen oog meer dicht en daar wordt een mens toch zo moe van, hè!

Vroege herfst?

Vanmorgen herinnerde ik me plots het toch wel merkwaardige voorval met het behang: een historie die gewis geen verzinsel is van een olijk persoon, want ik heb het verhaal uit de eerste hand, omdat ik er zelf zowel een ooggetuige als het slachtoffer van was.

Samen met een vriend behing ik een kamer in mijn woning … nu ja, die vriend behing en ik hielp. Vanwege mijn aangeboren onhandigheid ben ik immers niet in staat om een dergelijk karwei tot een goed einde te brengen. Mijn taak bestond derhalve uit pappen, nathouden en aangeven. Ik hoef daaromtrent vermoedelijk geen verdere uitleg te verstrekken. Iedereen zal zich zo ongeveer kunnen voorstellen wat ik uitvoerde. Tegen de avond was de klus geklaard en de kamer zag er, dat mag gezegd, bijzonder monter uit in zijn nieuwe japon. Vervuld van grote tevredenheid begaf ik mij ter ruste en toen ik de daaropvolgende morgen uitgerust in mijn opgefriste kamer verscheen, lag bijna al het behang op de vloer. Daar sta je toch even van te kijken, hoor! Naar ik achteraf vernam, deugde de lijm niet, maar ik onthoud me van verdere commentaar, want dan dien ik me op het pad van de chemie of de scheikunde te begeven en daar waag ik me niet aan. Ik ben op school ooit uit het chemielokaal geweerd, omdat ik een vuilnisemmer tot ontploffing bracht.

Gisteren zat ik aan mijn bureau toen een ongewoon geritsel mijn oor trof. Aangezien er in het vertrek weinig objecten aanwezig waren die geritsel konden veroorzaken, keek ik op. Ook de katten, die over zitmeubelen verspreid lagen en gebaarden te slapen, deden dat. Met zijn vieren merkten we evenwel niets ongewoons op, dus deden we voort met wat we bezig waren. Luttele minuten later weerklonk opnieuw dat geritsel, al is weerklinken hier wel een dichterlijke overdrijving, want het geluid was nauwelijks waarneembaar. Ik dacht eerst aan een muis, maar mijn roofdieren vertoonden geen sprankeltje jachtinstinct, dus kon ik gelijk die mogelijkheid schrappen. Ik ging op verkenning en ontdekte spoedig dat een kamerplant — met name een Waringin ofte Ficus benjamina — wat van zijn bladeren losgelaten had. Tja, dat gebeurde vaker …

… maar toen ik vanmorgen mijn bureau betrad, was mijn Waringin nagenoeg kaal. Ik schat dat hij ongeveer nog drie dozijn bladeren heeft, van de vele honderden die hij gisteren nog torste en die nu op de vloer liggen. Ik vraag me toch werkelijk af hoe dat mogelijk is. Wat zeggen jullie? Ja, mijn kamerplanten krijgen regelmatig water en vloeibare mest. Pardon? Nee, mijn poezen hebben niet in zijn potgrond gepist of gescharreld. Dit huis is betoverd. Nu weet ik het zeker.

Raamhoer

Huishoudelijke taken — de menage doen — worden licht onderschat, vooral door mannen die er zich zo min mogelijk mee bemoeien.

Neem nu het bereiden van de maaltijden. ‘Wat zullen we vandaag eens eten?’ is ook te mijnent een van de meest voorkomende vragen, want het is op zich al geen sinecure om elke dag opnieuw een smakelijk gerecht uit te kiezen, laat staan om het dan ook nog klaar te maken volgens de regelen der kookkunst en met alles erop en eraan. De soep is te heet, de aardappelen zijn te zout, het vlees is te taai … Ga d’r maar aan staan!

Gelukkig hebben uitvinders aller landen tal van ingenieuze toestellen bedacht, die het leven van de veelal rusteloze huissloven aangenamer horen te maken: stofzuigers, koffiezetapparaten, microgolfovens, wasmachines … Ja, die wasmachines. Ze nemen je alleszins een boel werk uit handen, maar ze kunnen je ook lelijk parten spelen als je even niet oplet. Ooit is er bij mij een helrood tafelkleedje tussen het witgoed gesukkeld. Dat heeft me een vrachtje bigroze ondergoed opgeleverd en laat roze nu net een kleur zijn waar ik echt niet van houd. Een maand of zes geleden heb ik voor mijn gordijnen iets te heet water gebruikt, waardoor ik ze nu na iedere wasbeurt dien te strijken. Sommige van die voorhangsels zijn twaalf meter breed en meer dan twee meter hoog. Krijg zo’n vaandel op je strijkplankje!

Dat is de reden waarom ik onlangs besloten heb nieuwe gordijnen aan te schaffen. Er is een meisje langsgekomen om de maat te nemen en vanmorgen zou ze mijn vensters met de vrucht van haar noeste arbeid aankleden. Behulpzaam als ik ben, had ik nog voor ze arriveerde de oude exemplaren weggenomen en gelijk naar het milieupark gebracht. Dat had ik beter kunnen laten, want spoedig bleek dat het naaistertje zich vergist had. Het gordijn dat me tegen indringende blikken vanaf de straat moet beschermen, was pakweg een halve meter te kort. Het zal minstens twee dagen duren voor ze orde op zaken gesteld heeft. Al die tijd zal ik te kijk zitten als een raamhoer.

Er was die man die bij een raamhoer op de ruit tikt en vraagt:
─”Hoeveel?”
─”Honderd euro!” antwoordt het meisje van lichte zeden.
─”Dat valt nog mee voor dubbel glas”, zegt de man en hij vervolgt zijn weg.

Tikkertje

Ik heb in de hal een bijzonder aardig meubeltje te pronk staan: een hoogbenig tafeltje van met koper ingelegd mahoniehout, dat in lang vervlogen tijden aan betovergrootmensen heeft toebehoord en dat men nu dus als antiquiteit brandmerkt.

Wie voor het eerst bij mij binnentreedt, slaakt vaak — indien al niet over het algemeen — een kreetje van bewondering.
─”O, wat een snoezig ding”, hijgen ze dan, of toch iets van die strekking.
Dan zwel ik van trots en zeg:
─”Meer dan tweehonderd jaar oud.”
Waarna ik ontzwel, zodat we kunnen overgaan tot hetgeen waarvoor die persoon gekomen is, wat dat ook mag wezen.

Ik heb vannacht tot laat zitten … eh … werken en ben pas rond een uur of twee naar mijn mand gegaan. Ik was nog maar net neergestreken of ik hoorde een zeer onheilspellende herrie … en kon even later de schade opmeten. Mijn poezen hadden van mijn afwezigheid misbruik gemaakt om diefje-met-verlos te spelen, of krijgertje, of een ander brutaal spelletje dat enkel door katten beoefend wordt en waarbij ze elkaar hevig achterna moeten zitten. Allicht hadden ze met zijn drieën mijn antieke tafeltje besprongen, waardoor een van de ranke en derhalve frêle poten het begeven had … en aangezien dergelijke kunstwerken zich niet op drie benen overeind kunnen houden …

Ik had tot vannacht in de hal een bijzonder aardig meubeltje te pronk staan … en nu staat het er niet meer.

Een vogel voor de kat

Door de overschakeling naar de zomertijd valt er te mijnent helaas een slachtoffer te betreuren. Om jullie meteen gerust te stellen: nee, ik ben niet van een stoel of een laddertje gedonderd terwijl ik wijzers een zetje gaf.

Ik doe jullie druilorend kond van het droevige lot dat een Schwarzwälder Kuckucksuhr beschoren was. Ik heb het hier niet over een met een zwart schaamwoud toegerust meisje van lichte zeden dat kiekeboe speelt, maar over een authentieke koekoeksklok uit het Zwarte Woud in Germanistan, die men jaren geleden aan mij vererfde. Omdat ik allerminst van zulke kitscherige dingsigheden houd, verborg ik het geval lange tijd op zolder, waar het op zekere dag ontdekt werd door een man die een verstandige bril op zijn neus had. Hij vermoedde dat ik weleens de eigenaar kon zijn van een heel oud, goed bewaard en daarom waardevol exemplaar, hetgeen deskundologen enkele weken later bevestigden. Sindsdien siert … nu ja … het antieke gevaarte mijn woning, al dien ik toe te geven dat ik de houtsnijkunstige nestkast niet meteen in het zicht opgehangen heb, want dat zou de genade overvragen zijn.

Zaterdag heb ik het ding de zomertijd opgelegd en zodoende heb ik waarschijnlijk het daarin gehuisveste vogelkijn wat opgeschrikt, want zondag was het een beetje van slag. Gisteren meende ik een paar keer een jankend geluidje waar te nemen en om vier uur is het dan gebeurd. Het deurtje klapte open en ik hoorde de ‘poing’ die in tekenfilms bij metalen veren hoort. Het koekoekje verscheen evenwel niet bedaard op de drempel, maar schoot als een raket naar buiten, om zich met een doodsmak op de vloer te storten. Een van mijn katten, die nochtans lag te suffen op een sofa, ontfermde zich per tijgersprong over de onverwachte prooi en vluchtte ermee de tuin in.

Ik heb al uren lopen zoeken, maar het vogeltje is nergens te bespeuren. Ik zou dat niet erg vinden, ware het niet dat mijn Schwarzwälder Kuckucksuhr nu plots veel minder waard is.

Ze kunnen het schijt krijgen!

Volgens het OIVO ─ Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruiksorganisaties ─ dumpt iedere ingezetene van dit vrijwel onbestuurbare land jaarlijks ongeveer 15 kilogram voedsel, met een tegenwaarde van pakweg 175 euro per hoofd. Mag ik dan misschien de uitzondering zijn die de regel bevestigt en met gepaste trots de eerste steen gooien, want ik bezondig me daar niet aan? In mijn huishouden gaat geen flistertje, kruimeltje of schrapje verloren. Mijn vuilnisemmer heeft nog nooit een korstje brood of zelfs maar een frietje binnengekregen.

Nu ik erover nadenk, strookt hetgeen ik hierboven beweer eigenlijk niet met de werkelijkheid. Ik lazer immers iedere maand meer dan veertig kilogram etenswaar de tuin in, te weten het strooivoer voor vogels dat ik met gulle hand op de voederplanken laat neerruizelen. Volgens mij kan men dat geen verspilling noemen en ik beschouw het alleszins niet als zodanig. Ik krijg er heel wat voor in de plaats, want mijn gevederde vrienden zijn verkwikkend gezelschap en ik beleef monumentaal veel plezier aan hun bezoekjes. Correctie: ik beleefde er monumentaal veel plezier aan, maar inmiddels is dat monumentale behoorlijk gekrompen.

Een paar weken geleden is hier namelijk een op de dool geraakte postduif neergestreken. Waarschijnlijk heeft die de snavel geroerd en de lotgenoten verklapt dat er te mijnent een spilziek mens woont, die met zaadkorrels strooit als Sinterklaas met pepernoten, want nu komen ze al met zijn dertigen een graantje meepikken. Ik zou daar begrip voor kunnen opbrengen, ware het niet dat heel die kolonie thuislozen zich hier in buurt gevestigd heeft en zowel mijn dak, als mijn goten en mijn terras onderschijt. Ik krijg letterlijk stront en stank voor dank. Zo is er eigenlijk geen lol meer aan. Ze kunnen het schijt krijgen! Of nee, toch maar niet.