Een knal voor je harses

Hoewel mijn woning vrij nederig van snit is, ben ik toch de eigenaar van een heuse zolder. Daar heb ik al vaak sterren gezien. Nee, niet omdat er dakpannen ontbreken. Wat denken jullie wel van me? De hemellichamen die ik bedoel, prijken trouwens niet aan het uitspansel. Het zijn de vonken die rond mijn hoofd lijken te spetteren, als ik opnieuw en nog maar eens op onzachte wijze in aanraking gekomen ben met een zich op iets te geringe hoogte bevindende hanenbalk. Omdat ik vermoed dat sommigen van jullie zo’n hanenbalk niet goed kunnen thuisbrengen, plaats ik er hierboven een afbeelding van. Zoals jullie zien is het de dwarsbalk die de spruiten van het dakgebint met elkaar verbindt en ondersteunt. Ja, ik heb inderdaad mijn roeping gemist: er schuilt een timmerman in mij, maar op school ben ik voor iets anders klaargestoomd.

De hanenbalk die me het leven zuur maakt, bevindt zich in de onmiddellijke omgeving van het zolderluik op een hoogte van ongeveer 160 centimeter. Aangezien ik wat gestalte betreft maar net boven de dwergenmaat uitgerezen ben en slechts 170 centimeter haal, kom ik regelmatig in conflict en in botsing met dat uiterst hinderlijke constructiedeel. Ik durf weleens in gedachten verzonken en dus verstrooid uit het trapgat op te duiken om knots-boem … een teringloeier voor mijn kop in ontvangst nemen. Ik kan jullie verzekeren dat men zich na zo’n confrontatie heel dun kan voelen, om van de migraine achteraf nog te zwijgen.

Het meisje dat gisteren te mijnent verscheen, had een heel aardige manier van doen, waardoor ik haar meteen in een gouden lijstje zette. Toen ik vroeg of ik iets voor haar kon betekenen, vertrouwde ze me toe dat ze als hobby het zeer ambachtelijke kantklossen beoefende. Via via wist ze dat mijn grootmoeder, die tijdens haar leven als notoir speldenwerkster enkele in kant gespecialiseerde Brugse winkels van handelswaar voorzag, me een groot aantal authentieke patronen nagelaten had. Of ze die een keertje mocht zien en indien mogelijk kopiëren?

Ik klom dus naar de zolder, waar ik zulke antiquiteiten pleeg te bewaren, en zij klauterde me achterna om te helpen zoeken. Ik ontweek handig de hanenbalk, wilde haar voor het gevaar waarschuwen en zei:
─”Pas op voor je …”
Ze liet me zelfs niet uitspreken. Ik hoorde een enigszins naargeestig geluid dat ik nog het beste als “tonk” kan omschrijven, keek achterom en zag hoe ze er even bij moest gaan liggen. Dat benauwde flink en ik was net van plan om me in paniek te verliezen, toen ze weer bij haar positieven kwam en overeind krabbelde.

Een kwartier later vertrok ze naar huis, blozend als een geschilde raap. De klospatronen bevonden zich in haar fietstas en een baldadige buil ontsierde haar voorhoofd.

The Author