Tag: Vlaams

Directiesecretaresse

Verleden week diende ik me voor zaken naar New York te begeven.

Ja, ik ben er me van bewust dat het nogal snoeverig klinkt, maar het strookt wel met de waarheid en waarom zou ik die geweld aandoen? Nu hou ik wel van The Big Apple, want het is een alleraardigst stadje en het propperige eilandje Manhattan is een bezoek meer dan waard, maar ik ben er niet graag in mijn eentje. Ik merk het wel dat jullie fronsen en jullie hebben natuurlijk gelijk: in New York ben je nooit alleen. Ik bedoel echter iemand die standvastig aan mijn zijde vertoeft. Met klinkende argumenten kan men zich waar ook ter wereld en zeker in New York van gezelschap voorzien, maar dan valt het niet te voorspellen wat voor vlees er in je kuip belandt. Ik spendeer trouwens nooit geld aan iets wat ik ook gratis kan krijgen.

Ik nam dus een vriendin mee. Laten we haar Gezellin noemen. Zo heet ze niet, maar ik mocht haar hier enkel onder schuilnaam opvoeren. Als jullie het eind van mijn tekst bereiken, zullen jullie begrijpen waarom ze waarschijnlijk liever niet herkend wil worden. De vlucht en het hotel werden betaald door de New Yorkse uitgeverij waarvoor ik regelmatig teksten vertaal, dus hoefde ik het voor de centen niet te laten. We maakten er een zesdaagse van.

De vliegreis verliep vlekkeloos en ook de J.F.Kennedy Airport handelde snel met ons af, want we dienden niet lang op onze bagage te wachten en ook de douaneformaliteiten zorgden voor weinig oponthoud. Ik heb het daarginds ooit anders meegemaakt.

limousineMen verwachtte ons. Ten prooi aan virulente verveling hield een geüniformeerde pommadehengst een bordje omhoog, waarop in precieuze schoonschriftletters mijn fout gespelde naam en Belgium geschreven stond. Ik maakte me kenbaar en de man liep ons voor naar een praalgraf op wielen … eh … een beddenwagen van hier tot gunter, die uitnodigend portieren opensperde.
─”Moord Errietje!” gaf Gezellin luidkeels lucht aan haar verrukking. “Is er een zwembad aan boord misschien? Allez, we hebben weer bekijks. Doctor Vanzwiereltruis en zijn erectiesecretaresse arriveren in New York en begeven zich met grote middelen van vervoer naar Manhattan. Sorry hoor, mensen! Die het lang heeft, laat het lang hangen …”
─”En die ’t nog langer heeft, laat het slepen”, riep een meisje dat, een enorme rugzak torsend, achter ons langs liep. “Ik zal me wel het hernia zeulen!”
Daar keken we beiden van op.
─”Ik wist niet dat men in New York West-Vlaams sprak”, grimaste Gezellin. “Zou ze ’t gehoord hebben van die erectiesecretaresse?”

Retoriek

Via het contactformulier kreeg ik gisteren een e-mail van een lezer, waaruit ik hieronder even een paragraaf licht:

Al geruime tijd lees ik, vooral dan als ik een beetje ‘under the weather’ ben, uw stukjes. Ondanks dat ik ze soms een beetje bombastisch vind, geniet ik er toch elke keer weer van en brengen ze weer een glimlach op mijn gezicht. Het doet deugd om af en toe toch eens mensen tegen te komen met talent voor taal en een flinke portie humor en fantasie.

Af en toe bereik ik dus toch mijn doel: mensen aan het (glim)lachen brengen. Daar doe ik het voor en voor niets anders. Ik ben er mij terdege van bewust dat mijn teksten soms breedsprakig zijn. Meer zelfs: het is een gezocht effect. Ik schrijf expres lange zinnen, gebruik met opzet belegen woorden zoals allengs, bijwijlen of geenszins en laat mijn stijl met een gerust gemoed naar het pathetische overhellen.

Koninginnen in gouden koetsen, militaire defilés van soldaten met berenmutsen, pausen met pontificale gewaden en flonkerende tiara’s, van weelde druipende paleizen … het gaat allemaal een beetje aan me voorbij. De pracht en de praal van een taal echter niet. Ik speel graag met woorden; ik hou van het Nederlands en ik ben verslingerd op het sappige koeterwaals van West-Vlamingen.

Neem me niet kwalijk dat ik soms wat bombastisch klink. Als ik deze zin neerschrijf, wordt dat: Het weze mij toegestaan dat ik bijwijlen op enigszins hoogdravende wijze uit de hoek kom. Vind ik veel mooier!

Tja, dat is nu eenmaal mijn stijl.

De twaalf apostelinnen

Een dozijn dames, die zich de nogal aanstellerige benaming ‘Vlaamse topvrouwen’ laten aanleunen, voelden zich aangesproken door een allesbehalve origineel initiatief en lieten zich in hun blootje fotograferen voor een kalender. Sinds gisteren kun je die voor een tientje kopen en als je dat doet, pleeg je gelijk een loffelijke daad, want per exemplaar gaat er ongeveer vijf euro naar Kom op tegen Kanker.

Hoewel ik een grenzeloze goeierd met een hart van suikerschuim ben ─ wie lacht daar!? ─ heb ik hoegenaamd niet de intentie om me zo’n ontuchtige almanak aan te schaffen. In de eerste plaats heb ik er volstrekt geen behoefte aan om een van die twaalf topvrouwen ─ even slikken ─ in ontklede toestand te aanschouwen. Spaar me! In de tweede plaats krijg ik er opnieuw en nog maar eens een kunstkop van dat men het blijkbaar nodig vond om het gewrocht onder een Engelstalige titel op de markt gooien. ‘Naked First Ladies’ is de vlag die de lading hoegenaamd niet dekt, want wat je te zien krijgt zijn geen first ladies en als het dan al Vlaamse topvrouwen zijn, of wat daarvoor moet doorgaan, kunnen ze die kalender ook beter een Vlaamse naam geven.

Ik pleeg de initiatieven van Kom op tegen Kanker toe te juichen en ze mogen ook in de toekomst op mijn welwillendheid rekenen, maar die Naked First Ladies komen mijn huis niet in.

Ik ben een holbewoner

─”Tjonge, jij woont hier ook in het hol van Pluto”, zei de bezoeker die na wat speurwerk bij mijn in een bos verscholen hutje arriveerde.

Het hol van Pluto … ik blijf het een prachtige uitdrukking vinden en het staat voor een godverlaten plek in Nergenshuizen. De Antwerpenaren beweren dat zij er de bedenkers van zijn. We weten allemaal dat sinjoren vaker de neiging hebben om zich wederrechtelijk op iets te laten voorstaan, of zich eigen lof toe te zwaaien. Ik mag dan misschien tot de in hun ogen ietwat achterlijke West-Vlamingen behoren, maar ik weet zeker dat het hol van Pluto al sinds mensenheugenis vrijwel algemeen gangbaar is in de kustprovincie en vermoedelijk ook in de rest van Vlaanderen.

Voor het echte hol van Pluto moeten we in Griekenland wezen, meer bepaald in Elefsína. Daar vinden we de grot waarin de god van de onderwereld, Hades ─ Latijnse naam Pluto ─ verdween met de godin Persephone, nadat hij die geroofd had. Het gebeurde weliswaar in lang vervlogen tijden, maar de plaats van dit euvele misdrijf heeft de eeuwen getrotseerd en de naam ervan is zowaar de Vlaamse taal binnengeslopen.

Het is dan ook verbazingwekkend dat een notoir woordenboek als Van Dale deze uitdrukking niet de moeite van het vermelden waard vindt. Nu ja, we weten allemaal dat de dames en heren van Van Dale het Vlaams ─ dat zij trouwens halsstarrig Belgisch Nederlands noemen ─ als een ondergeschoven kindje beschouwen, want ze wijden wel een lemma aan het Engelse equivalent, in the middle of nowhere, maar dat is natuurlijk modern Nederlands.

Zondagskind

Dat ne most in z’n and schiet’n, ’t woare ne koeke.

“Als hij in hand zou schijten, zou het een koek zijn”, zegt men van iemand die bijzonder veel geluk in het leven heeft.

Het was lang geleden dat ik die ietwat platte West-Vlaamse uitdrukking nog hoorde, maar vanmorgen nam een kennis van me die in de mond. De mazzelpik in kwestie was haar zoon: een wakkere knaap van een jaar of twaalf. Een maand of wat geleden heeft hij in een Brugse winkelstraat een bankbiljet van vijftig euro gevonden en gisteren kwam hij met een vreemd muntstuk thuis.
─”’t Is verzekers hoed”, zei ze en er gloorden eurotekens in haar ogen. “Kom e kiè bin, ‘k hoan’t e kiè toah’n.”
’t Is waarschijnlijk goud. Kom eens binnen, ik zal het eens tonen.

Wat ik handen kreeg, was een gouden Krugerrand, waarvan de waarde ongeveer 500 euro bedraagt.  Ja, die joengne eed harantie ne keunepoat in ziene zak. Die jongen heeft gegarandeerd een konijnenpoot in zijn zak. Ik heb in mijn hele leven nog nooit iets waardevols gevonden, maar wel al vaak wat verloren.

En als ik in mijn hand schijt, is en blijft dat een stront. Nu ja, dat denk ik toch, want ik voel me niet geroepen om deze uitdrukking aan de werkelijkheid te toetsen.

Rosse buurten

Wanneer ik de woning verlaat en me dientengevolge tussen de mensen begeef, heb ik altijd een minuscuul aantekenboekje op zak: mijn onafscheidelijke ‘calepingsje’. Een van mijn hebbelijkheden is namelijk het afluisteren van gesprekken. Dat doe ik niet uit misplaatste nieuwsgierigheid of bemoeizucht, maar gewoon omdat ik belangstelling heb voor de taal, de woorden en de uitdrukkingen die mensen in de mond nemen. Als ik wat nieuws hoor, schrijf ik dat meteen op, want ik wil niet het risico lopen dat ik het, vanwege mijn verwarde geest, vergeten ben tegen de tijd dat ik thuiskom.

Hoewel ik gisteren een uur of zes in Brugge doorbracht, is de oogst slechts magertjes. Ik heb enkel notitie gemaakt van een kort gesprekje in een volks café, dat plaatsgreep toen er een in hoge mate roodharige vrouw ─ een weergaloze vuurtoren ─ in de gelagkamer verscheen en twee mannen aan een belendend tafeltje haar entree van commentaar voorzagen in wel heel sappig West-Vlaams. Dat ging zo:
─”Shoane roste is nie lièlik, mo ’t moet ip e zwien stoan.”
─”Moa zee wel ferme stampers ondreurne zikbak.”
─”Joas, eurne ekstre weund ollesiens stief oohe.”

Ik vertaal het leerzame gesprek even voor de niet West-Vlamingen:
─”Mooi ros is niet lelijk, maar het moet op een varken staan.”
─”Maar ze heeft wel ferme stampers onder haar zeikbak.”
─”Inderdaad, haar ekster woont alleszins erg hoog.”

Je hoort mij niet beweren dat bewoners van de Belgische kustprovincie over een charmante babbel beschikken, maar wat we zeggen, bekt wel lekker.

Van lekmelippe

Het is waar dat ik veel van de knap houd en het Vlaamse fijnproeversland heeft gelukkig heel wat lekkers te bieden, maar er zijn twee streekproducten waarvoor ik de spreekwoordelijke moord zou begaan. Dat zijn de Geraardsbergse mattentaarten en de Vlaamse grijze garnalen.

De mattentaarten hebben inmiddels de Vlaamse primeur van het Europese erkenningslabel ‘beschermde geografische aanduiding’ verworven en dat wil toch wel wat zeggen. Ik schroom me dan ook niet om maandelijks naar Geraardsbergen te tuffen, teneinde aldaar een aantal van deze wonderbaarlijke baksels in te slaan, zowel voor mezelf als voor een aantal vrienden en bekenden, die er eveneens een moord voor zouden begaan. Op die manier lever ik tevens een niet te onderschatten bijdrage aan de misdaadbestrijding, want het zal jullie duidelijk zijn dat door mijn toedoen al heel wat moorden ongepleegd zijn gebleven.

De grijze garnalen die door onze Belgische vissers in de kustwateren gevangen worden, hebben in afwachting van Europese erkenning het label van Streekproduct.be gekregen. En met reden, want het zijn weergaloze diertjes die hun gewicht in goud waard zijn … en goud is wat je ervoor betalen moet, want wie een trosje van die beestjes op tafel wil, dient diep in de portemonnee te tasten. Wie niet sterk is, moet slim zijn en wie niet al te diep in de portemonnee wil tasten eveneens. Ik heb daarom kameraadschappelijke banden aangeknoopt met een man die op een garnalenkotter werkt en dus met andere woorden een visser is. Als ik hem in de kroeg ontwaar, trakteer ik hem een pint.

─”Hoj ekiè e bitje gèrnoars vomme meebrieng?” vraag ik dan op zeer kameraadschappelijke toon, wat zich vertaalt als: zal je eens wat garnalen voor me meebrengen?

En dat doet die brave man dan. Meestal ploffen er binnen de week ongeveer twintig kilo van die zeebewonertjes op mijn keukentafel en dan ben ik een dag zoet met het pellen  ervan, want het is een heel bewerkelijk karwei dat bovendien enige handigheid vergt. Ik mag dan misschien met twee linkerhanden geboren zijn, maar ik heb wel verstand van garnalen pellen. Ik hoor vaak uit de monden van zij die me tijdens het pellen gadeslaan: Mens’n! J’affeseert hie noh nie redelik! Ik vertaal: Mensen! Jij weet van opschieten!

Als ze naakt zijn — de garnalen, niet de toeschouwers — gaan ze verdeeld in niet kinderachtige porties de vrieskast in en met de jasjes brouw ik een opzienbarende bouillon. En dan eet ik garnaalkroketten van het huis, of er staat tomate crevette op het menu, met heel veel van die crevetten.

Ik krijgt straks een nieuwe levering garnalen binnen, dus zal het vanavond al van lekmelippe zijn, of voor de niet West-Vlamingen: om je een trap onder de kont te geven ongegeneerd lekker.

Mattentaarten en garnalen: dat eet je niet; dat degusteer je.