Tag: krijgskunde
11 november
Ludivine Dedonder: een trut van Troje
O, wat erger ik me aan de in zeer hoge mate door mij misprezen Belgische minister van Defensie: de zurkeltrut Ludivine Dedonder. Als jullie willen weten waarom ik zo’n godsgruwelijke schurfthekel aan dat mens heb, moeten jullie vooral doorgaan met lezen.
Naar aanleiding van de onverkwikkelijke gebeurtenissen in Afghanistan en de daarmee gepaard gaande tussenkomsten van het Belgisch leger verscheen deze danig over het paard getilde kakmadam op mijn televisiescherm, terwijl ze geïnterviewd werd door een journalist van de VRT, zijnde de Vlaamse televisie. Desalniettemin kwam er geen enkel Nederlands woord over de lippen van dat wijf. Ze overtrad alle regels van het fatsoen door de taal van de hoofdmoot der Belgen doodgemoedereerd te negeren, waarschijnlijk omdat ze te dom of te lui is om die aan te leren. Of zou ze het Nederlands beneden haar Waalse en socialistische waardigheid vinden?
Het in meer of desnoods mindere mate beheersen van beide landstalen zou een conditio sine qua non moeten zijn voor de leden van de Belgische regering. En dus ook voor het onbeschofte schepsel en de in hoge mate door mij misprezen kakmadam: Ludivine Dedonder.
Ze komt daar niet mee weg, althans niet wat mij betreft. Als het aan mij ligt, zal ze roemloos tenondergaan.
Niet te temmen
Als woorden ontbreken, spreekt de stilte
In 1302 hakten we de Fransen in de pan
In Vlaamse velden … 16
… altijd iemands vader,
altijd iemands kind …
Ook goedendag!
In Vlaamse velden … 4
Op 11 november 1918 zwegen de wapens en behoorde De Groote Oorlog tot het verleden.
Op de Duitse militaire begraafplaats in het Praetbos van het West-Vlaamse Vladslo fungeert Het Treurende Ouderpaar van de Duitse kunstenares Käthe Kollwitz als blikvanger. De beelden bevinden zich aan de achterkant van het kerkhof en staren naar de grafstenen van gesneuvelde soldaten, waaronder die van hun achttienjarige zoon, Peter Kollwitz, wiens laatste rustplaats vlak voor hen ligt.
Toen ik daar verleden week op een druilerige dag was, schoot me een wel zeer toepasselijk gedicht van Anton Van Wilderode te binnen:
Alles is voorbij.
De kinderziekten, de koortsen,
de onredelijke angst voor de kou,
het diepe water, de hoge kersenboom.
De kleine wonden van messen en glas
de wilde jongensspelen.
Hij is heelhuids groot geworden
voor een gevaar dat ik niet kende,
waartegen ik hem niet kon beschermen.
Nooit meer en nooit meer.
Anton Van Wilderode
Juicht! Belgen juicht!
Toen ik gisteravond de televisie aanzette, verscheen er een houten klaas op mijn scherm. Of was het koning Filip? Hij predikte… eh … hij gaf een nietszeggende spreekbeurt over Belgenland en over het samenhorigheidsgevoel waar de bewoners van deze contreien het slachtoffer van zijn, vooral door toedoen van ons nationale voetbalclubje: De Rode Duivels.
Zou het Zijne Majesteit opgevallen zijn dat inmiddels vrijwel alle vlaggen uit het straatbeeld verdwenen zijn, terwijl ze net nu, ter gelegenheid van onze nationale feestdag, vrolijk zouden moeten wapperen?
Het hele gebeuren kan me overigens niet bezielen. Ik heb nooit begrepen waarom een feest, zij het dan een exemplaar van het duffere soort, gepaard moet gaan met militair geparadeer en het manhaftig vertoon van allerhande wapentuig, zoals raketten waarmee je passagiersvliegtuigen uit de lucht kunt schieten, of bommen waarmee je onschuldige Palestijnen kunt vermoorden …
Onze vroegere opperhoofden, Berten en Paula, zullen naar verluidt niet aanwezig zijn op het defilé. Ze vertikken het om voor zo’n futiliteit hun vakantie te onderbreken. België kan hen aan de reet roesten, behalve dan wanneer het hun karige leefloontje van net geen miljoen euro betreft. Dat willen ze graag blijven opstrijken en als het aan hen ligt, mag het zelfs iets meer zijn.
Goede sier maken met andermans geld en verder grote minachting aan de dag leggen voor het land en de mensen die daarvoor moeten opdraaien. Kan ik ergens kenbaar maken dat ik met mijn belastinggeld geen parasieten wens te onderhouden?