Tag: sport

Telepathie?

Het was me weliswaar al eerder opgevallen, maar ik had er nooit veel aandacht aan besteed. Gisteren zag ik het weer, meer bepaald tijdens de rechtstreekse uitzending van de tweede rit in de wedstrijd Parijs – Nice, en toen begon het mij enigszins te intrigeren.

De Duitse wielrenner, Linus Gerdemann, wiebelt voortdurend met het hoofd en wel op zo’n merkwaardige manier, dat men als toeschouwer de indruk krijgt dat die kop van hem op ondeugdelijke wijze aan zijn hals vastzit. Het doet een beetje denken aan zo’n knikkend hondje dat men vroeger soms op de hoedenplank van auto’s aantrof.

Ik had een vriendin op bezoek en maakte haar attent op dat fenomeen. Samen zaten we gniffelend naar het schommelende hoofd te kijken en toen zei ik:
─”Het verbaast me eigenlijk dat Michel Wuyts daar nog met geen woord over gerept heeft.”
Michel Wuyts is de commentator die over het algemeen wielerwedstrijden verslaat en oog heeft voor zulke details. En kijk, mijn woorden waren nog niet koud of de stem van Wuyts kantelde uit het televisietoestel:
─”En daar hebben we Gerdemann: de schuddebollende Duitser”, sloeg hij een schalkse toon aan.

Met die woorden maakte hij de hele boel aan de gang en dientengevolge werd het hier te mijnent nog een heel aardige avond.

Zinderend van onderhuids vuur

De televisie stond aan en tijdens het werken door blikte ik af en toe naar wat er zich op het scherm afspeelde: een zich in een ver en uitermate zonnig buitenland voltrekkende tenniswedstrijd tussen een bloedmooie speelster en een wicht dat wat kariger door de natuur bedeeld was.

Toen ze tijdens een pauze op hun stoeltje zaten uit te hijgen, liet het oogstrelendste meisje een met ijs gevulde plastic zak aanrukken. Ze propte de hele zwik prompt tussen de dijen, drukte alles stevig tegen het kruis aan en bedekte toen op zedige wijze haar schoot met een handdoek. Ik zat te kijken of ik snot zag branden.

Het is algemeen bekend dat sportbeoefenaars soms vreemde tics tentoonspreiden en vaak de gekste dingen doen, maar zoiets had ik nog nooit gezien. Waar zou dat nu eigenlijk goed voor zijn? Ik weet eigenlijk niet of ik het antwoord wil horen. Er bestaat een nogal platvloerse uitdrukking waarmee men een op seks beluste persoon aanduidt. Hij of zij loopt heet, zegt men dan. Zou dat de reden kunnen zijn van haar merkwaardige gedrag? Ik hou het open.

Kort van stof

Ik ben klassiek geschoold ─ Latijn en Grieks ─ en ik herinner mij levendig de opwinding die zich van mijn uitsluitend door jongens bevolkte klas meester maakte, toen op een dag de schoonste aller vrouwen uit de baren van de zee oprees: Aphrodite. Zij was blank als het schuim waaruit ze geboren werd. Beminnelijkheid en lieftalligheid lagen op haar glimlachend gelaat. Haar lichaam was met een schaartje geknipt. Om kort te gaan: zij was zeer begeerlijk voor de lusten des mans.

We aanhoorden het merkwaardige scheppingsverhaal met rode oortjes, om van de rest nog te zwijgen. Wisten wij toen veel dat de bekoorlijke Aphrodite eigenlijk het gevolg was van een afgehakte en in zee gegooide penis. In katholieke scholen censureerde men dergelijke details vakkundig weg, teneinde onze ongerepte zielen niet te bezoedelen en ons aldus voor eeuwig branden in de hellepoel te behoeden.

Via de televisie zag ik gisteren een man de golven ontstijgen. De manier waarop hij dat deed, kon in de verste verte niet aan de bevalligheid van Aphrodite tippen. Ook zijn verschijning riep niet meteen het beeld van een Griekse godentelg bij me op. Hij was kennelijk aan het laatste loodje van een grootse onderneming bezig, want op het strand stond een aantal mensen hem op te wachten. Omdat ik mijn toestel net iets te laat had aangezet, kreeg ik geen uitsluitsel omtrent zijn prestatie. Vermoedelijk was hij iets overgezwommen. Een oceaan behoorde volgens mij niet tot de mogelijkheden, maar een kanaal, een straat of een andere zee-engte zeer zeker wel.

Hij bevond zich nog niet helemaal op het droge of hij werd reeds door journalisten omstuwd. Zij duwden hem met ontzagwekkende plopkappen toegeruste microfoons onder de neus en vroegen naar zijn bevindingen.
─“Ik kan er slechts twee dingen over zeggen”, sprak de zwemmer. Hij pauzeerde even om de spanning wat op te drijven, loosde toen een grondeloos diepe zucht en verkondigde: “Hè hè!”
Daarmee had hij zijn twee dingen blijkbaar gezegd, want hij maaide de verbaasde journalisten opzij en vervolgde zijn weg.

It sil heve!

Het grillige prentenboek van mijn dromen viel vannacht open in een winters Friesland. Het was er kouder dan in een pinguïnreet en het barre jaargetijde gaf aanleiding tot kerstkaartensneeuw. En niet te min!

Niettegenstaande de hardvochtige temperatuur en een genadeloos snijdende wind bond ik de ijzers onder, om aan de tweehonderd kilometer lange Elfstedentocht te beginnen. Soepel als een moeraskat en elegant als een balletdanser gleed ik krienkledewienkle* over de Friese wateren, alsof ik de belichaming was van het prachtige woord schaverdijnen, waarmee West-Vlamingen het voortbewegen op schaatsen plegen aan te duiden. Alleen tijdens het klunen legde ik wat minder sierlijkheid aan de dag, maar dat is dan ook met voorsprong de knulligste manier waarop een mens zich kan verplaatsen.

Ik behaalde vanzelfsprekend de overwinning en beklom het ereschavot, waar ik benaderd werd door Beatrix Wilhelmina Armgard, Koningin der Nederlanden, die voor de gelegenheid een Frygische muts op haar op een termietenheuvel lijkende haardos had gezet. Ze maakte aanstalten om mij met lauweren te kronen, maar toen suisde er een sneeuwbal door de lucht, die door een gemeen jongetje afgevuurd was en midden in mijn gezicht openspatte … waardoor ik ontwaakte.

Mijn triomf zal voor een volgende keer zijn, maar eerst moet ik leren schaatsen en dan moet het ook nog eens een keertje een aantal dagen steendik vriezen. Wat een vooruitzichten! Spannend!

Ondertussen blijven dromen een bevrediging geven waaraan geen werkelijkheid kan tippen. Meestal toch.

* krienkledewienkle: West-Vlaams voor ‘in bochten en kronkels’.

Kwaakspraak

Je bent vermoedelijk vrij lang naar school geweest en uit je rapporten steeg wellicht steevast applaus op, want er zat geen minestrone in je kop. Vanwege je talent voor talen en omdat het spelen met woorden je lust en je leven was, ben je de journalistiek ingegaan en er zat werkelijk een engeltje op je schouder, want je kon naderhand als sportverslaggever aan de slag bij de Vlaamse televisieomroep.

Op een zomerse middag mocht je een wielerwedstrijd verslaan en rechtstreeks van commentaar voorzien. Je greep die gelegenheid aan om een staaltje van je bekwaamheid ten beste te geven, want je riep met vrolijk aplomb en aanstekelijk enthousiasme:

“Alle mankracht wordt aan hens geroepen!”

Ik knipper niet zo gauw meer met de ogen, maar wat moet ik, in mijn hoedanigheid van taalminnaar, met zo’n krakkemikkig gedrocht aanvangen? Het waren heus niet enkel de woorden die verbaasd waren elkaar te ontmoeten. Ik vond het eveneens een van de aap zijn gat geblazen koeterwaals en je nam niet eens de moeite om jezelf te verbeteren. Het viel me behoorlijk van je tegen, Renaat.

Nu ja, perfectie is niet van deze wereld en zolang het tussen de oren maar goed zit …

Hossen in de bossen

Ik wist eerst niet wat ik hoorde, dus hield ik zowel de tred als de adem in en luisterde. Het was gezang. Hoewel de stem duidelijk bij een vrouw hoorde, leek die toch niet echt aan een verlokkelijke sirenenboezem te ontstijgen. Het klonk eerder als … ja, hoe moet ik het het omschrijven? … als het strijdlied van een amazone die nodig naar de zangles moest:

Wij zijn dol op de bossen
Daar kunnen we hossen
Daar kunnen we klossen

Het lied kwam op me af langs het bospad, samen met de dame die het ten beste gaf. Ik schatte ze een jaar of zeventig en ze stak in een voor haar leeftijd erg sportieve outfit: een zwierige jopper, een drollenvanger met Schotse ruiten en op combatboots lijkende stappers. Ze hield er stevig de tred in, marcheerde me uit volle borsten zingend voorbij en zwaaide joviaal naar me. Kijk, dat vond ik de ware spirit. Ik schaarde me aan haar zijde, synchroniseerde sprongsgewijs mijn pas met de hare en weg waren we!

Jo met de banjo
En Lien met de mandolien
Kaatje met haar mondharmonicaatje
Truitje met haar luitje
Je moet dat clubje zien
Dol op een man
Dol op een man
Wij zijn zo dol op de mandolien.

Gelachen dat we hebben!

Supporter

Ik kijk slechts zelden naar sportende luiden. De hoogmis die zich dezer dagen in Zuid-Afrika voltrekt, kan me nauwelijks bezielen, maar vanmiddag zal ik me toch voor het ruitje nestelen, want het Spaanse rasdier, Rafael Nadal, betreedt het strijdperk, om in Wimbledon de finale te betwisten. Voor die spring-in-’t-veld laat ik zelfs mijn toetje staan.

Jaren geleden, toen hij nog een broekje was, zag ik hem voor het eerst zijn ding doen op een tennisbaan en dat vervulde mij met ontzag. “Dat wordt een hele grote!” voorspelde ik, niet gehinderd door kennis van zaken, en ik besloot voor hem te gaan supporteren. Dat doe ik dus nog steeds. Men kan bezwaarlijk zeggen dat hij moeders mooiste is, maar toch zal men niet licht naast zijn hazelnootbruine en rebelse uiterlijk kijken. Hij straalt onmiskenbaar een mediterrane gloed uit en hij beschikt zowel over een gestroomlijnd lijf als over indrukwekkende biceps, maar hij heeft nog dat ongeslepene van de onverbiddelijke indiaan uit een oude cowboyfilm: een sublieme mengeling van charme en gevaar; een geheimzinnige, dreigende en bijna animale gratie die onweerstaanbaar aantrekt.

Het zijn echter vooral zijn tics die sympathie bij me losweken: die merkwaardige aanwensels die hij op haast rituele wijze blijft tentoonspreiden. Bestaat er iets aandoenlijkers dan de manier waarop hij ─ klasbak en multimiljonair ─ zich met zijn drankflesjes bemoeit, tot die met afgemeten precisie naast zijn stoel staan?

¡Vamos, Rafa! Geef die ballen een ros! Waar is mijn vuvuzela?

Met tijgerachtige souplesse

Ik heb allerminst de allures van een Griekse god, die met de geoliede zwier en de roofdierachtige tred van een balletdanser door het leven walst. Jullie zullen me ook nooit horen beweren dat ik er atletische aspiraties op na houd, of ooit olympisch goud in de wacht wil slepen. Ik spring niet hoog of ver. Lopen en fietsen doe ik niet op sensationele wijze. In water kan ik me amper drijvende houden. Ik stoot geen kogels, werp net zo min speren als discussen, slinger geen hamers en mijn gestoethaspel met een bal is nimmer overtroffen. Ik heb leren leven met mijn beperkingen en ken mijn limieten, wat lang niet van iedereen gezegd kan worden.

Tijdens een wandeling zag ik iets in het veld liggen: een voorwerp waarin ik een menselijke gedaante meende te herkennen. De afstand was evenwel te groot om te onderscheiden wat het precies was. Ik moest dus dichterbij zien te komen en om dichterbij te komen, diende ik over een sloot te springen, hetgeen normaliter binnen mijn bereik valt. Mijn ogen maakten een ruwe schatting, waarna ik een aanloop nam en hupsakee! Daar kliefde ik met de elegantie van Superman door het luchtruim.

Niet ver van de plek waar ik moest neerstrijken, piepte er uitgerekend op dat moment een muskusrat naar buiten. Het dier zag me komen aansuizen, raakte verstrikt in levensgrote angst en probeerde er tussenuit te naaien, waardoor ik me eveneens het lazarus schrok. Mijn ingebouwde computer raakte op tilt en dwong me tot het maken van een noodlanding. Ik kon me nog net aan wat groeisels vastklampen, maar helaas rukte ik die met wortel en al uit de grond en ik plompte achterover het water in.

Ik was doorweekt. Als een verzopen kat sjokte ik naar huis. Slechts weinigen hebben me in die toestand gezien, maar toch kan je er donder op zeggen dat die het aan de klokkenreep zullen hangen. Ach, mijn rug is glad en breed. Je moet er wat voor overhebben als je beroemdheid nastreeft.

─”En wat lag  er eigenlijk in dat veld?” hoor ik jullie vragen.
Da’k het niet weet!

Zwammen

We begaven ons per televisiecamera naar een feestzaal in de hoofdstad, waar de supporters en sympathisanten van een voetbalploeg zich aan uitbundig jolijt overgaven. Men mocht geredelijk veronderstellen dat ze gewonnen hadden.

Toen de gladiatoren met veel bombarie de arena betraden, hieven de luidsprekers een zegevierend lied aan ─ We are the champions! ─ dat de aanwezigen uit volle borst en borsten meezongen. Een halfdronken lummel wurmde zich het blikveld van de camera binnen. Hij had zijn gezicht beschilderd alsof hij tot een primitieve volksstam behoorde en op het oorlogspad was. Hij zwaaide woest met een pilsje, sperde de mond open en lalde: We are the champignons!

Vandaar allicht dat hij zwamde.

Haast je langzaam

Er waren eens drie dartele huppelkutjes ─ meisjes van een jaar of vijftien ─ die met elkaar konden lezen en schrijven en derhalve vriendschapsbanden aanknoopten. Enkele weken geleden moeten ze besloten hebben om wat aan hun lichamelijke conditie te doen, want sindsdien draven ze iedere avond strijk-en-zet in sportieve uitmonstering voorbij mijn woning: een bezigheid die men in de wandeling joggen, of ook nog trimmen noemt.

Twee van die meiden zijn zo slank dat ze vermoedelijk slechts één streep op hun pyjama hebben en ze lopen als kievieten. Het derde meisje torst wat meer gewicht. Ze is niet dik, maar toch dubbel gevoerd. Daarom zeilt ze altijd in het kielwater van haar vriendinnen. Nu ja, het kielwater … ze klost zo’n vijftig meter achter ze aan. Telkens als ik dat clubje zie, erger ik me er een beetje aan dat die twee ranke hindes niet wat meer respect opbrengen voor hun metgezellin, door bijvoorbeeld hun tempo wat te matigen, louter uit saamhorigheidsbesef.

Ik ben de laatste tijd nogal uithuizig geweest en daarom heb ik ze aantal weken niet gezien, maar gisteren was ik buiten toen ze in de stemmige avondschemering tevoorschijn traden. Tot mijn grote vreugde was de achterstand van het dikkere meisje nog slechts een meter of tien. Het kan nooit lang meer duren of ze haalt de anderen in. Van mij mag ze die zelfs voorbijsteken.

─”Hupsakee!” kreet ik enthousiast.
De ranke hindes bedachten me enkel met een hautaine blik. Het mollige meisje zwaaide echter naar me, bedacht me met een alverslindende glimlach en riep:
─”Kijk uit, want de kilo’s vliegen er hier af!”

Het is waar dat dubbel gevoerde mensen aangenaam in de omgang zijn en goeie zin in ’t leven hebben.