Supporter

Ik kijk slechts zelden naar sportende luiden. De hoogmis die zich dezer dagen in Zuid-Afrika voltrekt, kan me nauwelijks bezielen, maar vanmiddag zal ik me toch voor het ruitje nestelen, want het Spaanse rasdier, Rafael Nadal, betreedt het strijdperk, om in Wimbledon de finale te betwisten. Voor die spring-in-’t-veld laat ik zelfs mijn toetje staan.

Jaren geleden, toen hij nog een broekje was, zag ik hem voor het eerst zijn ding doen op een tennisbaan en dat vervulde mij met ontzag. “Dat wordt een hele grote!” voorspelde ik, niet gehinderd door kennis van zaken, en ik besloot voor hem te gaan supporteren. Dat doe ik dus nog steeds. Men kan bezwaarlijk zeggen dat hij moeders mooiste is, maar toch zal men niet licht naast zijn hazelnootbruine en rebelse uiterlijk kijken. Hij straalt onmiskenbaar een mediterrane gloed uit en hij beschikt zowel over een gestroomlijnd lijf als over indrukwekkende biceps, maar hij heeft nog dat ongeslepene van de onverbiddelijke indiaan uit een oude cowboyfilm: een sublieme mengeling van charme en gevaar; een geheimzinnige, dreigende en bijna animale gratie die onweerstaanbaar aantrekt.

Het zijn echter vooral zijn tics die sympathie bij me losweken: die merkwaardige aanwensels die hij op haast rituele wijze blijft tentoonspreiden. Bestaat er iets aandoenlijkers dan de manier waarop hij ─ klasbak en multimiljonair ─ zich met zijn drankflesjes bemoeit, tot die met afgemeten precisie naast zijn stoel staan?

¡Vamos, Rafa! Geef die ballen een ros! Waar is mijn vuvuzela?

The Author