Tag: anekdotes

Lisa en de moordlustige croissants

croissantsEn het geschiedde op een gillend hete middag in het Californische San Diego …

Verschillende klanten van de supermarkt zagen Lisa in haar auto zitten: doodsbleek, de ogen gesloten en met beide handen het achterhoofd omvattend. Een man gaf blijk van enige bezorgdheid. Hij kwam naderbij, tikte op het portierraam en informeerde of alles in orde was. Lisa opende de ogen, zei dat iemand haar in het hoofd geschoten had en dat ze al meer dan een uur probeerde te verhinderen dat er hersens uit haar schedel vielen. De man schrok zich ongeveer een hartverzakking, maar waarschuwde toch meteen de hulpdiensten. Die verschenen met bekwame spoed en zagen zich genoodzaakt om een ruit te verbrijzelen, want het voertuig was gesloten en Lisa weigerde de handen van haar hoofd weg te halen.

Spoedig bleek dat er … tromgeroffel … een deegklomp aan Lisa’s achterhoofd kleefde. Een blik croissantdeeg dat op de achterbank lag, was vanwege de hitte ontploft, hetgeen een luide knal produceerde ─ het schot ─  en waardoor de inhoud ─ het deeg ─ haar tegen het hoofd smakte en daar bleef hangen. Toen ze op de tast probeerde te ontdekken wat er aan de hand was, voelde ze een weke massa en ze veronderstelde dat het haar hersens waren. Ze verloor heel even het bewustzijn, maar toen ze weer bij haar positieven kwam, had ze gedurende meer dan een uur geprobeerd haar vermeende hersens binnenshoofds te houden, tot er hulp opdaagde.

Ik vermoed dat Lisa aan de bron der intelligentie slechts de lippen bevochtigd heeft. In het slechtste geval zouden er volgens mij toch niet al veel hersens uit haar kopje gevallen zijn, want wat er niet in zit, kan er niet uit vallen.

En nee, dit is geen broodjeaapverhaal, maar een waarachtig gebeurde anekdote.

Heterdaad

In de buurt van Ieper dokkerde ik met mijn fiets over de kasseien van het dorp Boezinge, dat tijdens de Eerste Wereldoorlog met de grond gelijkgemaakt werd. Om te voorkomen dat ik helemaal dooreengeschud raakte, palmde ik even later een bank in, om wat te drinken en een versnapering – meer bepaald een mueslireep – te nuttigen, teneinde niet ten prooi te vallen aan een acute hongeraanval, die in het wielerjargon een hongerklop of een fringale heet.

Terwijl ik daar de zogeheten man met hamer de wind uit de zeilen zat te nemen, volgde ik het doen en laten van een man met een zeer professionele en luidruchtige heggenschaar, die bezig was met het snoeien en fatsoeneren van een haag die waarschijnlijk honderd meter lang was. Het kan ook een centimetertje minder of meer geweest zijn, want ik ben niet zo goed in het schatten van afmetingen. Op een gegeven moment legde hij het werktuig uit handen, om zich naar de andere kant van de heg te begeven, waar een collega van hem zijn hulp inriep. Tijdens zijn afwezigheid zag ik een auto stoppen. De chauffeur ervan ontfermde zich binnen de kortste keren over de snoeischaar en scheurde ervandoor, alsof de duivel hem op de hielen zat.

“Heb je toevallig zijn nummerbord gezien?” vroeg het slachtoffer van het misdrijf. Dat had ik dus niet. “Weet je soms het merk van zijn auto? Of de kleur?”
Ik blijk niet alleen slecht te zijn in het schatten van afmetingen, maar ook in het herkennen van automerken, ja zelfs in het omschrijven van kleuren. Ik was, met andere woorden, een buitengewoon onbetrouwbare ooggetuige.

Een (niet zo) wreed accident

In mijn niet aflatende hang naar waterverzamelingen, zoals daar zijn oceanen, zeeën, meren, vijvers, stromen, rivieren en zelfs plassen hield ik me op aan de rand van het kanaal Gent-Brugge-Oostende, dat in sierlijke bochten doorheen het polderlandschap kronkelde. Vermoedelijk bevond ik me in de buurt van een watersportclub, want er was nogal wat bedrijvigheid op het water: vrouwen en mannen in ranke roeiboten sleurden zich ongeveer het lazarus aan de riemen waarmee ze zich voortbewogen, vaak ook opgehitst door met roeptoeters toegeruste begeleiders op het jaagpad.

Ik sloeg een wijle het schouwspel gade tot ik opeens, links van me, een ’twee zonder stuurman’ zag naderen en rechts een eenzaat in een skiff. Aangezien roeiers tegengesteld aan hun vaarrichting kijken, hadden ze elkaar niet in het snotje. Bovendien eigenden beide boten zich het midden van het kanaal toe, wat vermoedelijk niet geoorloofd is, maar ik ben niet op de hoogte van de verkeersregels op waterlopen. Zien jullie het aankomen?

Ik zag het alleszins aankomen en ik riep nog een waarschuwing, maar het was te laat. Ze botsen pardoes tegen elkaar, hetgeen enig gekraak veroorzaakte, want een riem van de skiffeur brak doormidden en ik zag het blad ervan met een keizerlijke boog in het water duiken. Ik wachtte likkebaardend op wat er verder te gebeuren stond: ik zag hoe de rivierpolitie met opdringerige zwaailichten en loeiende sirenes kwam aangesjeesd …

… maar dat was helaas niet het geval, want de betrokken partijen bleken de zaak in der minne te schikken. Teleurgesteld droop ik af.

Stoute Gustje

robotmaaierIk bracht een bezoek aan een vriend en aangezien ik mijn visite aangekondigd had, stond hij me in zijn voortuin op te wachten, om trots met zijn nieuwste aanwinst uit te pakken: een robotmaaier, die door zijn echtgenote Gustje gedoopt was, hetgeen ik wel een toepasselijke naam vond.

Ik kan voor veel dingen een haast kinderlijke verbazing aan den dag leggen en niet in het minst voor de wonderbaarlijke verwezenlijkingen van technisch vernuft. Gedurende enkele minuten sloegen we het doen en laten van dat hoogstandje gade, maar op zo’n over een gazon keutelende robot raak je nogal snel uitgekeken, zodat wij ons naar binnen begaven om daar … onze dorst te lessen.

Toen we ons een kwartier later opnieuw bij Gustje wilden voegen viel hij in geen velden of wegen te bespeuren. Was hij ontsnapt, of ─ onheilszwangere muziek ─ ontvoerd? Een lichte paniek maakte zich van ons meester en mijn vriend trok al zijn gsm om de hulp van opsporingsdiensten in te roepen. Dat bleek echter niet nodig, want we vonden hem. Hij was helemaal op eigen initiatief de straat overgestoken en daar in de sloot terechtgekomen, waar hij zachtjes zoemend lag te zieltogen.

Ik raakte reddeloos uit de plooi van het lachen. Het scheelde echt niet veel of men moest me reanimeren. Mijn vriend was daar niet mee gediend.
“Weet je wat die grap me kost?” vroeg hij me.
Ik wist het niet. Allicht om die reden deelde hij me fijntjes het bedrag mee en dat was een hele smak geld. Vermoedelijk heeft hij me daarom geen verfrissing meer aangeboden. Van lachen krijg ik nochtans altijd een pracht van een dorst.

Een gisse jongen

Ik was op de kuier toen mijn levenspad zich opeens versmolt met dat van een vriendelijke knaap. Hij besloot met me mee te lopen en knoopte zelfs een gesprek met me aan. Zo vernam ik dat hij Timo heette en zeven jaar jong was, dat hij op weg was naar de bakker, dat hij net een nieuwe fiets gekregen had van zijn pa, die niet meer bij zijn moeder woonde, maar bij een andere vrouw … en tralala en reldeldel. Binnen de kortste keren was ik op de hoogte van wat hem bezighield en van de toestand der mensen en dingen die er voor hem toe deden.

─”Hier moet ik zijn”, zei ik toen we bij het toegangshek van het kerkhof kwamen.
Hij hield even de tred in en keek naar me omhoog.
─”Toch niet om er te blijven?” vroeg hij op een glundere manier en hij tinteloogde.
─”Spaar me!” grijnsde ik. “Dag Timo!”

Er stak kruim in dat joch. Hetgeen ik zei was weliswaar een inkoppertje, maar van een zevenjarige verwacht je niet dat hij zo’n riposte in de aanbieding heeft. Timo dus wel.

Een baarse streek

Het is akelig als de telefoon ’s nachts overgaat, want meestal voorspelt dat niet veel goeds. Nu is het om vier uur ’s ochtends niet echt meer het holst van de nacht, maar het blijft toch nog altijd een onwelvoeglijk tijdstip. Ik schrok dan ook toen het toestel op mijn nachtkastje me uit de slaap rukte. Hoewel ik nog niet helemaal bij mij positieven was, herkende ik meteen de stem van Reinhold, die sinds jaar en dag mijn vriend en tevens mijn spitsbroertje is. We hebben samen door vele watertjes gezwommen en we kennen elkaar van haver tot gort. Er blijven niet veel mensen over die me dierbaar zijn en die ik om me heen kan velen, maar hij staat vrij hoog op dat lijstje en mag bij mij dus een potje breken.
─”Heb je in je bed gepist?” vroeg ik.
─”Nee, maar ze hebben me opgesloten.”
─”Je meent het!” gaf ik lucht aan mijn verbazing. “Wat heb je uitgespookt?”

Sinds zijn echtgenote hem voor een beter exemplaar ingeruild heeft ─ al staat dat nog te bezien ─ woont hij zes hoog in een flatgebouw aan de rand van Brugge en dus niet zo ver bij me vandaan. Omdat hij, net als ik, regelmatig buitengewoon verstrooid is, had hij de avond voordien zijn sleutels aan de buitenzijde van de deur laten zitten en iemand ─ wellicht een medebewoner die zichzelf als de leukste thuis en in de belendende percelen beschouwde ─ had er niets beters op gevonden dan doodleuk de sleutel om te draaien en Reinhold van zijn vrijheid te beroven.
─”Kun je misschien even tot hier komen, want ik heb vroege ochtenddienst?”
─”Ik ben er over tien minuten.”
─”Breng je voor alle zekerheid jouw sleutel mee? Het is heel goed mogelijk dat ze de mijne meegenomen hebben.”

Ik begaf me op weg om de gevangene te verlossen, hetgeen een werk van barmhartigheid is. Stel je voor dat er brand uitbreekt en dat je niet kunt ontsnappen omdat zo’n zultkop je nodig in de zeik wou nemen.

Wat heb je vandaag op school geleerd?

Ik kwam bij een schooltje waar net een speelkwartier aan de gang was. Drie snaken van naar schatting een jaar of zeven kregen me in de smiezen en spoedden zich naar de afsluiting. Ze wachtten tot ik me binnen gehoorsafstand bevond en begonnen toen te kwelen.

Er zat een ontspannen drafje in het lied dat ze in nogal ongeordende samenzang ten beste gaven, maar de tekst ervan was absoluut niet geschikt voor onder de kerstboom en ronduit schunnig:
“Anneke Dinges lag in bed,
met haar vingers …”

Het Anneke in kwestie heette niet Dinges, want ik heb haar voor alle zekerheid een andere naam gegeven. Ik zal ook niet verklappen wat ze zoal met haar vingers uitvoerde. Ik ben weliswaar een vrijgevochten mens, maar pornografie is niet echt aan mij besteed en ook mijn fort niet.

De kwikzilverige rakkers keken me zo ondeugend als faunen aan, peilend of ze bijval bij me oogstten. Ik weet niet of ik mijn gelach helemaal heb kunnen inslikken.

Bemoei je met je eigen bemoeisels!

Niet zonder omzichtigheid haalde ik een hoogbejaarde dame in die, fietsend op de rand van evenwichtsverlies, slechts moeizaam haar elektrisch aangedreven fiets in bedwang kon houden. Ze zwalpte als een herhaaldelijk aangeslagen bokser.

Iets later waren ook enkele recreatieve fietsers aan de beurt om haar voorbij te rijden.
─”De klep van je fietstas staat open!” hoorde ik een van hen roepen.
─”Ik weet het!” krijste ze.

Daarna duurde het niet lang voor de sportievelingen mij te grazen namen. De laatste in de rij keek me recht in het gezicht.
─”Je vrouw is achteropgeraakt!” wauwelde hij in het bijna onverstaanbaars, want hij had net een halve banaan in zijn mond gepropt.
Ik schoot in de lach en maakte aanstalten om hem van antwoord te dienen met: “Heeft men je niet geleerd dat je niet mag spreken met een volle mond?”
Ik slikte die riposte echter in. Veel wielertoeristen hebben namelijk een heel kort lontje. Dat weet ik uit ondervinding. Vandaag de dag heb je voor je ’t weet verkeersagressie uitgelokt.

Wie heeft dat daaruit getrokken?

Ik mag dan misschien in Belgenland wonen, maar van nature ben ik een echte gaucho. Eigenlijk zou ik me iedere morgen op de rug van een Argentijnse Criollo ─ een Criollo is een paard, laat daar vooral geen misverstand over bestaan ─ moeten gooien, om vervolgens lustig over de uitgestrekte pampa te galopperen. Ik plaats daarvan installeer ik me regelmatig op het zadel van mijn stalen ros ─ ik heb dat bij vorige gelegenheden naar aluminium ros gecorrigeerd, maar dat klinkt lang niet zo stoer ─ om op de rand van evenwichtsverlies aan de zwerf te gaan en onderweg anekdotes te sprokkelen.

Over paarden en anekdotes gesproken … Ik kan me vergissen, maar ik heb stellig de indruk dat er zich steeds meer van die edele dieren in deze contreien ophouden, al dienen ze zich bij ons meestal met een in meer of mindere mate bekrompen weide tevreden te stellen. Paarden horen eigenlijk vrijelijk over steppen, savannen, toendra’s, poesta’s, taiga’s, pampa’s en wat er nog meer aan schier grenzeloze grasvlakten bestaat te draven. Maar goed, ik kan nog zoveel willen.

Hij/zij stond daar als een paard in de regen. Kennen jullie die zegswijze? Kan men een zieliger tafereel aanschouwen dan een paard dat roerloos regen staat te ondergaan? Het heeft iets aangrijpends: de onzegbare droefheid die ook een geslagen hond tentoonspreidt. Hoewel het gisteren helemaal droog bleef en we zowaar een verrukkelijke lentedag beleefden, ontmoette ik een paard op mijn weg dat in de weide stond te somberen alsof het pijpenstelen regende, zo nu en dan afgewisseld met oude wijven. Het dier verroerde geen vin … nu ja … dat is een beetje een ongelukkige uitdrukking, want een paard heeft natuurlijk geen vinnen, maar jullie begrijpen ongetwijfeld wat ik bedoel. Een paard heeft ook geen vleugels, maar dat belette Pegasus niet om vrolijk door het Griekse zwerk te fladderen.

Ik kneep de remmen dicht, stapte van mijn fiets en wapende mijn kodakje, want het was zo’n mooi exemplaar dat ik het wilde vereeuwigen. Ik begon te mikken en te kadreren en terwijl ik dat deed, zag ik opeens iets uit de buik van dat paard neerdalen. Hij kreeg me daar een erectie van je welste. De meesten van jullie zullen weten dat je daar bij hengsten absoluut niet naast kunt kijken. Hij geilde op me!

Ik maakte dat ik daar wegkwam, want je moet zo’n dier niet uitdagen. Honden willen ook altijd mijn been berijden … en als jullie willen weten hoe ik aan die ietwat vreemde titel van mijn stukje kom, moeten jullie beslist even een vroeger schrijfsel van me lezen, met name Voorlichting.

Een hartverheffend tafereeltje

Vanmorgen zag ik een ‘pruttig’ meisje … Ha, wat is pruttig een heerlijk West-Vlaams woord. Je kan er ook niet meteen een Nederlandse vlag voor vinden die de hele lading dekt. Pruttig, dat is zowel hups, als bekoorlijk en lief … maar ik dwaal af, zij het opnieuw niet met tegenzin, want taal in het algemeen en het Nederlands met zijn aanverwanten in het bijzonder blijven me mateloos boeien.

truckersarmHet pruttige meisje van een jaar of tien was getooid met een geel fluorescerend hesje en een helm van dezelfde kleur. Ze hing in een vrij ongemakkelijke houding op haar fietsje aan de rand van een drukke weg, wachtend tot ze veilig kon oversteken. Dat bleef duren. Opeens kwam er echter een mastodont van een vrachtwagen aangereden, die met veel gepiep, geknars en gesis van allerhande onderdelen halt maakte. Het portierraam liet een stoere, met tatoeages getooide arm los, die wenkend duidelijk maakte dat ze haar gang kon gaan. Ze borstelde een alverslindende glimlach op haar gezicht en repte zich vervolgens op nogal stuntelige wijze de straat over. Hoewel ze zo te zien over nog maar weinig stuurvastheid beschikte, getroostte ze zich toch de moeite om even haar hand op te steken en ermee naar de chauffeur te zwaaien, die dat gebaar prompt beantwoordde.

Zo kan het dus ook, al vraag ik me af of de trucker in kwestie dezelfde hoffelijkheid aan de dag zou gelegd hebben als ik me aan de kant van de weg had bevonden? Ik denk het niet. Ik weet het eigenlijk vrij zeker. Vermoedelijk zou ik een aantal keren mijn verjaardag vieren, daar op de oever van de verkeersstroom. Hoewel …