Categorie: Prietpraat

Het verbale lef van een vakman

─"Tiens, zijn we vandaag de dertigste november?" zei de schilder die in mijn werkkamer met zwier een verfkwast hanteerde. Hij pauzeerde even voor het dramatisch effect en staarde naar de scheurkalender die hem de datum verklapt had. "Normaal gezien is het vandaag de verjaardag van mijn grootmoeder", vervolgde hij toen.
─"Hoezo normaal gezien?" vroeg ik, omdat ik niet begreep dat het vieren van verjaardagen aan abnormaliteiten onderhevig kon zijn.
─"Welja, ze is dood", verkondigde hij laconiek.
Je hoort me niet beweren dat ik me een natte luier lachte, maar ik had er wel aardigheid in.

Niet veel later draafde er een sportief meisje over het pad dat langs mijn woning voert. Ze beschikte over een best landingsgestel, om niet te zeggen benen als wolkenkrabbers. Ook de schilder had dat opgemerkt.
─"Als het station zo fraai is als de spoorweg, loont dat zeker de moeite", sloeg hij likkebaardend een schalkse toon aan.

Het scheelde niet veel of hij moest me onder mijn bureau vandaan plukken, want daar was ik tijdens het lachen terechtgekomen.

Inktwellusteling

Vanmorgen ontving ik een brief en zie, mijn hart zong op van vreugde, want het adres was niet door een machine aangebracht, maar uit een omzichtig bestuurde pen gevloeid en ietwat onbehouwen op de enveloppe neergedaald.

Een handgeschreven brief! Het was heel lang geleden dat ik er nog een mocht ontvangen. Men fakkelt tegenwoordig al veel minder dan vroeger en bovendien is alles wat je via de post ontvangt keurig getikt of zakelijk geprint, waardoor zelfs persoonlijke brieven veel van hun bekoring verliezen. Wat is er heerlijker dan het ontcijferen van voortjakkerende letters, het onbeholpen gekriebel van een kattenpoot, het precieuze schoonschrift van een kantoorhand …

Ik was buitengewoon blij met mijn ‘echte’ brief, die bovendien afkomstig was van een goeie vriendin aan wie ik onlangs heb medegedeeld hoezeer ik de teloorgang van handgeschreven brieven betreurde. Haar kennende, verwachtte ik me aan vogelzang in mensentaal. Wellicht had ik met de mij aangeboren charme de fraaiste zinnen in haar wakker gekust, die ze vervolgens op anacreontische wijze en met een haast Chinese bloemigheid in haar woordkeus aan het papier toevertrouwde. Ik las:

Ik zou al eerder op je brief geantwoord hebben, maar je hebt er me geen geschreven.

Meer stond er niet op dat vel … of hoe men met een laconiek zinnetje een domper op iemands vreugde kan zetten.

Gorilla’s in de mist

Mijn titel slaat natuurlijk nergens op, maar ik wilde die absoluut een keertje gebruiken, omdat ik het zo’n pakkend en beklijvend exemplaar vind. Gorilla’s in de mist … da’s een dijk van een titel. Dat staat als een huis en laat geen mens onberoerd. Wat vermag men zich daar allemaal niet bij voor te stellen?

Op besluierde dagen zoals gisteren en vandaag tuurt het melancholieke schepsel dat ik ben graag door het venster naar de belemmerde verten van een met laaghangende wolken volgelopen tuin. Dan kan het gebeuren dat ik dusdanig in de ban raak van het tafereel dat ik zachtjes ‘gorilla’s in de mist’ prevel … als plots de schimmen van … mijn poezen uit het bedaarde en parelgrijze landschap opduiken, wanneer ze na een wandelingetje huiswaarts keren. Het valt vanzelfsprekend op geen enkele manier te vergelijken met gorilla’s die uit mistige wouden opdoemen, maar ik ben er niettemin hogelijk door bekoord en het leven heeft me geleerd met weinig tevreden te zijn.

In de zijstraatjes van het Nederlands ─ 3

Het weervoorspellend vrouwmens van de televisie meende de kijkers te moeten waarschuwen voor het kladderige weer dat eraan zit te komen. Ze zei:
“Wie dit weekend een uitje plant, zal van een koude kermis thuiskomen.”
Omdat ik nooit goede raad in de wind sla en niet zo van kermissen houd, zelfs niet van warme, heb ik dan maar besloten om straks een sjalotje te planten.

Ooit ben ik op het onverwachtst in een goed humeur gesukkeld toen een mevrouw aan een bediende van de supermarkt vroeg waar ze de griezelmeelpudding kon vinden. Deze dame zal echter haar meerdere moeten erkennen in het huppelkutje, dat ik gisteren bij de computerboer liet voorgaan. Ze kwam een verse muis halen voor haar pc en haar vriendje had gezegd dat hij van lotje getikt moest zijn. Ik stond te kijken alsof ik een vis op een vouwfiets zag en de winkelier alsof de Moedermaagd hem was verschenen. Toen ging er hem opeens een licht op. Kip, ik heb je!
“Een muis van Logitech”, glimlachte hij. “Da’s nog eens een verstandige keus.”

We hebben beleefd gewacht tot het meisje de winkel verlaten had, maar gelachen dat we toen hebben.

Bijna juist ─ 7

Het zal jullie wellicht niet ontgaan zijn dat ik in niet geringe mate verknocht ben aan mijn moedertaal. Het bedroeft mij dan ook ten zeerste dat slordigheden en fouten in toenemende mate het Nederlands ontsieren en enigszins de kruidige subtiliteit ervan bederven. Jullie horen me niet beweren dat ik me blauw erger aan zinnen die op krukken lopen, of dat ik nooit buiten de lijnen kleur ─ dat mocht ik willen ─ maar onderstaande uitglijders hebben op mij toch een onaangenaam effect, als jeuk waaraan ik niet kan krabben.

  • Noemen gebruiken als men heten bedoelt, of omgekeerd. Noemen is een naam geven; heten is een naam hebben.
    Hij heet Charles, maar iedereen noemt hem Karel.
  • Het gebruiken van het betrekkelijk voornaamwoord die bij een onzijdig woord.
    Een land die …, een boek die …, een huis die …
    moet zijn: een land dat …, een boek dat…, een huis dat …
  • Het gebruiken van wat in plaats van dat.
    Het boek wat ik geschreven heb,
    moet zijn: het boek dat ik geschreven heb.
  • Het gebruiken van dan in plaats van als.
    Mijn neus is even groot oud dan jouw neus
    moet zijn: mijn neus is even groot als jouw neus.
  • Het vormen van de vergrotende trap met als.
    Een berg is hoger als een heuvel
    moet zijn: een berg is hoger dan een heuvel.
  • Het gebruiken van hun na voorzetsel.
    Ik wil niet met hun spelen
    moet zijn: ik wil niet met hen spelen.
  • Het gebruiken van hun als onderwerpsvorm.
    Daarna hebben hun een wandeling gemaakt,
    moet zijn: daarna hebben zij een wandeling gemaakt.
  • Het door elkaar haspelen van doorgaan en plaatsvinden. Doorgaan gebruiken we enkel in een negatieve zin. In een positieve zin moet het plaatshebben of plaatsvinden zijn.
    Een vergadering heeft of vindt plaats, maar ze gaat niet door.
  • Het gebruiken van duur kosten in plaats van duur zijn of veel kosten.
    Autorijden kost duur,
    moet zijn: autorijden is duur, of kost veel.
  • Het gebruiken van de dubbele ontkenning.
    Jij hebt nooit geen tijd
    moet zijn: jij hebt nooit tijd.
  • Het door elkaar haspelen van kennen en kunnen.
    Ken jij dat even doen?
    moet zijn: kun jij dat even doen?
    Kon jij de man die daar liep?
    moet zijn: kende jij de man die daar liep?
  • Het foutief vervoegen van het werkwoord hebben.
    Hij heb het gezegd,
    moet zijn: hij heeft het gezegd.
  • Het gebruiken van mijn in plaats van mij.
    Je moet het aan mijn geven,
    moet zijn: je moet het aan mij geven.
  • Het verbuigen van bijwoorden.
    We hadden een erge vriendelijke gids
    moet zijn: wij hadden een erg vriendelijke gids.
  • Het door elkaar haspelen van de werkwoorden slaan en slagen, meer bepaald van hun voltooide deelwoorden.
    slaan, sloeg, geslagen;
    slagen, slaagde, geslaagd.

Vernissage

De omina waren ongunstig. Uit alles bleek dat ik een slechte afloop mocht verwachten van mijn bezoek aan die vernissage …

Op de uitnodiging die ik ontving, had men mijn personalia vermassacreerd. Hoewel ik het slechts matig apprecieer, heb ik ermee leren leven. Als je een niet inheemse naam voert, die bovendien voorzien is van accenttekens op ongebruikelijke letters, kan je er donder op zeggen dat men daar op vindingrijke wijze mee zal omspringen. Heet je werkelijk zo, of heeft de kat over je klavier gelopen? Ook in de tekst waarmee men me vriendelijk inviteerde, trof ik aan aantal kapitale taalfouten aan. Ik  spande me in om die te negeren, maar toch struikelde mijn blik telkens over die onvolkomenheden en ze bezorgden me een onbehaaglijk gevoel.

Ik besloot om mijn lichaam niet in een ernstig pak te kooien, maar me enigszins artistiek aan te todderen. Nee, niet met een boelewaaihemd of een vlinderdas en alleszins niet met een kunstenaarsflebbel rond mijn nek: zo’n onnozel zijden halsdoekje. Het scheren verliep stroef, door het tandenpoetsen moest ik bijna kotsen, ik kreeg wat aftershave in mijn oog … nee, ik stond niet echt te springen.

Ik vertrok dan ook met tegenzin uit mijn woning en bereikte twintig minuten later het bankgebouw waar de vernissage plaatsgreep. Vernissage … ik blijf het een vreemd woord vinden. Het heeft eigenlijk geen feestelijke klank en men zou het makkelijk als een term uit het bouwbedrijf kunnen beschouwen.

Ik betrad de tentoonstelling van een jongeman. Hij heeft het charisma van een zak kippenvoer met gebroken mais en onderneemt al jaren verwoede pogingen om per camera uitdrukking te geven aan zijn gevoelens. Helaas beschikt hij over geen greintje talent, maar wel over veel geld, waardoor de hongerdood hem allicht bespaard zal blijven. De expositie beantwoordde geheel aan mijn geringe verwachtingen. Ik heb zelden lelijkere foto’s gezien, maar gelukkig passeerden er volop dienbladen met frivole lafenis en kokette culibeetjes. Ik dwaalde daar wat rond, legde hier en daar mijn oor te luisteren en toen ik later naar huis terugkeerde, maakte ik de balans op:

─ het glimplebs dat het over bubbels heeft als het champagne of zelfs schuimwijn bedoelt, mag van mij in eersteklas naar de hel gaan.
─ personen die zich aan het tenenkrommende rochelen van ciaokes, mercikes en baaikes overgeven, mag men van mij met een taakstraf bedenken.
─ het versterkende prefix kei- klinkt potsierlijk als het aan 11-plussers ontsnapt.
─ ik koester achterdocht omtrent koppels die in het openbaar met het woord schatje pingpongen.

“¡Hola!” zei mijn Argentijnse logeergast toen ik thuiskwam.
“Miauw!” zeiden mijn katten.

Daar had ik vrede mee.

Bijna juist ─ 6

Iets meer dan niets
Meer dan 27. Ik ben altijd een beetje verbaasd als ik zo’n zin lees. Het zal aan mij liggen, maar ik vind het enigszins onnozel klinken. Het is alsof de schrijver er tijdens het tellen opeens de brui aan gegeven heeft. Hoewel er geen regel voor bestaat, lijkt het me toch logischer dat men meer dan …, minder dan …, ongeveer … en consorten gebruikt in combinatie met een rond getal, dat dus op een of meer nullen eindigt. Meer dan veertig, minder dan zeshonderd, ongeveer vierduizend.

Een staande ovulatie
De quiz op de televisie kende een goede afloop, want de winnaars vingen meer dan tienduizend euro. De presentator richtte zich tot het publiek in de studio en zei:
“Dames en heren, geef ze een bewonderenswaardig applaus!”
Het was me niet helemaal duidelijk van wie hij bewondering voor die ovatie verwachtte, dus kweet ik me voor alle zekerheid dan maar van die taak en sloeg vol sprakeloze admiratie het applaus gade. Ik heb er zo’n donkerbruin vermoeden van dat de man eigenlijk een bewonderend applaus bedoelde.

Een vogel voor de kat
De voorzitter van een politieke partij besloot zijn toespraak met een vurige boutade.
“We zullen als een felix uit onze as herrijzen!” voorspelde hij.
Volgens mij moet de Felix in kwestie een kat zijn die de mythische feniks verslonden heeft.

Kakografie

Een kladschrijver, wiens naam ik hier niet zal noemen, heeft uit zijn midlifecrisis een soort colportageroman gepuurd en ik geniet de twijfelachtige eer om dat meesterwerk te mogen corrigeren. Hoewel het gewrocht naar de lamp riekt, kreunt het van onjuistheden en enormiteiten, om niet te reppen van de kreupele taal. Het verhaal is bovendien allesbehalve beroezend en de vaart ervan is zeker niet die van een rollercoaster. Ik kan me vergissen, maar volgens mij ligt er voor dat boek geen rooskleurige toekomst als bestsellende pageturner in het verschiet. Het is keukenmeidenlectuur en zoals men weet, zijn keukenmeiden tegenwoordig een uitstervend ras.

Ik resumeer even de laatste alinea: de protagonist is na een aantal onverkwikkelijke gebeurtenissen in het zuiden van Frankrijk neergestreken, alwaar hij in een American rocker ─ wat niet meer is dan een veredelde schommelstoel ─ op een terras zit, een pijp opsteekt en … luistert naar het troostend gesjirp der cicaden.

Het troostend gesjirp der cicaden? Een gek gelooft het, maar een idioot schrijft het op! Velen van jullie zullen ongetwijfeld al in het zuiden vertoefd hebben. Kunnen jullie me misschien vertellen wat er troostend kan zijn aan het baldadig gekrakeel van die ettertjes, dat onophoudelijk uit de garrigue opstijgt? In het begin kan men dat nog accepteren, omdat het nieuw is, maar na een paar dagen begint dat toch flink op je teringtietjes te werken. Ik krijg er in alle geval iedere keer het spetterend van. En wie houdt zich tegenwoordig nog met een pijp onledig?

Zal ik het slot van dat boek veranderen? Die door het leven getergde man mag van mij gerust op een schommelstoel plaatsnemen, maar dan laat ik hem aan een stevige joint lurken en verlekkerd door een pornoblad bladeren, begeleid door het kwellend geratel der cicaden. Zien jullie de rode draad? Getergd door het leven, gekweld door cicaden … het houdt nooit op. Zou ik durven?

Een mooi gat

Hoewel de zon krachtig in de weer was en de lente geen klavier onbespeeld liet, zat ik aan mijn schrijftafel op sneuvelteksten te broeden. Het televisietoestel aan de rand van mijn blikveld toonde wielrenners, die zich de ziel uit het lijf fietsten. Ze namen deel aan de Ronde van Italië, daarginds Giro genoemd, en ze beklommen een uiterst steile bergpas, die naar de naam Zoncolan luisterde. Het sportieve evenement boeide mij slechts matig, of eigenlijk helemaal niet, en diende enkel als achtergrond, omdat complete stilte soms een verstikkend effect kan hebben.

─“Ja, hij heeft een mooi gat!” riep een van de verslaggevers plots met het enthousiasme van een stofzuigerventer.
─“Wat is dat nu voor vetzakkerij?” mompelde ik en ik richtte het hoofd op, niet zozeer omdat ik er behoefte aan had om een fraaie kont te aanschouwen, maar omdat het taalgebruik mij verbaasde, toch zeker op een moment dat kinderen meekijken. Ik zag een renner die zich met de moed der wanhoop een weg naar de aankomstplaats baande. Hoewel men allicht een muntje op zijn wereldkaart kon laten stuiteren en zijn kadetjes er dus best mochten wezen, voelde ik me absoluut niet geneigd om erin te bijten. De verrukking van de journalist leek me dan ook schromelijk overdreven.

Het drong pas later tot me door dat een gat eigenlijk een term uit het wielrennersjargon is. Het staat voor de voorsprong van een uit het peloton ontsnapte coureur. Het gat van die renner wordt dus mooier naarmate zijn voorsprong vergroot. Tja … ik heb het niet bedacht, hoor!