Tag: religie

Verrukkelijke verbazing

Als je één dezer dagen of ooit naar Rome reist, moet je beslist eens binnenwippen in het basiliekje San Pietro in Vincoli: een onopvallend gebouw in het hart van de oude stad, op spuugafstand van het Colosseum en het Forum. De kerk dankt haar naam aan de relikwie die men er bewaart: de kluisters (vincoli), waarmee men de apostel Petrus (Pietro) tijdens zijn gevangenschap in Jeruzalem aan banden zou gelegd hebben. De formidabele ketting hangt tentoongespreid in een soort aquarium en volgens mij kan je er een amok makende dinosaurus mee in bedwang houden. Ik onthoud me wijselijk van verdere commentaar, want ik heb het niet zo op souvenirs en ik raak geenszins geboeid door boeien, om eens met een woordspeling te pingpongen.

Een paar meter daarvandaan prijkt de door Michelangelo Buonarroti gebeitelde Mozes als middenstuk van het nooit afgewerkte grafmonument van paus Julius II. Alle worstjes op een stokje! Ik knipper niet zo gauw, maar toen ik dat beeld aanschouwde, zette ik ogen als vleugeldeuren op, want ik viel ten prooi aan niet aflatende verwondering. Het heeft iets heel aangrijpends en eigenlijk is het te mooi voor woorden …

Michelangelo heeft Mozes vereeuwigd terwijl hij, gezeten op een rotsblok, een rustpauze houdt tijdens een bergwandeling. Op de Sinaï heeft Jahweh hem met twee stenen tafelen vol wetteksten opgezadeld en hij prangt die zwaarwichtige richtlijnen onder de arm … edoch wat ziet zijn lodderig oog? In de vallei is zijn volk bezig het gouden kalf te aanbidden. Mozes ontsteekt in toorn, zijn gramschap barst los …

Kijk, het is een marmeren beeld, maar die woede is bijna tastbaar. Wat een bliksemende blik! Wat een waardige, meesterlijk geciseleerde uitstraling! De buitengewone kracht van deze figuur, de geweldige spanning in de aderen en de spieren, de plastische pose en de gramstorige gelaatsuitdrukking hebben van deze Mozes terecht een van de meest bewonderde kunstwerken aller tijden gemaakt.

Petite histoire 1: waarom draagt Mozes horens?

Omdat Michelangelo zich op een foutieve vertaling van het Oude Testament baseerde. De oorspronkelijke Hebreeuwse tekst verhaalt hoe het gelaat van Mozes dusdanig oplichtte nadat hij Jahweh had ontmoet, dat hij zich met een sluier diende te bedekken. ‘Er sprongen stralen uit zijn hoofd’, staat er geschreven. Ene Jerome, die voor de Latijnse vertaling instond, interpreteerde dat foutief en gebruikte horens in plaats van stralen. Met alle gevolgen van dien.

Petite histoire 2: Perché non parli? (Waarom spreek je niet?)

Michelangelo was naar men beweert een nogal bokkinezig heerschap en bovendien gauw aangebrand. Toen het beeld bijna af was en hij het resultaat stond te bekijken, welde plots hevige toorn in hem op. ‘Perché non parli?’ riep hij en hij gooide ab irato zijn beitel naar de vrucht van zijn arbeid. Het werktuig kwam op de knie van Mozes terecht en richtte daar wat schade aan. Ik heb de knie in kwestie aandachtig bekeken en ik zag een geelachtige ader in het marmer. In het midden daarvan lijkt er inderdaad een flintertje te ontbreken. Misschien had Michelangelo toevallig en gelukkig een minuscuul beiteltje in zijn temperamentvolle handen …

Petite histoire 3: de baard.

Als men het beeld uit een bepaalde hoek en bij het juiste licht bekijkt, zou men in de baard van Mozes de gezichten van zowel Michelangelo als paus Julius kunnen ontwaren. Toen ik daar was, bevonden ze zich waarschijnlijk net op het toilet, want ik heb helemaal niets ontwaard.

Inwendig monoloogje

Ik heb af en toe wat aanspraak nodig en gisteravond zette ik een boom op met iemand die ik bijzonder graag mag. Met mezelf.

De tijd van mijn sporadische gewetensonderzoek was immers aangebroken. Bestaat dat eigenlijk nog? Destijds dienden katholieken die te biecht wilden gaan zich eerst aan een gewetensonderzoek over te geven, teneinde hun zonden op een rijtje te zetten, zodat ze die op vlotte wijze aan een in een hokje verscholen priester — de biechtvader — konden belijden. Aangezien ik lang geleden mijn geloof afgevallen ben, verkeer ik in het ongewisse omtrent de rituelen die vandaag de dag nog gangbaar zijn.

Ik beoefen echter nog steeds het gewetensonderzoek, waarbij ik me niet toespits op hetgeen ik allemaal misdreven zou kunnen hebben, maar veeleer de algemene gang van zaken in ogenschouw neem en kritisch beoordeel.

─”Ben je gelukkig?” vroeg ik op de man af aan mezelf.
─”Ik sta bijna elke morgen lustig van hart op en ga vrijwel iedere avond welgezind naar bed”, antwoordde mijn betere ik. “Daartussenin voel ik me ook meestal in mijn sas, met mijn werk en zo. Slechts af en toe voel ik me een beetje eenzaam en worstel ik met wat verdriet, omdat ik van het leven en de mensen niet het applaus gekregen heb dat ik volgens mij verdien. Van mij hoeft dat geen staande ovatie te zijn, maar gewoon een eenpersoonsapplaudissementje van iemand die mij gaarne ziet. Ach, we zullen het allemaal nog even aankijken. Ik vind overigens dat ik op een goede kade geland ben. Nu en dan zit er zelfs een engeltje op mijn schouder. Dat is toch zeker voldoende reden om tevreden te zijn? Geluk is trouwens niet meer dan het ontbreken van ongeluk. Nee, ik hoef werkelijk niet sterk, mooi, nooit bang, nooit twijfelend, beregezond en rijk te zijn … maar zonder haar zal ik misschien nog heel vaak echt gelukkig zijn, maar nooit compleet gelukkig.”

Aldus besloten we ons gesprek. Ik trakteerde mezelf en mijn alter ego op iets pittigs in een tumbler, rukte voor de poezen een blikje tonijn open en we leefden nog lang … en bijna gelukkig.

Bim bam beieren

Ik meende gisteravond eerst dat ik hallucineerde, maar aangezien ik geen enkele substantie gebruikt had die zo’n effect kon bewerkstelligen, diende ik mijn gedachten bij te sturen naar de veronderstelling ik dat ik bezig was een ufo gade te slaan: een buitenaards tuig dat bij ons in de wandeling een vliegende schotel heet. Ook dat strookte niet met de werkelijkheid, want hetgeen ik aanschouwde, bleek ras een voorbijfladderende paasklok te zijn, die zich met rasse tred … eh … met kwieke vleugelslag naar het verre Rome begaf.

In de meeste landen zijn hazen de leveranciers van paaseieren, maar in België en Frankrijk doen de kerkklokken dat. Tijdens de plechtigheid waarmee katholieken op Witte Donderdag het Laatste Avondmaal van Jezus en zijn apostelen herdenken, verwerven alle torenklokken plots een stel vleugels en stijgen ze hemelwaarts, om gezwind naar Vaticaanstad te klapwieken, waar de paus ze eigenhandig met een vracht eieren van suikergoed en chocolade opzadelt, die ze bij hun terugkeer in het vaderland, op paaszondagmorgen, met gulle klepel uitstrooien in tuinen en plantsoenen. Ja, ze hebben ons veel roomse folklore opgelepeld toen we nog jong, weerloos en ontvankelijk waren.

De paasklok of de paashaas … het kan me geen ene moer verblotekonten wie me zondag paaseieren brengt. Het hoeven van mij zelfs geen chocolade-eieren te zijn. Met zo’n dingetje van Fabergé ben ik al heel tevreden.

Mededogen

Pasen ligt in het verschiet. Naar aanleiding daarvan komt de onderwijzer van de laagste klas met het huiveringwekkende relaas van de martelgang en de dood van Jezus op de proppen. Zijn publiek luistert ademloos.

Na afloop van het horrorverhaal, als de aan het kruis genagelde Jezus het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft, steekt een jongetje de vinger op en vraagt vol mededogen: “Maar ze hebben hem toch zeker wel eerst verdoofd?”

Misverstandje

Omdat de man een tulband droeg en hij een kwistig, om niet te zeggen woest behaard gezicht tentoonspreidde, veronderstelde ik dat ik met een sikh te maken had. Dat bleek te kloppen. Hoewel het Nederlands dat hij sprak nog in een experimenteel stadium zat, begreep ik dat hij met zijn vrouw en twee bloedjes van kinderen uit Afghanistan naar Belgenland afgezakt was, hopend hier asiel te krijgen en een nieuw leven op te bouwen.

Toen ik tijdens onze poging tot gesprek plots een verkeerde beweging maakte en zachtjes kreunend mijn onderrug betastte, keek hij me bezorgd aan.
─”Pijn?” fronste hij.
Ik knikte en verduidelijkte:
─”Ik heb me gisteren vertild.”
Ik zag dat hij me niet begreep, maar besloot er verder geen woorden aan te verspillen.
─”Mijn rug ook kapot”, zei hij.
Hij demonstreerde hoe dat zo kwam. Met een denkbeeldige golfclub gaf hij een full swing ten beste, die Tiger Woods hem ten zeerste zou benijden.
─”Ha, door golf te spelen”, raakte ik zienderogen met trots vervuld, want ik vond het bijzonder snugger van me dat ik wist bij welke sport die zwaai hoorde.
─”Neen, niet golf”, schuddekopte hij ietwat beteuterd. “Taliban mij slaan met stoks.”

Het gebeurt zelden dat ik met mijn mond vol tanden sta, maar op dat moment waren mijn babbels toch even op.

Kwispelstaarten

Asperges me! Het zijn de eerste woorden van het lied dat men in katholieke kerken ten beste geeft net voor de zondagse hoogmis begint. De priester schrijdt ondertussen van voor naar achter door het gebedshuis en keert vanzelfsprekend ook op zijn stappen terug, want als hij van die gelegenheid gebruik maakte om snel naar buiten te glippen, zou er van die hoogmis niets in huis komen natuurlijk. Tijdens die wandeling laat hij zich vergezellen door een meestal jonge slaaf, die een met gewijd water gevuld vat draagt, waarin zijn meester af en toe een grote kwast onderdompelt, om vervolgens met zwiepende bewegingen het wijwater over de zingende aanwezigen te verspreiden. Tja, als men uit volle borst asperges me staat te kwelen, hetgeen besprenkel mij betekent, mag men zich aan zoiets verwachten. Dan vraag je erom. Ik kan jullie slechts één raad geven: mochten jullie ooit van plan zijn om een hoogmis bij te wonen, dan kunnen jullie maar beter niet al te dicht bij het gangpad plaatsnemen, want zo’n kwispel kan behoorlijk veel water bevatten …

Maar nu ter zake! Jongens en mannen hebben ook een kwast — het formaat laten we hier even buiten beschouwing — waarmee ze water kunnen sprenkelen en die — o toeval! — enigszins het uitzicht van een asperge heeft. Is het misschien daarom dat talloze piemeldragers zich geroepen voelen om met hun asperge een eigen versie van het Asperges me ten beste te geven?

Ik ben een zindelijk mens en ik besteed grote zorg aan het kleinste kamertje in mijn woning. Je hoort me niet beweren dat je er van de grond kunt eten, want dat zou een tikkeltje overdreven zijn, maar je kunt er altijd komen. Het is er kraaknet en het ruikt er lekker naar lelietjes-van-dalen. Bovendien heb ik er een olijk tegeltje opgehangen, dat ik hier al eens eerder opgevoerd heb, met name in Tegeltjeswijsheid, en dat meteen in het oog springt als men zich voor de pot opstelt om op mannelijke wijze de blaas te ledigen. Het vertoont een pisbak die met twee wenkende handen toegerust is en het opschrift luidt: Kom gerust dichterbij, want hij is korter dan je denkt.

Niettegenstaande deze waarschuwing heeft een bezoeker zich daar gisteren toch weer aan een Asperges me van je welste overgegeven, de hele boel ondergepist en het kokhalzende opruimen aan mij overgelaten. Ik zal die smeerkees straks eens e-mailtje sturen en vragen of hij dat thuis ook doet.

Slaapmutsje

Ik kan me niet herinneren dat ik ooit een hoofddeksel gedragen heb. Hoeden, kepies, helmen en mutsen zijn niet aan mij besteed. Zelfs de grootkleppige baseballpetten en jockeycaps, die al enkele jaren opgeld doen, kunnen mij niet vermurwen. Ik vind het allemaal hinderlijke objecten en verkies daarom de blootshoofdse toestand.

Nu ik erover nadenk, klopt hetgeen ik schrijf niet helemaal met de werkelijkheid. Uit religieuze noodzaak diende ik al een paar keer mijn kruin te bedekken. In het verre Argentinië bezit ik namelijk een aantal joodse vrienden. Wanneer die wat te vieren hebben, bijvoorbeeld een choepa of een bar mitswa, durven ze mij weleens uit te nodigen om aan het feestgedruis deel te nemen. Als mijn financiële positie het toelaat, hetgeen overigens zelden gebeurt, aanvaard ik de invitatie en vlieg ik helemaal naar de andere kant van de wereld. Dan kan je in mijn koffer steevast een hoofddeksel aantreffen. Nee, geen indrukwekkend geval, maar een eenvoudig schedelkapje dat naar de naam kippa of keppeltje luistert en dat ook gojim ofte niet-Joden dienen op te zetten wanneer ze een synagoge betreden, als ware het een koepel die het aardse van het hemelse scheidt.

Ook katholieke hoogwaardigheidsbekleders tooien soms het hoofd door er zo’n halve behaatje op neer te poten, maar bij hen heet het ding pileolus, of zuchetto, of kalot, of solideo, of solideetje … Tja, soberheid was nooit een kenmerk van deze godsdienst. Ooit heb ik een paus uit een vliegtuig zien te voorschijn treden en nog voor hij zich ostentatief op de knieën wierp om de grond te kussen ─ een van de zeldzame liefkozingen die het celibaat toestaat ─ woei dat onnozele dekseltje van zijn kop en rollebolde het vrolijk over de startbaan, achternagezeten door enkele met hinderlijke rokken omgorde kardinalen. O, wat heb ik toen gelachen.

Nee, mutsen zijn echt niet mijn ding, maar ik zal misschien van de nood een deugd moeten maken. Omdat ik ’s morgens vaak met koppijn opsta, heeft een vriendin van me, die gepokt en gemazeld is in verpleegkundige aangelegenheden, mij aangeraden om ’s nachts een muts op te zetten. Nu ben ik ijverig op zoek naar zo’n ouderwetse slaapmuts met een afhangende punt en een kwastje. Zouden die eigenlijk nog bestaan?