Tag: meevallers

Kanttekeningen ─ 3

1.
Er gaan stemmen op om paal en perk te stellen aan het afsteken van vuurwerk ter gelegenheid van de jaarwisseling. Voor mij niet gelaten! Ook mijn katten, en ongetwijfeld alle dieren die in onze contreien hetzij buiten of binnen hoofdkwartier houden, zouden dat toejuichen. Nu komen sommigen echter met het niet bepaald lumineuze idee op de proppen om het eindejaarsgedruis te vervangen door het massaal oplaten van ballonnen, die voorzien zijn van stichtende tekstboodschappen op aan koordjes bevestigde kaartjes. Ballonnen zijn evenwel bijzonder slecht voor het milieu. Ze vergaan tergend langzaam en ze veroorzaken de dood van talloze dieren, die deze vaak opzichtig gekleurde objecten als voedsel beschouwen, of verstrikt raken in de frutsels waarmee die ze toegerust zijn. Het is nog maar van verleden week geleden dat ik een eekhoorn zag met een ballon in zijn kielzog. Vroeg of laat komt dat beestje vast te zitten met alleen de hongerdood in het vooruitzicht.

2.
Ik heb het bestaan om helemaal in mijn eentje korte metten te maken met de nochtans onvermurwbare wet van Murphy. Toen ik vanmorgen een geroosterd sneetje van een flinke lik boter voorzag, glipte dat gevalletje uit mijn handen en viel op de vloer met de besmeerde kant … bovenaan! Wie doet het me na?

Een klontje boter in de pap

Het is hier even stil geweest, maar ik had, dacht ik, een gegronde reden om geen acte de présence te geven, om eens een chique, want Franse uitdrukking te gebruiken. Er is me namelijk een soortement geschenk uit de hemel te beurt en in de schoot gevallen, in de vorm van een snoepreisje. Nu ja, eigenlijk niet helemaal een snoepreisje, want er kwam wat werk aan te pas, maar ik ben wel op andermans kosten naar New York gevlogen en heb daar een kleine week doorgebracht, zonder dat ik in de beurs hoefde te tasten. Integendeel zelfs. Ik diende iedere dag slechts een paar uurtjes te tolken en werd daar nog voor betaald ook.

Niet dat ik inhalig ben, maar dergelijke faveurtjes mag men me in onbeperkte mate blijven aandragen. Iemand?

For old times’ sake

Tijdens een van mijn omzwervingen hobbelde mijn fiets over de kasseienstraatjes van een nogal schilderachtig West-Vlaams sprookjesboekdorp. Witte, nogal slordig neergelegde huizen met gewelfde, tussen schoorstenen hangende pannendaken zochten beschutting onder een torenspitsloos en dus vrij plomp kerkgebouw, waaruit evenwel het frivole geluid van een beiaard opborrelde, als betrof het een carillon van ijsblokjes in een kristallen glas. Ik bleek me in Lissewege te bevinden en daar was ik zover ik me kon herinneren nooit eerder geweest.

Dra kwam ik bij een idyllisch, want met weelderig rankende bloemen afgelijnd waterloopje, waarrond zich enkele door de horeca geëxploiteerde etablissementen schaarden. Ik had een kerelshonger, dus betrad ik even later het door de eeuwen gebeitst interieur van een restaurant: met damast opgesmukte tafels in een sfeer van nonchalante chic en een entourage van nostalgie en romantiek. Ik was er op dat moment de enige klant en dacht: Oei, dat zal me hier een schep geld kosten. Zoals jullie weten ben ik nogal op de penning, maar anderzijds ben ik ook niet geneigd om nog van front te veranderen als ik eenmaal de eerste stap gezet heb. Ik was binnen, dus bleef ik binnen.

De maître d’hôtel kwam naar me toegesneld, keek naar me alsof er zich een geest manifesteerde en riep op zeer onprofessionele wijze:
─”Kus nu mijn klooster! Wat smijten ze hier nu binnen?”
Hij stak zijn hand naar me uit en toen herkende ik hem ook: een jeugdvriend van me, met wie ik heel veel uren zoekmaakte en dolle avonturen beleefde, tot we op ’s levens kronkelpaden verdwaalden en elkaar uit het oog verloren.
─”Ik dacht dat je eigenaar was van een hotel in het zuiden van Frankrijk”, meende ik me een gerucht te herinneren.
─”Dat was zo tot voor een paar jaar”, zei hij. “Toen heb ik dit hotel-restaurant gekocht.”
─”Is dit jouw optrekje?” verbaasde ik me. Hij knikte trots. “Dan heb je fortuinlijk geboerd”, vond ik.

Het ging hem inderdaad voor ’t lapje, want amper een halfuurtje later was het restaurant volgelopen en zaten er meer dan zestig mensen vadsig te happen en te slempen. Dat bracht veel drukte mee (en allicht nog meer geld in ‘t laatje), waardoor we nauwelijks de tijd kregen om met elkaar te praten, laat staan om op ons gezamenlijk verleden te kluiven, maar we hebben afgesproken om binnen afzienbare tijd samen wat te doen.

Toen een van de kelners me de rekening bracht, bleek dat een briefje te zijn met de mededeling “For old times’ sake” en een onbeduidend cijfertje (nul) als eindbedrag.

En zo was ik tegen de verwachting in toch nog goedkoop uit geweest.

Bof ik even!

Het zat eraan te komen. Met mijn verfoeilijke gewoonte om altijd op het allerlaatste moment mijn koffers te pakken tartte ik het lot en zou ik op een keer mijn hand overspelen. Dat is nu dus gebeurd.

Het was al na middernacht toen ik met het karwei begon en omdat ik een aantal dingen niet meteen kon vinden vertrok ik met vertraging naar de luchthaven, waar ik me uiterlijk om zes uur in de morgen diende aan te bieden. Omdat ik onderweg ook nog in een door een ongeval veroorzaakte file terechtkwam,  verscheen ik pas aan de incheckbalie toen het vliegtuig naar Argentinië al naar de startbaan taxiede. Ik zat er dus niet in en wond me daar zo omstandig over op dat ik ontwaakte …

… want gelukkig gebeurde dit alles slechts in het grillige prentenboek van mijn dromen. Ik heb op dit moment helaas geen reisplannen en bovendien staan mijn koffers altijd dagen van tevoren gepakt.

Kan het gezeur nu even ophouden?

In mijn hoedanigheid van mokkende kankerpot – begin je nu weer met dat gemeier? – maak ik me ieder jaar enkele keren te sappel over het feit dat wilde weldoeners zoals daar zijn Sinterklaas, de Kerstman en de paasklokken, mijn persoontje straal negeren en mijn nederige woning steevast links laten liggen. Ik koester echter goede hoop dat ik over een paar weken wel in de prijzen zal vallen. Ik heb namelijk ontdekt dat de paashaas zich op spuugafstand van mijn hoofdkwartier schuilhoudt, al kan er van schuilhouden nauwelijks sprake zijn als men zich getooid met een oorverdovend rode tint, die men bezwaarlijk als een schutkleur kan omschrijven, in het genadeloze licht van de ochtendzon bakert.

Ik houd alvast een gulzig grote mand binnen handbereik, want aan het ontzagwekkende formaat van die haas te zien, torst hij een niet geringe vracht chocolade-eieren, waarvan hij zich waarschijnlijk zo snel mogelijk zal willen ontdoen en aangezien ik als een der eersten aan de beurt zal komen …

paashaas

Meevallertje

Ik reed naar de zee, meer bepaald naar Middelkerke, en daar heerste een drukte van belang. De parkeergoden waren me echter goedgezind: ik veroverde vrijwel meteen een plek om mijn auto te stallen. Laten we eerlijk zijn: het ging eigenlijk veel aardiger dan ik verwacht had.

“Hoe doe je dat toch?!” wond de vriendin die naast me zat zich nogal omstandig op. “Ik moet altijd uren door straten en over pleinen druilen voor ik een plaats kan bemachtigen. Volgens mij heb jij een konijnenpoot in je zak.”
Ik liet het me glunderend aanleunen, al zou ik nooit ofte nimmer het geluk verzoeken door me met een konijnenpoot toe te rusten.

We maakten een lange strandwandeling en doken vervolgens een tearoom binnen, om er van enkele geneugten des levens te genieten. Het liep al tegen de avond toen we opnieuw bij de auto kwamen.
“Weet je,” zei de vriendin op verongelijkte toon, “ik zou nu nog steeds de blaren op mijn banden aan het rijden zijn om een parkeerplaats te vinden.”

Gelachen dat we hebben!

Meer moet dat niet zijn

Margriet, voor wie ik soms wat administratieve klusjes opknap, heeft inmiddels de leeftijd van de zeer sterken bereikt, maar ze is nog goed bij haar hoofd. Desalniettemin diende ze onlangs enkele weken in het ziekenhuis te verblijven, hetgeen, het is algemeen geweten, nogal wat papieren rompslomp met zich meebrengt, dus bracht ik haar een bezoek om me daar eens duchtig mee te bemoeien.

Ze serveerde me de gebruikelijke kop koffie en zei:
“‘k En stieve hoe franse pan’n. Moej ièn én?”
De meesten van jullie zitten nu waarschijnlijk te kijken alsof ik jullie een oneerbaar voorstel heb gedaan. Daarom lijkt het me beter dat ik toch even dat West-Vlaamse koeterwaals in het verstaanbaars vertaal: Ik heb buitengewoon goeie Franse pannen. Wil je er een hebben?
frangipaneIk wist echt niet wat ik op dat moment met een pan moest aanvangen en al helemaal niet met een Frans exemplaar, maar aangezien ze het ding zo aanprees, durfde ik niet te weigeren. Ze pantoffelde naar de keuken en ik was buitengewoon benieuwd met wat ze zou terugkeren. Dat bleek een gebakje te zijn, dat in de wandeling een frangipane heet, maar dat Margriet tot een franse panne vermassacreerde, wat niet wegnam dat ik het ongegeneerd lekker vond.

“Ik heb nog wat voor je”, zei ze toen ik op het punt stond om te vertrekken en ze glunderde haar ouderdom weg terwijl ze me een plastic tasje overhandigde, waarin ik tot mijn verrukkelijke verbazing de eerste, uiterst zeldzame en vrijwel ongeschonden drukken aantrof van de beide boeken van de hand van Willem Denys, die op gulle wijze de vaak hilarische wederwaardigheden beschrijven van Peegie, de roemruchtige en legendarische volksfiguur van de Roeselaarse Nieuwmarkt, zijnde:
Peegie in zijn apejaren (1949)
Zijn triem door ’t leven (1951)

Het maakt mijn dag. Ik ben zo blij als … eh … een hond met zeven pikken en zo godsgruwelijk gelukkig als … eh … een teek in een bloedbank.

peegie

Nergens beter dan thuis

Reizen is mijn favorietste bezigheid. Of eigenlijk niet helemaal, want na mijn omzwervingen naar de haardstede terugkeren doe ik nog net iets liever. Wanneer ik in al dan niet verre buitenlanden vertoef, heb ik zelden of nooit last van heimwee en pleeg ik me nauwelijks of zelfs hoegenaamd niet om het thuisfront te bekommeren, maar als de tijd aanbreekt om de penaten op te zoeken, kan het me allemaal niet snel genoeg gaan en ben ik haast niet meer in te tomen. Als er dan, zoals enkele dagen geleden, plots een haar in de soep opduikt, waardoor de terugreis minder vlot verloopt dan verwacht en verhoopt, is dat allerminst bevorderlijk voor mijn toch al danig op de proef gestelde welbevinden, want ik blijf een gloeiende siroophekel aan vliegen hebben. Ooit, toen ik nog klein en boosaardig was, droomde ik van een loopbaan als piloot. Ik prijs me gelukkig dat ik me daar niet voor heb laten klaarstomen.

De voorbije weken waren gevuld met buitensporigheden op alle gebied. Het gezelschap was aangenaam, het weer zomers, het eten voortreffelijk, de landschappen in hoge mate bezienswaardig … en goedkoop dat het daar is! Twaalf jaar geleden, in 2002, kon je 1 Amerikaanse dollar omwisselen voor 1 Argentijnse peso. Tegenwoordig krijg je al 8 pesos voor diezelfde dollar en wie zich op de zwarte markt waagt ─ hetgeen ik vanzelfsprekend nooit zou doen, of wat hadden jullie van me gedacht? ─ kan zelfs regelrechte klappers maken.

Aangezien me daarginds geen opzienbarende of wereldschokkende gebeurtenissen ten deel gevallen zijn, moeten jullie hier geen anekdotes van me verwachten. Ik onthoud me ook van beschrijvingen van wat mijn zintuigen er allemaal waargenomen hebben. Desgewenst kan ik jullie een aantal degelijke toeristische gidsen aanbevelen, waarin jullie dat uitgebreid kunnen lezen.

En nu ga ik aan het werk. Dollars verdienen, om die bij een volgende gelegenheid …

Wees gegroet!

Ik ben niet goed met cijfers en rekenen zal nooit mijn favoriete tijdverdrijf zijn, maar af en toe dien ik me toch aan wat telwerk over te geven, teneinde mijn huishouden op de rails te houden. Op die manier heb ik ontdekt dat ik niettegenstaande mijn ongeval en alles wat daaruit voortvloeide ─ chirurgische ingreep, ziekenhuisverblijf, revalidatie ─ toch nog genoeg overhoud om even een stapje in de wereld te zetten. Mijn hart zong op van vreugde. Bovendien is mijn lichamelijke conditie de laatste weken met sprongen … nu ja, laten we rasse schreden nemen … vooruitgegaan, zodat ik niet meer terugschrik voor geografische ongemakken, zoals bijvoorbeeld bergen en dalen.

Als jullie dit lezen, ben ik dus goed en wel onderweg naar Buenos Aires, of misschien zelfs al in de Argentijnse hoofdstad aangekomen, waar het nu volop zomer is.

Jullie zullen het dus een aantal weken zonder mij moeten stellen, maar ik maak me sterk dat dit vermoedelijk geen al te heftige ontwenningsverschijnselen zal veroorzaken.

Bof ik eventjes! Dans met mij de tango d’amore …

Norte