Categorie: Verweggistan

En tevreden strompel ik voort

Zo, ik heb zes weken Zuid-Amerika achter de rug … en daar wordt een mens toch zo moe van, hè? Ik ben helemaal uitgewoond en volop bezig het met een jetlag gepaard gaande oblomovisme van me af te schudden, maar toch ook lustig van hart. Ik heb weer eventjes een fraai gemeubileerde bruine boterham gegeten en die was onbedaarlijk lekker. Geluk moet echter de bitterzoete smaak van eindigheid hebben. Eigenlijk zou ik vaker zo’n trip moeten ondernemen, want ik beleef daar monumentaal veel plezier aan, maar helaas heb ik de tijd niet voor dat soort uitspattingen, om van het geld nog te zwijgen. Ik ben geen hoogwaardigheidsbekleder, heb in dit land weinig of zelfs niets in de melk te brokkelen en kan derhalve geen beroep doen op de schatkist en de belastingbetaler om mijn snoepreizen te bekostigen.

‘He visto mucho mundo’, zegt men daarginds. Ik heb veel wereld gezien. Ik ontdekte de ene aardse glimp van de hemel na de andere en genoot met haast kinderlijke onbevangenheid van hetgeen mysterieus om zich heen woekerende natuur me bood: de rauwe solitude van zich onafzienbaar uitstrekkende landschappen, versgestreken pampa, hallucinante woestijnen, door de zon verpletterde zoutsteppen, melodieuze palmbossen, zweterige jungle, lachende grotten, zingende spelonken, rivieren en meren van gestold zilver, breidelloze bergen die als gigantische tepels het blauw van de lucht zoogden, schandalig groene wouden, ijzingwekkende gletsjers, intimiderende watervallen ­

Ik heb er hoegenaamd niet op mijn vingers moeten kluiven. Wel integendeel! Zelden werd ik voortreffelijker gelaafd en gespijsd. Ik ben de tel kwijtgeraakt van het aantal asado’s (1) waaraan ik deelgenomen heb, maar het zijn er tientallen, want het was daarginds volop zomer. Telkens ging dat gepaard met het verorberen van enkele empanada’s (2), gevolgd door machtige lappen vlees, die zo groot waren als een Grieks eiland en waar men, bij wijze van spreken, moeiteloos een pak kon van maken, om steevast te besluiten met het onbestaanbaar zoete dulce de leche (3).

Ik zag vanzelfsprekend de vrienden terug, die sinds jaar en dag deel uitmaken van wat ik ben, maar er is ook een ruiker nieuwe relaties tot stand gebracht, want ik heb een aantal mensen ontmoet met wie ik denkelijk kan lezen en schrijven. De tijd zal uitwijzen wie daarvan een stempeltje op mijn leven zal drukken.

Ach, ik zou lange en meeslepende documentaires over mijn Zuid-Amerikaanse avonturen kunnen draaien, of er lenige prozateksten vol enthousiaste superlatieven uit puren, maar ik kan het ook laten en hier af en toe een anekdote ontkurken als dat in mijn kraam te pas komt. Daar ben ik voor te porren. Doen dus!

(1) asado: de moeder van alle barbecues.
(2) empanada: op een appelflap lijkend deegbroodje, met hartige vulling in plaats van appelmoes.
(3) dulce de leche: caramelsaus die lijkt op het stroperige gedeelte dat men binnenin een Marsreep aantreft.

Morgen word ik vrolijk

Zijn dromen inderdaad bedrog, of zou de bewering dat ze een voorspellend karakter hebben op waarheid berusten? Ik mag van harte hopen dat ze ons geen kijkje in de toekomst verschaffen, want dan ziet die er voor mij niet bepaald rooskleurig uit. Ik heb tijdens de voorbije nacht namelijk gedroomd dat ik in een vliegtuig zat, waarvan de motoren er opeens eensgezind de brui aan gaven, zodat het toestel als een blad in de herfst naar beneden dwarrelde ─ feuille morte heet dat in het jargon ─ om vervolgens met een splijtende vaart op aarde terecht te komen. Ik kan jullie niet vertellen wat er daarna gebeurde, want ik lag natuurlijk aan gruizels en was dus zo dood als een pier, maar bovendien schrok ik wakker …

Nu wil het toeval dat ik me morgen aan boord van zo’n helse machine zal hijsen en mijn lichaam aan vier straalmotoren toevertrouwen, zij het niet van harte. Ik worstel immers al mijn hele leven met een slopende vliegangst, die me leegzuigt en zo nerveus als een kolibrie maakt. Je hoort me niet beweren dat ik een enthousiast luchtreiziger ben en die droom is allerminst bevorderlijk voor mijn gemoedsrust, maar toch blijf ik het lot tarten en hoop ik zaterdag heelhuids in Buenos Aires neer te strijken, waar het nu volop zomer is en waar ik van pure opluchting ongetwijfeld in het dansen van een zwoele tango zal losbarsten.

Het blijft hier enkele weken stil, want ik ben niet van plan om tijdens mijn reis een computer aan te raken, laat staan te bloggen, te twitteren of te tweeten. Als de goden me goedgezind zijn en ik gezond van lijf en leden uit dit avontuur kom, zal ik hier vermoedelijk rond midden februari mijn rentree maken…

Den goedgunstigen lezer heil! Mogen de engelen over jullie waken.

Makaken in de mist

Onlangs aanschouwde ik een documentaire van Mike Birkhead: Monkeys of the Rock.

Ik mengde me gedwee onder de enige in het wild levende apen van het Europese continent: de staartloze magots van Gibraltar. Ik zag ze vrolijk hun ding doen en niet in het minst toeristen sarren, maar op een avond steeg er uit de zee een kille mist op, die haast even onheilspellend was als het door Stephen King bedachte gordijn en dra zonder mededogen de hele rots verslond.

Tere apenkindjes zochten ras geborgenheid en vooral warmte bij hun ouwelui, doch een van de baby’s was bestorven en kon helemaal nergens heen. Niemand die zich om het weesje bekommerde. Rillend van de kou keek het met grote, wanhopige ogen recht in de cameralens en dus naar mij.
─”Ochgottegot, dat doddertje”, lispelde ik.

Ik raakte in grote droefenis en stond op het punt om me over te geven aan het zoet genot der tranen, maar ik vermande me en keek scheel van emotie naar wat er verder gebeurde.

’s Morgens trok de mist op en was het aapje verdwenen. Meer vertelde de commentator me niet. Wel godverdomme hier en gunter! Was het dood? Of leefde het nog en lag het ergens op … apegapen? Men liet me in het ongewisse. Ja, zeg, krijg het zeepokkenlazarus!

Als jullie in de eerstkomende dagen niets van me vernemen, dan zit ik op die rots van Gibraltar te kleuteren en ben ik naar dat beestje op zoek.

Knorren

De onverbiddelijke liefde en de daarmee gepaard gaande allesverzengende hartstochten zijn tot heel veel in staat en kunnen zelfs de meest honkvaste mensen naar verre buitenlanden lokken, omdat ze ongebruikelijk veel geven om iemand die daar woont en op ze rijmt.

Gisteren vergastte de televisie ons op het wedervaren van een Vlaamse deerne, die aanvankelijk enkel hogelijk bekoord was door de charmes van Thailand, maar tijdens een bezoek met een jonge ingezetene van dat land kennismaakte en dientengevolge in grenzeloze liefde ontstak. Zij klapte in mekaar als een strandstoel en hij dacht dat zij de maan opgehangen had, dus raakten ze door Amor bevleugeld en besloten ze het cadeau van elkaars leven te zijn. Ze vestigden zich in Chiang Mai, waar ze vandaag de dag in hun fraaie woning onderdak aan toeristen verschaffen en avontuurlijke trektochten voor ze organiseren.

De heer des huizes behoort eigenlijk tot de Karen: een stam die hoog in de door onherbergzame jungle ingepalmde bergen woont. Hij nam ons mee naar zijn geboortegrond en we waren getuige van het nogal primitieve leven dat men daar leidde. En toen gebeurde het!

Voorzien van een knuppel, die het midden hield tussen een boomstam en een stevige tak, betrad hij een omheind perk, waarin zich een roetzwart varkentje ophield. Hij slaagde erin het luid krijsende dier te vangen en gaf het vervolgens een naargeestig klinkende tik op zijn kop. Tonk! Kennelijk had hij niet goed gemikt of te weinig kracht gebruikt, want het beest bleef nog wat weeklagen, tot hij het de genadeslag toediende.

De camera zoomde zowaar in om de gruwelijke handeling nauwgezet vast te leggen en ik zat verbijsterd naar die beelden te kijken. Wat is dat nu voor ongein? De twee kinderen die in mijn gezelschap vertoefden waren er zelfs compleet ondersteboven van en toen de ouders ze een kwartier later kwamen ophalen, was dat het eerste wat ze te horen kregen.

Als men in een programma nodig de moord op een varken moet tonen, wil ik dat graag vooraf weten zodat ik niet willens nillens met een slachtpartij geconfronteerd word. Het zit me bovendien niet lekker dat men zondagavond halfzeven een geschikt tijdstip voor dergelijke taferelen vindt. Achteraf krijg je daar gegarandeerd knorren over.

Smeulende reisnotities

Wat minnenijd allemaal vermag

Ik bevind me pal op de Argentijns-Braziliaanse grens. Nieuwsgierig dring ik het wurgende oerwoud binnen. Ik ben een onversaagde ontdekkingsreiziger in de jungle. De lucht is log en broeierig van vochtigheid. Uit de grond walmt verderf. Een fabelachtige wirwar van bomen en palmen, overslingerd door lianen en andere parasieten, sluit me in. Kluwens exotische bloemen doorschieten struiken en varens. Ze maken om het hardst reclame om insecten aan te trekken. Er siepert nauwelijks licht door de stugge loverkapsels. Dompe schemering alom. Eindeloos repeteren bontgevederde vogels. Kleurig opgedirkte vlinders kruisen heupwiegend mijn pad. Hoor ik daar de donder, omfloerst als een pauk? Weerklinkt er kanongebulder in de verte? Het gedreun zwelt aan tot een apocalyptisch volume en opeens opent de wildernis haar ruige schoot, waarin het water oorverdovend aanwezig is. Ik betreed een kolossaal amfitheater — vier kilometer in omtrek, meer dan zeventig meter hoog, doch slechts honderd breed — waarin de onthutsende vertoning plaatsgrijpt en nooit ophoudt. Daar stort de machtige Iguazústroom zich met gespartel van tweehonderd vijfenzeventig ledematen in de afgrond, schuimbekkend, buitelend over de bijna loodrechte melafierwanden, en overal waar hij op de onverbiddelijke kloofbedding uiteenspat, breekt het licht, paart de zon met spray en buigen Kimmerische regenbogen zich met betoverende caleidoscoopeffecten over de parelgrijze nevelwolken …

Volgens een Guaranílegende — de Guaraní zijn de inboorlingen van de streek — heeft een woedende bosgod dat zootje aangericht. Hij raakte tot over zijn goddelijke oren verliefd op een maagd en zij was niet ongevoelig voor zijn avances, indachtig de wijze woorden: wie niet waagt, blijft maagd. Toen kwam plots met grote souplesse een krijger aangetreden. Nou nou! Die was zo cool dat men er biefstukken mee kon invriezen en hij had veel pijlen in zijn koker. Wel dertig! Ze vond hem beestig knap en ze zette de grote ogen van de onschuld op, om zich aan de spieren die over zijn lichaam gutsten te vergapen, want hij ging naar de mode gekleed en droeg enkel een taparrabo van zacht zeemleer. Emoties laaiden op als steekvlammen en ze probeerde tersluiks een glimp op te vangen van wat er zich achter die lendendoek ophield, maar ze deed dat niet tersluiks genoeg, want hij zag haar koekeloeren.
─”Ik moet eventjes de boom in om de omtrek af te speuren”, verzon hij een nogal doorzichtig excuus.
Vanwege haar jeugdige leeftijd en haar gebrek aan ervaring doorzag ze echter weinig, dus werd ze even later met de harde feiten geconfronteerd. Het moet gezegd dat het onze krijger niet aan krijgshaftigheid ontbrak.
─”Alle worstjes op een stokje!” dacht het meisje in het Guarani, want ze sprak geen Nederlands, en ze keek alsof er zich een geest gemanifesteerd had. ‘Krijg nou tieten! Ik heb opeens zin om met mijn seksualiteit te experimenteren.”
Tegelijk voelde ze allesverschroeiende hartstocht opsteken en begeerte suisde door haar bloed, maar uitgerekend op dat moment verscheen de bosgod. Hij zag zijn hongerig ogende verloofde en begreep meteen wat er aan de hand was.
─”Wie heeft jou gescheten?” riep hij naar de mededinger. “Wat doe je hier?”
De krijger besefte niet wie hij voor zich had en zei grootsprakerig:
─”Ik ben van plan om dat mokkeltje finaal van de sokken te vrijen.”
Dat had hij natuurlijk beter kunnen laten. De bosgod werd zo kwaad dat hij begon te toveren. Hij veranderde de krijger in een boom en de maagd in een rots. Om zijn scheten helemaal te koelen, liet hij en passant ook nog de rivierbedding instorten en sindsdien krioelt het hier van de watervallen.

Frisse morgen!

Ik heb me een kleine week zoekgemaakt in New York: een lang niet vertierloos stadje, dat aldoor aan de wolken krabt en vierentwintig uur per dag open is. Gisteren ben ik thuisgekomen en nu is mijn hele kadaster in de war. Ik voel me alsof ik door een kanon afgeschoten ben. Het getourmenteerde smoel dat ik vanmorgen in de badkamerspiegel ontwaarde, was dat van een buldog die op een wesp kauwt en mijn oogopslag liet slechts een minimum aan hersenactiviteit vermoeden. We zijn ondertussen enkele uren later en er staan nog steeds generaties wereldleed in mijn gelaat geëtst.

Ik wist dat het zou gebeuren. Vliegtuigreizen, vooral van west naar oost, zijn niet goed voor mijn salubriteit. Ze gooien mijn circadiaanse ritme grondig overhoop, ontregelen mijn biologische klok en zadelen me op met een eigengereide kater. Afgaand op het stampen in mijn bovenkamer betreft het bovendien een gelaarsd exemplaar. Jetlag schudt men helaas niet zomaar van zich af. Ik zal het moeten uitzitten.

Een kermis is een geseling waard en als kermis kan New York, in casu Manhattan, tellen. Deze achtenvijftig vierkante kilometer grote, met reikhalzende torenwouden, serene parken en vertegenwoordigers van talloze etnische groepen volgestouwde smeltkroes is een schier onuitputbare bron van genot, ontspanning en amusement in een verbijsterende verscheidenheid. Ieder zintuig komt er aan zijn trekken: men wordt niet enkel overspoeld door een mishmash van beelden, maar ook door een salmagundi van gewaarwordingen: een kakofonie van geluiden, een jambalaya van geuren en een koeskoes van smaken.

Ik bespaar jullie het verslag van wat ik daar allemaal gedaan, gezien en beleefd heb. Het is niet samen te vatten. Af en toe zal er hier wellicht een anekdote opduiken, als dat me in mijn kraam te pas komt en als ik ervoor in de stemming ben. Vandaag is dat echter niet het geval. Men kan me aanvegen.

Zingen tot je doodvalt

In een wel heel belegen nummer ─ december 1981 ─ van het Franse reismagazine Partir viel mijn oog op het artikeltje dat jullie hieronder aantreffen:

Voor zij die geen of weinig kaas gegeten hebben van de taal van Molière vertaal ik even wat er staat:

Het dodelijke gezang
In (de Chinese regio) Guangxi bevindt er zich een bamboewoud, waarin een verbazingwekkende vogelsoort huist: een soort koekoek die men ‘du juan’ noemt. Wanneer de jongen aanstalten maken om het nest te verlaten, beginnen de ouders te zingen. Hun melancholische lied wordt droeviger naarmate de dagen verstrijken. Ze gaan echter door met dat smartelijke gezang, tot het bloed uit hun aan flarden gekweelde keel gulpt en ze de verstikkingsdood sterven.

En maar mens toch! Ik vind dit zo’n intrigerend fenomeen, dat ik het graag als kapstok wil gebruiken om er een novelle of een ander schrijfsel aan op te hangen. Helaas zit ik nu al dagen, ja zelfs weken verlekkerd internet te vlooien, maar nergens duikt er informatie op omtrent die vogels en hun merkwaardige gedrag. Het zal toch niet weer een broodjeaapverhaal zijn, mag ik hopen.

Als iemand van jullie toevallig een sinofiele ornitholoog is, of me meer kan vertellen over de onzegbare droefheid van deze koekoek, dan houd ik me van harte aanbevolen voor tekst en uitleg. Jullie kunnen me via het contactformulier bereiken.

Ambiance!

Vanwege mijn verlangen naar een waarschijnlijk onbestaand paradijs, waag ik me af en toe aan het soort reizen waarvoor vaccinaties verplicht zijn. Zo bevond ik me enkele jaren geleden aan boord van een nogal primitief vliegtuig, dat met rasse schreden … eh … met kwieke vleugelslag naar een verre uithoek van de wereld koerste, naar zo’n land waar geen land meer achter ligt: een stuk van de hemel dat op aarde gevallen is en zich koestert in het aanhankelijke blauw van een zee. Men had me verteld dat de natuur het daar nog voor het zeggen had en dat ik er de wonderlijkste landschappen zou aantreffen, die zo mooi waren dat ze op gedichten leken.

We streken er neer op een wel zeer onchristelijk uur, net voor de nacht het hazenpad koos en de dag zich aan het krieken wijdde. De douanebeambte die ons opwachtte, zette een gezicht als een oorwurm. Hij nam het ons kwalijk dat we hem van zijn nachtrust beroofden, dat zag je er zo aan af. Hij rommelde nogal onbeheerst in mijn handbagage toen er opeens luid gelach weerklonk. Omdat ik veroordeeld ben tot levenslange kwajongensschap en als onverbeterlijke grapjurk bekend sta, voerde ik immers zo’n ouderwetse lachzak met me mee en die had hij in gang gezet.

Dat werkte aanstekelijk. Het carnavalsartikel veroorzaakte grote hilariteit en maakte daar de hele boel aan de gang. Je moet er aardigheid in hebben en dat had die grenswachter dus niet. Hij bleef kijken alsof hij net overgegeven had en dat binnen de kortste keren weer zou gaan doen … en hij nam wraak. Ik diende als enige mijn koffers open te maken, waarvan hij de inhoud vervolgens zo nauwgezet controleerde dat het lachen me helemaal verging.

Sindsdien neem ik een scheetkussen mee, maar dat heb ik nog niet kunnen gebruiken.

‘t Rouwende woud

De documentaire nam me op sleeptouw en bracht me naar een plaats hier ver vandaan, waar wouden en struiken in zulke dichte drommen samentroepten, dat die op kroezige broccoli leken als men ze in vogelperspectief bekeek. Ik bevond me op de oevers van de machtige Amazone.

Een hoge boom huisvestte een drietenige luiaard van vrouwelijke kunne, die men voor het gemak met de in mijn oren welluidende naam Luana bedacht. Luana zat daar een beetje te zitten en hing daar wat te hangen, want meer mag men van een luiaard niet verwachten. Of toch? Iedere week daalde ze een keer op uiterst slome wijze af naar de begane grond, om daar een plasje te plegen en een bout uit te draaien, waarna ze opnieuw en nog trager dan een luis op een teerton omhoogklauterde. Dat bleef duren. Nee, luiaards hebben gewis hun naam niet gestolen en doen die bovendien alle eer aan. Desalniettemin was luie Luana op de een of andere manier zwanger geraakt. Je houdt het haast niet voor mogelijk.

Men liet me in het ongewisse omtrent de juiste toedracht van haar bevruchting, dus liet ik mijn fantasie maar even de vrije loop. Tijdens een van haar sanitaire uitstapjes was er wellicht onverhoeds een seksuele delinquent uit het struikgewas gesprongen … Nu ja, een springende luiaard vond ik nogal vergezocht, dus hield ik het op een verkrachter die haar uiterst behoedzaam besloop, om zich vervolgens op slome wijze aan liederlijke uitspattingen over te geven. Het was immers geen aangenomen werk.

Luana kocht een kindje — een luiaardje — en gemakshalve deed ze dat op een toch wel zeer oncomfortabele plek, namelijk op een tak in de boomkruin. Ik geef het jullie te doen! Voor hetzelfde geld plofte die vrucht van haar schoot gelijk de dieperik in, doch gelukkig was dat niet het geval. We zagen vervolgens hoe ze haar dochtertje, Xada, karnoffelde en liefdevol verzorgde, maar op een dag … Ach, het is eigenlijk te treurig voor woorden.

Luana kwam naar beneden, omdat ze naar het toilet moest, en ze had nog maar net de terugtocht aangevat toen er een jonge poema op het toneel verscheen. Aangezien er reeds onheilszwangere muziek weerklonk, hield ik mijn hart vast.
─“Zet toch een tandje bij!” spoorde ik Luana aan, maar ze liet zich niet haasten en bleef zich tergend traag naar boven hijsen.
De poema nam een aanloop en klauterde haar achterna, maar slaagde er niet in bij haar te komen.
─“Morgen brengen!” riep ik treiterend en vervolgens richtte ik me weer tot Luana: “Allez, moeven meisje! Trek even een sprintje!”
Ook de tweede poging van de poema mislukte, maar de derde …

Ik had het hoofd afgewend en zag dus niet hoe Luana verslonden werd. Ik hoorde enkel wat gesmak en het sinistere geluid van scheurend vlees en krakende beenderen.

Hoog in de boomkruin wachtte Luana’s dochtertje heel lang en geduldig op haar moeder. Toen die niet opdaagde, begaf Xada zich naar beneden, scharrelde daar hulpeloos rond en slaakte door merg en been dringende piepgeluidjes. Van aandoening snoot ik mijn neus en staarde door ogenzilt naar het lieftallige snoetje van dat weesje, want luiaards dragen een eeuwige glimlach, zelfs als verdriet ze overmant.
─“Och, welhere dat dutsje!” lispelde ik.
Dat hakte er zo in! Het scheelde echt niet veel of ik gaf me over aan het zoet genot der tranen, maar ik hield het droog.

Kijk, ik moet me werkelijk inhouden, of ik koop een ticket en begeef me halje travalje naar de Amazone, om daar eigenhandig die vermaledijde  poema te wurgen.

Goeie babbel!

Tijdens het opbergen van de sedimenten van 2009 kreeg ik ook een prentbriefkaart in handen. Kennissen hadden die aan me laten bezorgen, om me mede te delen dat ze zich in de Italiaanse Dolomieten ophielden, dat de zon daar haar beste straaltje voorzette en dat het eten er heel lekker was.

Omdat ik een hevige fan van deze wondermooie bergen en de daarmee gepaard gaande dalen ben, en vooral ook omdat ik bijzonder aangename herinneringen bewaar aan hetgeen ik in die verrukkelijke contreien mocht beleven, besteedde ik enige aandacht aan de afbeelding. Ik keek naar de niet te onderschatten Pordoipas: een weg die kronkelend als een aal in doodsnood door een intimiderend landschap meanderde en zodoende in niet geringe mate aan het toeristische verwachtingspatroon voldeed. Een inzet in de bovenhoek toonde de herberg die aldaar op de pashoogte gastvrijheid biedt. In de buurt van dat etablissement speelde zich jaren geleden het tafereel af, dat ik hieronder met woorden voor jullie zal schetsen.

Ik zwierf door Europa in het gezelschap van een goeie vriend, Reinhold, die mijn leven regelmatig van koddige kanttekeningen voorzag. Dat was ook het geval op de Pordoipas, waar wij het voornoemde café verlieten en naar mijn iets verderop geparkeerde auto kuierden. Ik zal ongetwijfeld verstrooid geweest zijn, want dat overkomt me wel vaker. Feit is dat ik zonder mijn spiegels te raadplegen een plaatsje op de weg veroverde en daardoor bijna in aanvaring kwam met een ander voertuig, dat luidkeels remmend rakelings aan ons voorbijschoot.

Het nummerbord verried dat er zich Duitsers aan boord bevonden en die zijn, zoals men weet, volkomen humorloos en gauw aangebrand. Zij dus ook. Het portier zwaaide open en een heerschap kwam naar ons toe: de blik vol blinde haat, laaiende woede en levensgrote afschuw voor alles wat leeft. Hij nam een pugilistische pose aan en begon me genadeloos af te zeiken … waarop Reinhold, die nauwelijks Duits spreekt, zich vooroverboog tot hij de Germaan in het vizier kreeg en de gevleugelde woorden uitte:
─“Ach mensch, sie kunnen ein bisschen meine klossen küssen und meine zak aufblazen.”

De man staarde mijn gezel aan alsof die plots een vagina tentoonspreidde, maar was dusdanig onder de indruk van van diens polyglottische vaardigheid dat hij ons verder ongemoeid liet en afdroop.
─“Daar heeft hij niet van terug”, grijnsde Reinhold tevreden.
─“Allerminst”, monkelde ik en ik gaf hem een schouderklopje: “Du hast ihm düchtig das haar ausgekammt und die lesse gelesen, mein freund.”