Tag: vertier

Koempoelan

We waren bijeengekomen voor een partijtje lullepotten, doorspekt met wat platvloerse lolbroekerij en gedrenkt in opgefokte vrolijkheid, die overigens niet meer is dan een verschijningsvorm van de wanhoop.

Helaas had iemand zich net een nieuw mobieltje aangeschaft. Hij bleef het gezelschap bestoken ─ en hogelijk vervelen ─ met de zeer geavanceerde mogelijkheden van dat toestel. Hij noemde het een smartphone en vanwege de Engelse tongval die hij in de mond nam, klonk dat alsof hij een walvis stond te pijpen. Toen hij een zoveelste keer met het wierookvat zwaaide en de loftrompet over dat speeltje stak, vond iemand het blijkbaar welletjes.

─”Begin je nu weer met dat gemeier?” sprak hij zonder Franse complimenten. “Laten we het even leuk houden, kerel! Het kan niemand van ons een ruk schelen tot wat dat hebbedingetje van je allemaal in staat is. Jij hebt dat apparaat niet uitgevonden, wel? Je hebt het enkel gekocht en da’s geen kunst, dus kan dat gezeur nu misschien ophouden?”

Ik had het werkelijk niet beter kunnen zeggen, maar ik vrees dat ik het lef niet heb.

Nat gaan

Mij kwam de wraak toe en de vergelding. Eindelijk was het moment aangebroken om mijn gefnuikte trots in zijn eer te herstellen.

Verleden maandag vertelde ik jullie dat ik logeergasten verwachtte en voerde ik hier ─ in Soep (met ballen) ─ ene Rubén ten tonele: de onhandige kelner die me op het eiland Tenerife een kom hete soep in de nek gooide. Zo’n aanslag op mijn persoon kon ik vanzelfsprekend niet over mijn kant laten gaan. Wie kaatst, moet de bal verwachten en wie mij onrecht aandoet, zal zijn gerechte straf niet ontlopen. Met voorbedachten rade sloot ik vriendschap met die tafeldienaar en begon voorbereidingen te treffen om hem de onaangename bejegening met gelijke munt te betalen. Ik ging daarbij niet over één nacht ijs, maar smeedde mijn plan tot in de finesses, zodat de uitvoering ervan onmogelijk kon mislukken.

Gisteravond zou ik mijn finest hour beleven. O, wat verkneukelde ik me! Samen met Rubén en zijn prille echtgenote, Rosa, schikte ik aan in een priëlerig hoekje van een alkoverig restaurant, waar het niet alleen goed van eten en drinken is, maar waar ik desgewenst een potje kan breken. Ik onderhoud namelijk een vriendschappelijke relatie met de eigenares ervan. Aangezien zij tevens de klanten bedient, had ik haar in het complot betrokken. Meer zelfs: zij zou mijn snode plan uitvoeren. Ze zou komen aandraven met een soepterrine op een dienblad, aan iets haperen of zich toch mistreden, wankelen en struikelend de inhoud van de kom — lauw water, want ik wilde er geen zootje van maken — over Rubén uitstorten, waarna ik in honend gelach zou uitbarsten en me op de dijen kletsen van plezier. Ook Rosa nam ik in vertrouwen, zodat zij te gepasten tijde wat kon opschuiven. Ze had zich immers helemaal opgetut en de hel is niks vergeleken met een vrouw van wie de make-up geruïneerd is.

Meteen na het aperitieven verscheen de soepterrine in de deuropening van de keuken, zweefde naar ons toe … Ik zat me bijna te bezeiken en bedacht Rosa met een schalkse knipoog. Nooit heb ik iemand op overtuigender wijze gestuntel zien veinzen. De restauratrice struikelde met grote uitbundigheid en kwakte toen de inhoud van de kom … op mijn schedel. Op die van mij!

Rosa kraaide het uit. Haar man was van de ketting en wist niet waar hij heen moest rennen van het lachen. O, wat had iedereen opeens onbedaarlijk veel plezier in het leven. Ik ietsje minder. Druipneuzend aanhoorde ik hoe Rosa uit de biecht geklapt had, waarna Rubén besloot iets verneukeratiefs met me te doen. Meteen na onze aankomst in het restaurant maakte de sympathieke guit van mijn korte afwezigheid misbruik om het met de uitbaatster op een akkoordje te gooien en die had daar wel oren naar. Toen ik van de toiletten terugkeerde, was alles reeds in kannen en kruiken … en terrines … en ik, sul, voelde zelfs geen nattigheid … tot ik letterlijk nattigheid voelde.

Nu ben ik weer aan zet. Ik verzin wel wat, maar dit keer zal ik Rosa niet nopens het jennetje inlichten. Tegen de liefde is immers geen enkel geheim bestand.

Je weet wat je hebt en niet wat je krijgt

Als mijn moeder aardbeien tot zich nam, werd ze daar binnen de kortste keren voor gestraft met een schier onuitstaanbare jeuk over het hele lichaam. Een kleine hoeveelheid kandijsuiker volstond om mijn vader onder rode huidvlekken te bedelven. Ik ken mensen die geen mosselen verdragen en anderen die zich een whiplash niezen als er katten in de buurt zijn. Het leven heeft me ooit geconfronteerd met een jonge kerel, die na het drinken van een geringe hoeveelheid alcohol helemaal uit de bol ging, in razernij ontstak en amok maakte. Zo kan ik nog wel even doorgaan, want ik heb het inderdaad over allergieën en die zijn er te kust en te keur.

Ziekten en kwaaltjes vind ik allesbehalve een aangenaam onderwerp en ik zou er niet over begonnen zijn als ik daar niet een goede reden voor had. Wat een feestelijk uitje met een vriendin moest worden, is namelijk door een de kop opstekende allergie op een fiasco uitgelopen. Zondag zaten we getweeën aan een blijmoedige tafel eigenwijs lekkere culinaire aardigheidjes in onze voerkleppen te stouwen. We waren nog maar net aan de pièce de résistence begonnen ─ een gerecht dat eruitzag als een vreselijk ongeluk in de dierenwereld ─ toen mijn tafeldame plots lijkbleek van haar stoel veerde. Wankelend als een aangeslagen bokser laveerde ze naar de deur, maar nog voor ze die bereikte, ging ze tegen de vlakte en bleef daar roerloos liggen. Paniek alom.

Toen men haar per discobus naar het ziekenhuis bracht, was ze weer bij kennis. Ze had echter een enorme tremor, kathalsde voortdurend en voelde zich fluffy. De spoedarts dacht aan een voedselvergiftiging en besloot haar ter observatie op te nemen.

Gisteren werd ze daar ontslagen. Ze komt er alweer aardig overheen. Men heeft bovendien ontdekt wat er aan haar schort. Ze heeft een allergie voor look. Als je ’t mij vraagt ─ maar niemand vraagt me wat ─ is deze smaakmaker eigenlijk nergens goed voor. Je krijgt er een onwelriekende adem van, je scheten stinken de tent uit en je kunt er blijkbaar ook algerisch … eh … allergisch voor zijn.

Als je ’t mij vraagt gaat er niets boven beulingen met appeltrut …

… maar niemand vraagt me wat.

Naakt

Men heeft me uitgedaagd en zeer tegen mijn gewoonte in zelfs tot een weddenschap verleid. Ik ben de optelsom van allerlei menselijke zwaktes en kroegen zijn plaatsen waar men zich licht laat opjutten, vooral als men een paar slokken te veel opgenomen heeft en de alcohol een woordje meespreekt.

Er heerste een jongehondensfeer aan de tapkast. Moppen met een vetrand vlogen ons klitsklats om de oren. Iemand die net als ik zijn schrijflusten op internet botviert, poneerde op apodictische wijze dat het aantal bezoekers van zijn weblog bijna vertienvoudigd was sinds hij zijn schrijfsels met functioneel naakt lardeerde.
─”Je brengt me op ideeën”, zei ik grootsprakerig.
─”Dat durf jij toch niet”, meesmuilde hij.
─”O nee?!” riep ik. “Dan ken je me wel heel slecht.”

Van het een kwam het ander. Dientengevolge kan alleen maar hopen dat jullie het me niet kwalijk zullen nemen dat ik hieronder een wel heel blote foto publiceer. Als ik het niet doe, heb ik immers enkele kratten pils aan mijn kwast en in weerwil van mijn grote mond, zit ik nog steeds op mijn geld als een duivel op een ziel.

Ook een strop!

Gisteren kreeg ik totaal onverwacht een vriend van me over de vloer, die blijkbaar niets omhanden had.
─”Zullen we vandaag voor de verandering een keertje iets avontuurlijks ondernemen?” vroeg hij nogal grootsprakerig.
Hetgeen we gezamenlijk plegen te beleven, beperkt zich immers veelal tot aan de tapkast zitten, want daar hebben we verstand van.

De zon rolde al naar boven en de dag kondigde zich veelbelovend aan. Om te beginnen begaven we ons naar Brugge, waar ik me een nieuwe zonnebril aanschafte. Nee, geen flutbrilletje en ook geen kassakoopje, maar een heuse en dus prijzige Ray-Ban Aviator Tech. Ik dacht: vooruit, ik doe eens even iets geks! En toen deed ik iets geks.

Vervolgens nestelden we ons aan boord van de Lamme Goedzak, die gezwind naar Damme stevende. Ook dat kon men bezwaarlijk een avontuurlijke tocht noemen. De vaart tussen Brugge en Damme is weliswaar een bijzonder schilderachtige waterweg en de Lamme Goedzak mag dan misschien een enigszins kneuterige raderboot zijn, maar toch moet men over een lenige en schier ongebreidelde fantasie beschikken om zich op de Mississippi te wanen.

In het sprookjesboekstadje Damme schikten we aan in een door de horeca geëxploiteerd pand en zetten het daar op een geweldig eten. Gelaafd en gespijsd vatten we vervolgens de terugtocht aan. De zon gooide blikkerende goudstukken in het water. Gelukkig kon ik mijn fonkelnieuwe Ray-Ban opzetten. O, wat was ik fier! Toen merkte ik dat er een vettige vlek op een van de glazen zat. Terwijl ik die met het meegeleverde microvezeldoekje verwijderde, botste een stoeiend kind tegen me aan. Van de weeromstuit ontsnapte de fok aan mijn vingers en viel overboord.
─”Moet je nu kijken!” grijnsde mijn vriend. “Je hebt zowaar een duikbril gekocht.
Ik kon daar niet mee lachen en keek hem aan alsof hij net mijn hamster vermoord had.
─”Mijn vader hing ooit over een brugreling om te kotsen”, ontkurkte hij monkelend een anekdote, “en toen spuwde hij zijn kunstgebit in ’t water.”
Ook daar werd ik absoluut niet vrolijker van.

We gaan failliet!

De kogel is door de kerk: vanaf 30 juni geldt er een algemeen rookverbod in Belgische horecabedrijven. Veel eigenaars van dergelijke etablissementen heffen nu al vertwijfeld de armen ten hemel en jammeren dat het bankroet daardoor welhaast onvermijdelijk is. Even dimmen, ja! Ik denk niet dat het zo’n vaart zal lopen en als er al eens een bedrijf over de kop gaat, zal dat wellicht aan andere factoren dan het bannen van de sigaret te wijten zijn, zoals bijvoorbeeld de krankzinnige prijzen van de consumpties en de soms schandalige manier waarop ze klanten geld afvlooien. Ik staaf dit even met een voorbeeld.

Tijdens de voorbije krokusvakantie was ik met een vriendin en haar twee kinderen aan de Belgische kust, waar we een fikse wandeling maakten en van de gedane inspanning bekwamen in een langs de promenade gelegen theeschenkerij. De rekening die men me voor een koffie, twee cola’s en een kwast presenteerde, bedroeg maar eventjes 18 euro, hetgeen ik op zijn zachtst genomen nogal overdreven vond. Wat me vooral intrigeerde waren de zogeheten supplementen, waarvoor ik 2 euro diende af te dokken en waaromtrent ik dus tekst en uitleg vroeg.

Ik had bij mijn koffie onder meer zo’n keurig verpakt biscuitje gekregen, dat ik vanzelfsprekend op gulle wijze aan een van de kinderen schonk, hetgeen al even vanzelfsprekend protest van het andere kind uitlokte. Dientengevolge liet ik een tweede koekje aanrukken en voor dat ‘supplement’ presenteerde men me dus de rekening. Als je het niet voor je fatsoen liet, zou je er wat van zeggen. Dat heb ik dus niet gedaan, maar ze zullen zeker aan mijn gezicht gemerkt hebben dat ik me nooit meer in hun theeschenkerij annex geldklopperij zal vertonen. Er mag een satelliet op mijn kop vallen!

Als er iemand failliet zal gaan, dan zijn het wel de bezoekers van zulke door poenpooiers geëxploiteerde neringen.

Tieten

Een kennis van me kan zo aardig met een fototoestel overweg, dat daar onvermijdelijk ooit een tentoonstelling van moest komen. Die greep vroeger plaats dan algemeen verwacht, want gisteren al mocht ik naar de feestelijke opening ervan opdraven. Ik had immers een uitnodiging ontvangen, met het vriendelijke verzoek om de vernissage met mijn hogelijk gewaardeerde aanwezigheid op te fleuren. Nu vind ik het woord vernissage meer bij een expositie van schilderijen horen, maar wie ben ik dat ik op dit slakje zout zou leggen in deze tijden van zelfvernietiging, losbandigheid en zonde. Ik heb wel een boel andere dingen om me druk over te maken, zoals bijvoorbeeld de tijdens missverkiezingen alomtegenwoordige wereldvrede, of hoe ik de uit Japan afkomstige gifwolken kan ontwijken. De toekomst ziet er niet bepaald rooskleurig uit, want het lijkt er steeds meer op dat onze aarde naar de maan is, om even een woordspeling uit de mouw te schudden en uit mijn claviatuur te raffelen … maar ik dwaal af, zij het niet met tegenzin. Laten we terugkeren naar de tentoonstelling.

Ik slenterde daar wat rond en wendde voor dat ik wel degelijk wist waar Abraham de mosterd haalde, door zo nu en dan bij een foto stil te staan en die uitgebreid te monsteren, terwijl ik met een gestrekte vinger tegen de onderlip verscherpte aandacht suggereerde. Ik kan als geen ander het decorum bewaren. Het duurde niet lang of ik raakte in een gesprek verwikkeld, waaraan ook een andersdenkend stel deelnam, dat zo gay was als een handtas vol cd’s van Shirley Bassey. Ik overdrijf enigszins. Ze liepen er niet klapwiekend mee te koop dat ze de Griekse beginselen toegedaan waren, maar ze maakten ook geen geheim van hun gelijkslachtige geaardheid. Voor mij niet gelaten. Men kan wellicht veel van me zeggen, maar niet dat ik me onder een dikke korst van vooringenomenheid ophoud.

Omdat er plots iemand tegen me aanliep, gaf ik mijn buurman ─ een van die jongens ─ een stoot en van de weeromstuit gooide die zijn glas leeg over de borst van zijn vriend. Die slaakte een gil die me niet bepaald manhaftig in de oren klonk en riep:
─”Krijg nu tieten!”
Waarop de ander olijk naar hem knipoogde, zoals men doet tegen iemand met wie men dartele herinneringen deelt, en zei:
─”Dat zou je wel willen, hè?”

Praatje voor de vaak

Ik ben nogal geblutst uit een relatie gekomen. Hoewel ik me sindsdien zo min mogelijk met anderen bemoei en zelf ook liever mijn goddelijke driehoek ga, kan het toch gebeuren dat ik plots een aanspraakje nodig heb. Dat was ook gisteren het geval, dus spoedde ik me naar een lokale tempel des vertiers, op zoek naar het soort luchtige kroegpraat waaraan ik me in prettig gezelschap graag mag bezondigen. Weet ik veel wat me bezielde!

Aan de tapkast kwam ik in aanraking met een geeuwend vervelend gotsammelazarustype. Binnen de kortste keren vroeg ik me af waarom ik niet thuisgebleven was. Hij zat de hele tijd te krasborstelen over het klimmen der jaren en het daarmee gepaard gaande krimpen van de toekomst. Ik wilde dat niet onweersproken laten:
─”Ach, je houdbaarheidsdatum is nog lang niet verstreken”, lapzalfde ik. “Bovendien worden mensen interessanter met het verstrijken der jaren: er zijn meer lagen af te pellen”.
─”Je mag me overtuigen, maar niet vleien”, mompelde hij nogal onderkoeld. “Een kreeft in een kookpot heeft betere toekomstperspectieven.”
─”Hoe oud ben je eigenlijk?” vroeg ik, op het gevaar af dat hij me om een schatting zou vragen. Daar ben ik namelijk heel slecht in en meestal gooi ik er zo’n tien jaar bovenop.
─”Ik heb de Dode Zee nog gekend toen die nog leefde”, zei hij.

Ik liet een lach op mijn gezicht los, want een geslaagde oneliner valt er bij mij altijd lekker in. Helaas gebeurde er verder niets meer dat ik de moeite van het vermelden waard vind, zodat ik er hier maar een punt achter zet.

En tevreden strompel ik voort

Zo, ik heb zes weken Zuid-Amerika achter de rug … en daar wordt een mens toch zo moe van, hè? Ik ben helemaal uitgewoond en volop bezig het met een jetlag gepaard gaande oblomovisme van me af te schudden, maar toch ook lustig van hart. Ik heb weer eventjes een fraai gemeubileerde bruine boterham gegeten en die was onbedaarlijk lekker. Geluk moet echter de bitterzoete smaak van eindigheid hebben. Eigenlijk zou ik vaker zo’n trip moeten ondernemen, want ik beleef daar monumentaal veel plezier aan, maar helaas heb ik de tijd niet voor dat soort uitspattingen, om van het geld nog te zwijgen. Ik ben geen hoogwaardigheidsbekleder, heb in dit land weinig of zelfs niets in de melk te brokkelen en kan derhalve geen beroep doen op de schatkist en de belastingbetaler om mijn snoepreizen te bekostigen.

‘He visto mucho mundo’, zegt men daarginds. Ik heb veel wereld gezien. Ik ontdekte de ene aardse glimp van de hemel na de andere en genoot met haast kinderlijke onbevangenheid van hetgeen mysterieus om zich heen woekerende natuur me bood: de rauwe solitude van zich onafzienbaar uitstrekkende landschappen, versgestreken pampa, hallucinante woestijnen, door de zon verpletterde zoutsteppen, melodieuze palmbossen, zweterige jungle, lachende grotten, zingende spelonken, rivieren en meren van gestold zilver, breidelloze bergen die als gigantische tepels het blauw van de lucht zoogden, schandalig groene wouden, ijzingwekkende gletsjers, intimiderende watervallen ­

Ik heb er hoegenaamd niet op mijn vingers moeten kluiven. Wel integendeel! Zelden werd ik voortreffelijker gelaafd en gespijsd. Ik ben de tel kwijtgeraakt van het aantal asado’s (1) waaraan ik deelgenomen heb, maar het zijn er tientallen, want het was daarginds volop zomer. Telkens ging dat gepaard met het verorberen van enkele empanada’s (2), gevolgd door machtige lappen vlees, die zo groot waren als een Grieks eiland en waar men, bij wijze van spreken, moeiteloos een pak kon van maken, om steevast te besluiten met het onbestaanbaar zoete dulce de leche (3).

Ik zag vanzelfsprekend de vrienden terug, die sinds jaar en dag deel uitmaken van wat ik ben, maar er is ook een ruiker nieuwe relaties tot stand gebracht, want ik heb een aantal mensen ontmoet met wie ik denkelijk kan lezen en schrijven. De tijd zal uitwijzen wie daarvan een stempeltje op mijn leven zal drukken.

Ach, ik zou lange en meeslepende documentaires over mijn Zuid-Amerikaanse avonturen kunnen draaien, of er lenige prozateksten vol enthousiaste superlatieven uit puren, maar ik kan het ook laten en hier af en toe een anekdote ontkurken als dat in mijn kraam te pas komt. Daar ben ik voor te porren. Doen dus!

(1) asado: de moeder van alle barbecues.
(2) empanada: op een appelflap lijkend deegbroodje, met hartige vulling in plaats van appelmoes.
(3) dulce de leche: caramelsaus die lijkt op het stroperige gedeelte dat men binnenin een Marsreep aantreft.

Morgen word ik vrolijk

Zijn dromen inderdaad bedrog, of zou de bewering dat ze een voorspellend karakter hebben op waarheid berusten? Ik mag van harte hopen dat ze ons geen kijkje in de toekomst verschaffen, want dan ziet die er voor mij niet bepaald rooskleurig uit. Ik heb tijdens de voorbije nacht namelijk gedroomd dat ik in een vliegtuig zat, waarvan de motoren er opeens eensgezind de brui aan gaven, zodat het toestel als een blad in de herfst naar beneden dwarrelde ─ feuille morte heet dat in het jargon ─ om vervolgens met een splijtende vaart op aarde terecht te komen. Ik kan jullie niet vertellen wat er daarna gebeurde, want ik lag natuurlijk aan gruizels en was dus zo dood als een pier, maar bovendien schrok ik wakker …

Nu wil het toeval dat ik me morgen aan boord van zo’n helse machine zal hijsen en mijn lichaam aan vier straalmotoren toevertrouwen, zij het niet van harte. Ik worstel immers al mijn hele leven met een slopende vliegangst, die me leegzuigt en zo nerveus als een kolibrie maakt. Je hoort me niet beweren dat ik een enthousiast luchtreiziger ben en die droom is allerminst bevorderlijk voor mijn gemoedsrust, maar toch blijf ik het lot tarten en hoop ik zaterdag heelhuids in Buenos Aires neer te strijken, waar het nu volop zomer is en waar ik van pure opluchting ongetwijfeld in het dansen van een zwoele tango zal losbarsten.

Het blijft hier enkele weken stil, want ik ben niet van plan om tijdens mijn reis een computer aan te raken, laat staan te bloggen, te twitteren of te tweeten. Als de goden me goedgezind zijn en ik gezond van lijf en leden uit dit avontuur kom, zal ik hier vermoedelijk rond midden februari mijn rentree maken…

Den goedgunstigen lezer heil! Mogen de engelen over jullie waken.