Tag: uiterlijk

Slaapmutsje

Ik kan me niet herinneren dat ik ooit een hoofddeksel gedragen heb. Hoeden, kepies, helmen en mutsen zijn niet aan mij besteed. Zelfs de grootkleppige baseballpetten en jockeycaps, die al enkele jaren opgeld doen, kunnen mij niet vermurwen. Ik vind het allemaal hinderlijke objecten en verkies daarom de blootshoofdse toestand.

Nu ik erover nadenk, klopt hetgeen ik schrijf niet helemaal met de werkelijkheid. Uit religieuze noodzaak diende ik al een paar keer mijn kruin te bedekken. In het verre Argentinië bezit ik namelijk een aantal joodse vrienden. Wanneer die wat te vieren hebben, bijvoorbeeld een choepa of een bar mitswa, durven ze mij weleens uit te nodigen om aan het feestgedruis deel te nemen. Als mijn financiële positie het toelaat, hetgeen overigens zelden gebeurt, aanvaard ik de invitatie en vlieg ik helemaal naar de andere kant van de wereld. Dan kan je in mijn koffer steevast een hoofddeksel aantreffen. Nee, geen indrukwekkend geval, maar een eenvoudig schedelkapje dat naar de naam kippa of keppeltje luistert en dat ook gojim ofte niet-Joden dienen op te zetten wanneer ze een synagoge betreden, als ware het een koepel die het aardse van het hemelse scheidt.

Ook katholieke hoogwaardigheidsbekleders tooien soms het hoofd door er zo’n halve behaatje op neer te poten, maar bij hen heet het ding pileolus, of zuchetto, of kalot, of solideo, of solideetje … Tja, soberheid was nooit een kenmerk van deze godsdienst. Ooit heb ik een paus uit een vliegtuig zien te voorschijn treden en nog voor hij zich ostentatief op de knieën wierp om de grond te kussen ─ een van de zeldzame liefkozingen die het celibaat toestaat ─ woei dat onnozele dekseltje van zijn kop en rollebolde het vrolijk over de startbaan, achternagezeten door enkele met hinderlijke rokken omgorde kardinalen. O, wat heb ik toen gelachen.

Nee, mutsen zijn echt niet mijn ding, maar ik zal misschien van de nood een deugd moeten maken. Omdat ik ’s morgens vaak met koppijn opsta, heeft een vriendin van me, die gepokt en gemazeld is in verpleegkundige aangelegenheden, mij aangeraden om ’s nachts een muts op te zetten. Nu ben ik ijverig op zoek naar zo’n ouderwetse slaapmuts met een afhangende punt en een kwastje. Zouden die eigenlijk nog bestaan?

Unilever versus Colgate

Gisteren was het nationale tandenpoetsdag, al zal dat voor de meesten van jullie waarschijnlijk onopgemerkt gebleven zijn. Tja, je kunt het zo gek niet verzinnen of er is een nog grotere gek die het niet alleen verzint, maar het ook in het leven roept.

Van alle bewustmakingsdagen die ons jaarlijks te beurt vallen, is dit wellicht het exemplaar dat bij mij het minste effect sorteert, want per etmaal schuier ik minstens drie keer mijn beitels, hetgeen me een welriekende adem en een fonkelend tandklavier oplevert. Ik druk me zelfs ietwat te bescheiden uit. Aangezien ik Signal White Now van Unilever als pasta gebruik, beschik ik over een gebit waarmee men brand kan stichten. Mijn tanden blikkeren als die van een roofdier en strekken zich als kleine gletsjers uit in het rode ravijn van mijn mond.

Nu ik toch dat thema bij de kop heb, wil ik er graag even op voortborduren en mijn ongenoegen uiten over de tubes waarin men tegenwoordig tandpasta verpakt. Vroeger kon men die keurig oprollen, zodat men wist waar men aan toe was, maar vandaag de dag zijn die vervaardigd van een slap soort materiaal, waardoor ze hun oorspronkelijke vorm bewaren en derhalve voller lijken dan ze werkelijk zijn. Onlangs nam ik een tube ter hand die ogenschijnlijk nog driekwart vol was. Toen ik erop drukte, hoorde ik een zoevend geluidje en ontsnapte er een soort scheetje uit de tuit, waardoor er me plots een bijna platte tube met nog maar heel weinig pasta restte. Ze hadden die tube toch wel grotendeels met lucht gevuld zeker! Ongebakken lucht!

Als Unilever me dat nog een keer lapt, zal ik me tot de concurrentie wenden en meteen overstappen op MaxWhite van Colgate.

Een glorieus uitzicht

We hadden wat te bespreken en de man nam me mee naar zijn werkkamer. Toen hij de deur van dat vertrek opende, stonden we onverhoeds … eh … oog in oog met de hoog opgestoken en zeer weerspannige kont van zijn vrouw, die om onnaspeurbare redenen op handen en knieën over de parketvloer kroop.
─”A room with a view”, merkte haar echtgenoot laconiek op, want hij is niet alleen grappig en onvoorspelbaar, maar tevens zeer bij de pinken.
Ik vond dat een in hoge mate geinige kwinkslag en schoot dus in de lach. Het uitzicht krabbelde overeind.
─”Eerst ons lekker maken en ‘t mooiste laten zitten”, probeerde ik op schalkse wijze ook een duit in het zakje te doen.
Ik merkte meteen dat de vrouw des huizes daar geen aardigheid in had. Ze wierp me enkele mesblikken toe en haar levensgezel kreeg in het voorbijgaan zelfs een stevige peut. De hele avond zweeg ze boekdelen.

Begeerlijk voor de lusten des mans

“Ah! Je ris de me voir si beau en ce miroir!” parafraseerde ik de beroemde juwelenaria uit de opera Faust van Charles Gounod. Ik stond in de badkamer, keek in de spiegel en becommentarieerde het beeld dat ik daar aanschouwde met de woorden: “Deze jongen ziet er lang niet slecht uit, hè? Je lijkt me wel lekker op een toastje.”

Hoewel hetgeen ik zag ongetwijfeld voor verbetering vatbaar is, ben ik er toch tamelijk tevreden mee. Ik mag dan misschien niet door een genie bedacht of met een schaartje geknipt zijn, toch ben ik absoluut niet schadelijk voor de ogen van wie me aankijkt. Dat wil natuurlijk nog lang niet zeggen dat ik de gouden appel wegdraag.

Het leven confronteert me immers regelmatig met personen die werkelijk zo bloedschroeiend mooi zijn, dat hun schoonheid me treft als een mokerslag. Gisteren ontmoette ik zo’n mensenverrukkend wezen. Ik sloeg steil achterover, klapte toen in mekaar als een strandstoel en poepte bijna in mijn broek. Ik zat thuis nog van de schok te bekomen, toen ik tijdens mijn werkzaamheden in een tijdsruimte van nauwelijks een kwartier vier keer op een citaat stuitte dat over schoonheid handelde.

“Schoonheid is een tirannie van korte duur.”
Zeno van Citium

“Un beau visage est le plus beau de tous les spectacles …”
Jean de La Bruyère

“It is the pretty face which creates sympathy in the hearts of men, those wicked rogues. A woman may possess the wisdom and chastity of Minerva, and we give no heed to her, if she has a plain face. What folly will not a pair of bright eyes make pardonable? What dullness may not red lips and sweet accents render pleasant.”
William Makepeace Thackeray

“Ik heb een hekel aan mooie mensen, omdat ze denken het recht te hebben op een voorkeursbehandeling. Het is oneerlijk, ze hebben er niets voor gedaan, en toch hebben ze het gevoel dat ze meer zijn dan een ander.”
Frans Pointl

Dat kon geen toeval zijn. De merkwaardige samenloop noopte me tot wat freischwebende Intelligenz. Zag ik meer door de vingers van iemand met een aardig opstalletje? Was het zo dat schoonheid me toegeeflijker maakte? Vervolgens gaf ik me over aan hypothetisch denken. Zou ik tijdens een sollicitatiegesprek de voorkeur geven aan de bekwaamste kandidate, of aan de mooiste?

Ik heb er zo’n donkerbruin vermoeden van dat ik de mooiste zou kiezen! Foei! Ik ben daar eigenlijk niet trots op. Frans Pointl heeft derhalve slechts ten dele gelijk: mooie mensen denken niet alleen dat ze recht hebben op een voorkeursbehandeling, maar ze krijgen die ook … van klotenbibbers zoals ik. Those wicked rogues … Thackeray slaat de spijker op de kop.

Afsluiten in … eh … schoonheid

Ik heb altijd gedacht dat men zijn eerste echte liefde nooit vergeet. Als die om wat voor reden ook verpieterde tot een versloomde relatie en dus niet tot een levenslang samenzijn heeft geleid, is je geluk nooit compleet en zal die liefde niet alleen je dromen bevolken, maar telkens weer in je leven opduiken, als een soort ingebeeld vriendje of vriendinnetje. Ik spreek uit eigen ervaring. Toen mijn grote liefde ─ ma grande passion, meine Leidenschaft ─ faliekant afliep, belandde ik in een put die bodemloos leek, maar ik heb mezelf bijeengeraapt en ben doorgegaan … en nu, vele jaren later, ben ik die liefde nog steeds niet helemaal kwijt. Als een hersenschimmige geliefde komt ze nog regelmatig bij me op bezoek en ik zou ze voor geen geld van de wereld willen missen … dacht ik.

“Ik zal wellicht nog heel vaak echt gelukkig zijn, maar nooit compleet gelukkig”, dacht ik.

Het toeval wil dat ik haar gisteren voor het eerst terugzag. Ik constateerde dat de schoonheid die in je herinnering blijft bestaan, in werkelijkheid soms compleet verdwenen kan zijn. De tijd heeft duidelijk veel vat op haar gehad. Ik denk dat ik nu weer helemaal boven Jan ben. Niet het loslaten, maar het vastklampen doet pijn.

Vuilbekken

Ik aanschouwde een reclamefilmpje dat een onuitwisbare indruk bij me achterliet. Colgate, een firma die zich sinds jaar en dag met mondhygiëne onledig houdt, introduceerde een nieuwe tandenborstel. Ik zie jullie schokschouderen en hoor jullie “nu ja, een tandenborstel” mompelen, maar het betreft hier geen ordinaire tandenborstel. Ah nee! Het is een tandenborstel met een ingebouwde … tongreiniger! Een tongreiniger?! De oorschelpen vielen me van het hoofd, mijn ogen rolden uit hun kassen en ik kneep even in mijn dij, maar ik hallucineerde werkelijk niet en ik was tevens bloednuchter.

Ik ben onmiddellijk naar de badkamer gehold, ontrolde daar kameleonsgewijs mijn tong en inspecteerde die vleeslap nauwgezet in de spiegel. Ik kon niets ontdekken dat het aanwenden van een tongreiniger noodzakelijk maakte. Gerustgesteld begaf ik even later naar de kroeg en vestigde me daar aan de tapkast. Toen zag ik hoe een jongen op speelse wijze een boze tong naar zijn meisje uitstak … en die tong was beslagen met een geelachtige … Bah, wat vies!

Ik ben snel naar huis teruggekeerd om hier neer te schrijven dat er nu een tandenborstel met een ingebouwde tongreiniger bestaat. Doe er jullie voordeel mee!

¡Olé guapa!

Ik weet het niet meer precies, maar het zal zo’n zes maanden geleden zijn dat ik in een Brugs restaurant een gesprek aanknoopte met een Mexicaans gezinnetje, zijnde een moeder, een vader en een buitengewoon lieftallige dochter, die absoluut niet schadelijk voor mijn ogen was. Als het aan mij ligt, zal men ze eerlang tot Miss World verkiezen, of toch iets van die strekking. Ze hadden zich als toeristen vermomd en spraken vol lof over Brujas, dat zij als een van de fraaiste steden ter wereld beschouwden. Ik stond op het punt om te verklappen dat ik de dochter een kolossale stoot en een van de beminnelijkste wezens der aardkloot vond, maar ik slikte die loftuiting in en zei dat ik het volkomen met ze eens was. Omdat ik weinig omhanden had en omdat Spaans mijn vadertaal is, stelde ik voor om ze tijdens het vervolg van hun verkenningstocht te begeleiden en informatie te verstrekken over hetgeen ze aanschouwden. Het aanbod viel in goede aarde. Het ouderpaar was me zeer dankbaar. De dochter bleef bloedmooi.

Het werd een genoeglijke middag, die alleszins niet van schoonheid gespeend was, want Brugge koesterde zich in de zon en de dochter werd met de minuut begeerlijker voor de lusten des mans. Aan alles komt echter een eind — je houdt het niet tegen — dus ook aan ons samenzijn. Toen we afscheid namen in de aarzelende schemering van een dag die nog niet wilde wijken, kreeg ik twee zoenen van de dochter, die inmiddels een mensenverrukkend smoeltje tentoonspreidde en het goddelijkste lichaam aller tijden bezat. Ik zei op olijke toon dat wij, onverzadigbare Belgen, nooit minder dan drie zoenen uitdeelden en fluks bezorgde ze me een derde exemplaar, dat volgens mij met een hogere dosis zwoelheid ─ ik kan me vergissen, hoor! ─ gepaard ging.

Hoewel we adressen uitgewisseld hadden, zou ik niets meer van die luiden vernemen, want zo gaat dat in zulke zaken … Vanmorgen echter ging de bel. Verwonderlijk was dat niet, want de koerier van een besteldienst had op het knopje gedrukt. Hij bracht me een pakketje uit het verre Mexico: vier waarlijk adembenemende miniatuurschilderijtjes. Ze zijn haast net zo mooi als de dochter. Het begeleidende briefje is trouwens aan haar streelzachte hand ontsproten. Tijdens het lezen zette ik het op een glunderen dat aan extase grensde. Als ik een kat was, zou ik nu spinnen.

Niemendalletjes

Ik heb hier al eerder vermeld dat ik een groot bewonderaar van de betreurde Simon Carmiggelt ben. Hij was een kroegtijger avant la lettre en schreef, op onnavolgbare wijze, succulente cursiefjes over wat hij daar allemaal hoorde en zag. Ik heb me gisteren ook naar zo’n drenkplaats begeven, om inspiratie op te doen, maar de muze van dienst kon me niet echt bekoren. Of toch? Terwijl ik me over een Hoegaarden ontfermde, luisterde ik naar de gesprekken die zich rondom mij ontsponnen en keek ik naar de gezichten van zij die ze voerden. Het zal gek klinken, maar mijn aandacht spitste zich toe op de oren van de aanwezigen en meer bepaald op de aanhangsels die men bij dat zintuig aantreft: de oorlellen. Het zijn gewis niet de interessantste lichaamsdeeltjes, maar als je eenmaal met een vergelijkende studie begint, kan je ’t ook niet meer laten. Je hebt ze in alle vormen en formaten. Soms zijn ze klein en vertederend; andere lijken op malse biefstukjes en een zeldzame keer ontbreken ze helemaal. Wat is eigenlijk de functie van die vleeslapjes? Ik kan me niet voorstellen dat ze louter tot verfraaiing van het uiterlijk dienen en voorbestemd zijn om allerhande edele gesteenten en metalen te torsen. Nee, ze moeten wel degelijk een reden van bestaan hebben, maar wat is die reden?

Ik hoopte dat internet mijn vraag zou beantwoorden, maar ook daar heb ik niet gevonden wat ik zocht. Ik ben wel een hoop wijzer geworden. Nu weet ik bijvoorbeeld dat:

  • het oor het enige gedeelte van het hoofd is, dat al vanaf de geboorte zijn definitieve vorm heeft
  • de ronde oorlel, die in grootte ongeveer een vierde van het ganse oor beslaat, de ideale vorm is
  • mensen zonder of met kleine oorlellen een zwakke wil hebben
  • de oorlel die spits naar onder toeloopt op een instinctieve wilskracht duidt
  • de brede, vierkantige oorlellen bij de doordrijvers horen

Tot slot nog een wijze raad: als je ooit je vingers verbrandt, druk die dan tegen je oorlel en de pijn zal onmiddellijk verdwijnen. Dat beweert men althans en ik neem het voor goede munt aan, want ik voel me vooralsnog niet geroepen om proefondervindelijk vast te stellen of dat inderdaad met de werkelijkheid strookt.

Kennen jullie trouwens de benaming van het stukje kraakbeen aan de voorzijde van de oorschelp, dat ik op de afbeelding hieronder met een rode pijl aangeduid heb? Dat is de tragus, meervoud tragi. En nee … ik heb er werkelijk geen idee van waar die uitsteekseltjes toe dienen.

Mirakel

Ik zal zo’n jaar of twaalf geweest zijn toen ik constateerde dat ik moeite had met het ontcijferen van hetgeen de leraars op het bord schreven. Ik begon me daar thuis over te beklagen tot mijn moeder het niet meer kon aanhoren en me naar de oogarts vergezelde, waar bleek dat ik inderdaad bijziend was en derhalve een bril diende te dragen. Er ging een nieuwe wereld voor me open. Nu ja, eigenlijk was het nog steeds dezelfde wereld, maar ik zag die beter … al bleek zo’n bril toch een bron van voortdurende ergernis te zijn.

Volgens mij bestaat er geen onhandiger en irritanter instrument. Het is altijd wat. Beslaan, beregenen, beduimelen … je blijft glazen poetsen en bovendien kunnen ze breken. Het overkwam mij een jaar of wat geleden. In weerwil van mijn ongeneeslijke zuinigheid liet ik me toen een behoorlijk dure montuur aanmeten. O, wat zag ik er mooi uit! O, wat diende ik veel geld neer te tellen! Toch viel het mij op dat ik steeds vaker en als het ware automatisch mijn bril afzette, zonder dat ik daar hinder van ondervond. Wel integendeel! Ik kon me niet van de indruk ontdoen dat ik zonder bril beter zag dan met, zelfs als ik op het televisiescherm ondertitels moest lezen.

Inmiddels is mijn dure bril compleet werkloos. Gisteren was ik bij een oogarts en ik blijk inderdaad het slachtoffer van een mirakel te zijn … of eigenlijk eerder de begunstigde. Mijn ogen hebben zich helemaal vanzelf gecorrigeerd, zonder laserbehandeling of andere ingreep. Zou ik dan toch kunnen toveren?

Nu zit ik hier met die dure montuur. Achteraf beschouwd, had ik me beter een ziekenfondsbrilletje aangeschaft. Je hoort me evenwel niet klagen. Ik hoop zelfs stilletjes op nog een klein wonder, dat mij voor eeuwig en altijd van mijn rugklachten zal bevrijden, waardoor ik opnieuw als een dartel veulen … nu ja, we zullen maar niet overdrijven. Het is zo al gek genoeg.