Tag: relaties

Eet je bord leeg!

De kelner van het restaurant wapperde nogal om zijn ruggengraat en liep er klapwiekend mee te koop dat hij de Griekse beginselen toegedaan was. Dat hij zich ook nog op heel erg vriendelijke wijze en uiterst bekwaam van zijn taken kweet, had natuurlijk weinig of niets met zijn geaardheid te maken.

Aan een tafel niet zover bij me vandaan zat wat ik als een echtpaar met een volwassen zoon beschouwde. Ik vermoedde bovendien dat die zoon de speciale vriend van de kelner was. Ze knipoogden alleszins olijk naar elkaar, zoals men dat doet tegen iemand met wie men dartele herinneringen deelt.

De zoon at mosselen. Toen de kelner na afloop hun tafel afruimde, wees hij naar de pot met de overblijfselen van die weekdieren en zei tegen zijn vriend:
“Je moet wel je schelpen nog opeten.”

Ik proestte het uit. Ik vond dat namelijk bijzonder grappig. Ik ben met weinig tevreden.

Ik had eveneens mosselen gegeten, maar niemand verzocht me om de schelpen op te eten. Ik voelde me tekortgedaan.

Ik ga je zoenen, kanjer!

Zij die al geruime tijd mijn blog lezen zullen weten dat ik niet echt een sociaal mens ben en dat ik zelfs een beetje naar het kluizenaarschap neig. Desalniettemin kan ik me niet altijd aan het bijwonen van al dan niet feestelijke bijeenkomsten onttrekken. Het overkomt me regelmatig – en steeds vaker heb ik de indruk – dat volslagen onbekenden, zowel vrouwen als mannen, me bij zulke gelegenheden ter begroeting stevig beetpakken, om me tijdens een nogal innige accolade af te lebberen, of toch een trio futloze zoenen toe te dienen. Die slobberkonten lijken dergelijke intimiteiten de normaalste zaak van de wereld te vinden, maar ik ben daar eigenlijk niet van gediend en ik voel er me ook ongemakkelijk bij. Mijn ouders hebben me echter keurig netjes opgevoed en ik laat dus niets van mijn ongenoegen blijken, zij het niet zonder moeite.

Ik zou graag zelf bepalen wie me aan gort mag knuffelen en met wie ik zoenen wil uitwisselen. Dat zijn in mijn geval een niet zo groot aantal mensen die ik langer ken en waar ik van hou. In de meeste gevallen volstaat een simpele handdruk als welkomstgroet en die lijkt me ook minder geforceerd dan die rondjes kuise zoenen.

Ben ik een zuurpruim?

Gedichtendag 2015

Ter gelegenheid van gedichtendag vergast ik jullie op een door velen bejubeld en door anderen verguisd gedicht van Willem Elsschot. Ik blijf het een meesterwerk vinden, niettegenstaande de crue inhoud ervan. De voorlaatste strofe is van ongemene schoonheid en zal menigeen wellicht bekend in de oren klinken. 

Het huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tusschen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man die zij hun vader heetten,
bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke’ aanblik bood.

Willem Elsschot
Rotterdam 1910

Afscheidje

Herinneren jullie je kranige Margriet nog? Allicht niet. Ik heb haar hier een drietal keer opgevoerd, onder meer om te vertellen dat ze me op een Franse pan trakteerde, dat ze zich rattekaal tegen het rooien van bomen verzette en dat ze me als dank voor bewezen diensten een niet gering aantal oude, zeldzame en zelfs waardevolle boeken schonk. Als jullie je geheugen willen opfrissen kunnen jullie dat doen door onderstaande links aan te klikken:

Van de kale ratten besnuffeld

In mijn knollentuin

Meer moet dat niet zijn

Margriet is net geen tweeënnegentig geworden. Vanmorgen hebben we tijdens een sobere en intieme plechtigheid in de aula van een uitvaartcentrum afscheid van haar genomen. De celebrant zorgde trouwens voor een luimige verspreking, al vermoed ik dat ik de enige ben die het grappige ervan inzag.
“Op een dag staan we met de dood voor oven”, zei hij, maar hij verbeterde die oven snel in ogen, want als men op het punt staat om een overledene naar het crematorium af te voeren kan een oven nogal cru overkomen. Ook dienden de aanwezigen zich in een kring op te stellen en tijdens een gebed mekaars handje vast te houden. Ik vond dat nogal onnozel, om niet te zeggen kinderachtig. Alsof we zakdoekje leggen zouden gaan spelen. Ik hou er eigenlijk niet van om onbekenden aan te raken en wil daar dus ook niet toe verplicht worden, zelfs niet door katholieken.

Margriet, ik ben op de terugweg bij de bakker binnengelopen en heb daar een Franse pan gekocht. Als ik die straks nuttig, zal ik nog even een warme gedachte aan je spenderen. Mogen de engelen zich nu rattekaal over je ontfermen en zich om je bekommeren.

Laag

Ik heb ter gelegenheid van haar verjaardag een fraai bloemstukje bij mijn zus achtergelaten. Ze vertoeft al ettelijke jaren in het dorp van de eeuwige vakantie, waar ze met ma en pa een graf deelt.

Nu ben ik nogal licht geneigd om flora van allerlei slag mooi te vinden. De juistheid van de bewering ‘fraai bloemstukje’ zou dan ook aan twijfel onderhevig kunnen zijn, ware het niet dat ik op weg naar het kerkhof een vriendin tegen het lijf liep, die bij het aanschouwen van wat ik transporteerde een hand voor de verbaasde mond sloeg en riep: “Ho, wat is dat een fraai bloemstukje!” Als zij toen loog, dan ik nu ook.

Ik zou dit schrijfsel met een foto van het bloemstukje in kwestie kunnen verluchten, zodat jullie er zelf een oordeel over kunnen vellen, maar het ornamentje is verdwenen. Men heeft het ontvreemd, om niet te zeggen gestolen. Dat is nu al de derde keer dat iemand zich aan de rustplaats van mijn dierbaren vergrijpt. Zoiets zit me echt niet lekker en ik kan het ook op geen enkele manier billijken. Sommige mensen kennen werkelijk geen fatsoen.

Jij en ik

Jij bent inmiddels al een hele tijd geleden en de wonde is geheeld. Ik heb, geloof ik, vertroosting gevonden, maar ik ben nog altijd echt blij dat ik je gekend heb.

Jij was het cadeau van mijn leven en ik zal ongetwijfeld altijd van je blijven houden. Het overkomt me nog vaak dat ik aan je denk en de blik ten hemel hef, want volgens mij moet je daar nog ergens zijn. Zij die me op zo’n moment meemaken zullen zich ongetwijfeld afvragen waarom ik in mijn eentje stilletjes zit te glimlachen.

Mijn hart zal bij je zijn, waar je ook bent.

Een uitbundig welkom

─”Je moet eens op bezoek komen”, zei David toen ik hem een paar weken geleden tegen het lijf liep.
Hij is indertijd als knaap en samen met zijn moeder uit een ver buitenland naar hier overgewaaid en ik heb toen een niet gering aantal Nederlandse lessen aan hem verstrekt. Ondertussen is hij een volwassen man van drieëntwintig en hij woont samen met zijn vriendin in een nabijgelegen dorp.
─”Ik moet helemaal niks”, grapte ik.

─”Wanneer kom je nu eindelijk een keertje op bezoek?” vroeg hij toen ik hem verleden week opnieuw ontmoette.
─”Schikt het je nu zondagmiddag?” stelde ik voor.
Het schikte hem.

Ik was nog maar net door een vleesetende fauteuil verslonden toen zijn smartphone een onnozel geluid produceerde omdat er een sms binnenliep. Hij nam ruimschoots de tijd om het bericht te lezen en te beantwoorden. Ik wachtte geduldig tot hij daarmee klaar was, want ik kon bezwaarlijk een gesprek met zijn vriendin aanvatten aangezien ze in geen velden of wegen te bespeuren was. Ik zat daar in een nimbus van peinzend zwijgen.
─”Wil je wat drinken?” informeerde hij minuten later.
─”Ik hoopte er al niet meer op”, meesmuilde ik. “Doe mij maar een biertje.”
Hij begaf zich naar de keuken en ik hoorde hoe het mobiele communicatietuigje opnieuw zijn aandacht opeiste. Hij keerde bij me terug zonder drank, terwijl zijn vingers ijverig toetsjes bewandelden.

Om een lang verhaal kort te maken: na ruim een halfuur hadden we amper een woord gewisseld, stond ik nog steeds droog en was hij onvermoeibaar met die vervloekte smartphone bezig. Ik ben het afgetaaid, met de ietwat knorrige mededeling dat ik wel een keertje terug zou keren als hij het minder druk had.

Hij heeft me ondertussen al drie berichtjes gestuurd, maar die wil ik vooralsnog niet beantwoorden. Ik ben namelijk niet verslaafd aan mijn mobieltje en bovendien wil ik hem eerst een beetje laten sudderen.