Tag: muziek

Een latertje

Moderne muziek, of wat daarvoor moet doorgaan, is niet aan mij besteed. Ik ben sinds jaar en dag een groot liefhebber van klassiekere klanken en niet in het minst van Italiaanse opera. Wie lacht daar? Vanwege die voorkeur heb ik al menig goedmoedig plaagstootje moeten incasseren en ben ik zelfs al het voorwerp van regelrechte spot geweest, maar dat zal me een roodkoperen rotzorg zijn. Ik volhard in de boosheid en blijf me met smeltende aria’s en frivole fiorituren vermeien.

Ook zij die het bij de televisie voor het zeggen hebben, behandelen opera als een ondergeschoven kindje. Zeer ten onrechte besteden ze slechts uiterst zelden aandacht aan deze tak der theaterkunsten. Desalniettemin vergastte een cultuurzender ons onlangs op La Traviata van de geniale Giuseppe Verdi. Helaas begon de vertoning pas toen de klok naar middernacht kuierde, waardoor die tot na tweeën in de morgen duurde.

Zijn die luiden nu werkelijk op hun kop gevallen en blijven botsen? Als ze denken dat operaliefhebbers allemaal in een gouden bed geboren zijn, hele dagen op hun luie krent zitten en hun tijd verdoen met kringetjes spugen, dan hebben ze verkeerd gedacht. Ik moet iedere morgen vroeg uit de veren om in het zweet mijns aanschijns voor brood op de plank te zorgen.

Dat heeft me niet belet om La Traviata helemaal uit te zitten, alle aria’s inwendig mee te zingen en met volle teugen te genieten, want het is een meesterwerk en een kippenvel-op-je-ziel-ervaring. Kan het een volgende keer misschien op een wat minder onwelvoeglijk uur?

Hossen in de bossen

Ik wist eerst niet wat ik hoorde, dus hield ik zowel de tred als de adem in en luisterde. Het was gezang. Hoewel de stem duidelijk bij een vrouw hoorde, leek die toch niet echt aan een verlokkelijke sirenenboezem te ontstijgen. Het klonk eerder als … ja, hoe moet ik het het omschrijven? … als het strijdlied van een amazone die nodig naar de zangles moest:

Wij zijn dol op de bossen
Daar kunnen we hossen
Daar kunnen we klossen

Het lied kwam op me af langs het bospad, samen met de dame die het ten beste gaf. Ik schatte ze een jaar of zeventig en ze stak in een voor haar leeftijd erg sportieve outfit: een zwierige jopper, een drollenvanger met Schotse ruiten en op combatboots lijkende stappers. Ze hield er stevig de tred in, marcheerde me uit volle borsten zingend voorbij en zwaaide joviaal naar me. Kijk, dat vond ik de ware spirit. Ik schaarde me aan haar zijde, synchroniseerde sprongsgewijs mijn pas met de hare en weg waren we!

Jo met de banjo
En Lien met de mandolien
Kaatje met haar mondharmonicaatje
Truitje met haar luitje
Je moet dat clubje zien
Dol op een man
Dol op een man
Wij zijn zo dol op de mandolien.

Gelachen dat we hebben!

Dan nog liever een vuvuzela!

Echt getalenteerde kunstenaars hebben meestal weinig glamour. Er moeten in Vlaanderen ongetwijfeld uitgelezen zangers en musici rondlopen, die een nagenoeg anoniem bestaan leiden, zelden aan de bak komen en dus ook geen uitnodiging ontvingen om de feestdag van de Vlaamse Gemeenschap op te luisteren.

In plaats daarvan zag ik een aantal over het paard getilde nitwits aantreden ─ zoals onder anderen Het Bulderende Borsthaar en De Zingende Zakkenwassers ─ die om onnaspeurbare redenen een suite mogen betrekken in het hotel van het volksvermaak. Ze glitterden weliswaar de tent uit, maar ze zongen veelal valser dan gecastreerde katers. Het was die aanstellerige troela’s en blaaskakende saletjonkers aan te zien dat ze zichzelf godsgeschenken waanden die ons, het gepeupel, het voorrecht verleenden om, verstikt van eerbied en bewondering, de wind onder hun vleugels te zijn. Kreupel wil altijd voordansen.

Het spektakel beantwoordde geheel aan mijn geringe verwachtingen.

Van paardenreet tot dooie katten

Er was in het dorp een avondmarkt aan de gang en dat bracht een massa volk op de been. Hoewel ik niet licht voor zulke leukigheden te porren ben, had een vriendin me toch kunnen overhalen om haar te vergezellen. Terwijl we tussen de kramen liepen, sukkelde ik onverwacht in een goed humeur. Wat keken we blij!
─”Zullen we er eentje verschalken?” vroeg ze opeens. “Mijn mond smaakt naar een paardenreet.”
Zoals jullie merken, beschikt mijn vriendin over een nogal gespierd vocabulaire.
─”Ik hoopte er al niet meer op”, zei ik olijk.

In het café omgordde iemand een accordeon en hij begon vrolijk te riedelen. Mijn verbeelding schoot vleugelen aan en keerde terug naar de tijd van Pieter Brueghel: ik zag veile deernen met klotsende bierpullen en dito decolletés door de gelagkamer walsen.

Hoog oplaaiende stemmen haalden me uit mijn droom. Twee mannen sloegen een ruzietoon aan en kregen even later knok. Het feit dat ze elkaar tot pindastrooisel probeerden te meppen, gaf mijn verbeelding opnieuw een zetje. Ik dook gezwind de middeleeuwen in. Twee koene ridders hadden het in de kleine darmpjes van één en dezelfde veile deerne, die met klotsende bierpullen en dito decolleté door de gelagkamer walste. Ze probeerden beiden liefdesbetrekkingen met haar aan te knopen en waren zodoende elkaars rivalen. Het duel dat ze uitvochten, zou het pleit beslechten en bepalen wie haar de zijne mocht noemen.

Toen de rust weergekeerd was en de accordeon ervoor zorgde dat ik heupwiegende buikdanseressen met fonkelende navelparels aanschouwde, vernam ik dat het gevecht niet veroorzaakt was door wedijver, maar door een omgestoten pilsje. De onnozele aanleiding zette een beetje een domper op mijn toch wel breidelloze fantasie. De buikdanseressen bliezen de aftocht.
─”Wil je nog een hijs?” vroeg mijn vriendin. “Ik heb, geloof ik, dooie katten in mijn mond.”

De maestro

Ik mag graag gerenommeerde orkesten dirigeren en ik heb daar inmiddels grote bekendheid mee verworven. Zo stond ik bijvoorbeeld gisteren nog de wereldberoemde Wiener Philharmoniker in goede banen te leiden. Ook de vermaarde London Metropolitan en het niet te onderschatten National Symphony Orchestra doen geregeld een beroep op mijn vakkundige leiding. Klinkende namen, inderdaad. Met een op violen krassend strijkje uit Bommerskonten houdt deze jongen zich niet onledig.

Dirigeren is mijn lust en mijn leven, al verwacht men zoiets allerminst van iemand die geen noot muziek kan lezen en op een partituur enkel zwarte bolletjes met soms gevleugelde staartjes ontwaart. Als ik enigszins in form ben, vermag ik aan een blokfluit de eerste frase van ‘Te Lourdes op de bergen’ — do fafa la fafa — te ontlokken. Toen ik ooit een gitaar in handen kreeg, hielp ik binnen de vijf seconden twee snaren naar de kloten. Als ik echter in mijn bureau vertoef en me onbespied weet, durf ik me weleens aan minder gebruikelijke handelingen over te geven: tegen mezelf praten, luide scheten laten, in mijn neus pulken, navelpluizen verwijderen, me verlekkerd in het kruis krabben … en dirigentje spelen.

Omvangrijke symfonieorkesten lyrisch laten jubelen, is wat ik het liefst doe. Daar krijg ik een ongehoorde kick van. Als ik een cd onder het laseroog leg en mijn baton verhef — meestal is dat een ordinaire liniaal, al gebruik ik af en toe ook een elegantere chopstick — nemen de poezen de rol van aandachtige toeschouwers op zich. Ik besef ook wel dat ze die belangstelling veinzen, want het kan ze feitelijk geen ene moer verblotekonten dat ik daar als de malloot van het huis sta te gesticuleren, maar mijn katten zijn sluwe dieren en ze hebben ontdekt dat ik na een geslaagd optreden meestal in zo’n uitstekende bui ben, dat ik tijdens de receptie achteraf een blikje tonijn voor ze durf open te rukken. Helaas kunnen mijn katten niet applaudisseren, zodat ik genoodzaakt ben om de staande ovatie middels mijn fantasie te laten losbarsten, wat niet belet dat ik die toejuichingen dankbaar in ontvangst neem, terwijl ik elegant buigend de haarlokken à la Miss Piggy van The Muppets van mijn voorhoofd verwijder, want dat doen de echte dirigenten ook.

Op dit moment heb ik trouwens buitengewoon veel zin om piano te spelen. De cd met muziek van Chopin ligt al klaar. Ik hoef enkel nog mijn schrijftafel wat te ontruimen. Die zal straks mijn concertvleugel zijn. Een Steinway & Sons. Hoewel … een Bösendorfer of een Bechstein tokkelen ook lekker. Ja, soms ontpop ik me tot een echte klavierleeuw. Hadden jullie niet van me gedacht, hè?

 

Maf kostuumpje

Ik heb ooit proefondervindelijk proberen vast te stellen hoe ik mijn dromen op kon leuken. Zie in dit verband mijn schrijfsel Koppiekoppie. Uit mijn onderzoek is toen gebleken dat het nuttigen van chocolade, vlak voor het slapengaan, een gunstig gevolg heeft op mijn nachtelijke belevenissen, door die enigszins seksueel te kleuren of op zijn minst toch aangenaam te maken. Voor ik me gisteravond ter ruste legde, peuzelde ik een paar Mignonnetten van Côte d’Or op en ja hoor …

… opeens bevond ik me op de bühne van een tot de nok gevulde concertzaal. Ik geloof dat het de Carnegie Hall in New York was. Gehuld in een smetteloze smoking nam ik plaats aan een magnifieke vleugelpiano en gaf als een echte klavierleeuw het pianoconcerto N° 3 in D Minor van Rachmaninov ten beste, dat algemeen bekend staat als een uiterst moeilijk en veeleisend werk. Nee, het was heus geen tangelen wat ik deed. Toen ik klaar was en opstond om mijn staande ovatie in ontvangst te nemen, begon iedereen te lachen. Bleek dat ik daar plots helemaal in mijn blootje buigingen stond te maken. Ik had me als het ware de kleren van het lijf gespeeld. In mijn haast om van het toneel te verdwijnen, bonkte ik met mijn dooier tegen een loshangend decorstuk …

… en toen schoot ik wakker. Ik had ontstellende hoofdpijn. Ik probeerde die met een pilletje te sussen en ben daar ook in geslaagd. Nu zit ik aan mijn pc en betokkel het toetsenbord. Blijkt dat de virtuoze pianist van vannacht niet eens met tien vingers kan tikken. Dromen zijn bedrog en die Mignonnetten van Côte d’Or … ze kleden je uit waar je bij staat.

Onvergetelijk

 Het is vandaag tien jaar geleden dat een meedogenloze hersentumor zijn prooi opeiste en een einde maakte aan het nochtans veelbelovende leven van de nauwelijks dertig jaar jonge Robert Mosuse. Ik was daar toentertijd helemaal ondersteboven van en als ik vandaag opnieuw en nog maar eens naar zijn weergaloze Teardrops luister, ja, kijk, dan grijpt ontroering me nog steeds bij de strot. Als jullie het filmpje hieronder aanklikken, kunnen jullie zien en vooral horen hoe hij met zijn gevoileerde, in zachtzinnigheid gedrenkte stem de onzegbare droefheid van de gekwetste clown verwoordde en de sterren van de hemel zong. Ik garandeer jullie kippenvel op je ziel.

Op zoek naar het snelle geld

In een verloren hoek — en daaraan ontbreekt het me hier niet, want als mijn stulp van iets goed voorzien is, dan zijn dat verloren hoeken — stuitte ik onlangs op een fraai kistje, waarin een viool lag te slapen. Ik kreeg meteen eurotekens in mijn ogen.

Nog maar enkele jaren geleden heeft het New Yorkse veilinghuis Christie’s immers zo’n door Antonio Stradivari gebouwd klaaghout verpatst voor het krankzinnige bedrag van 2,74 miljoen euro.

Het is niet dat ik op mijn tandvlees loop, of dat de muizen hier dood voor de kast liggen, maar ik heb graag wat besteedbaar geld in mijn portefeuille. It’s a cash world en ik pleeg nogal vaak in Bermudadriehoeken voor kredietkaarten verzeild te raken.

Men schat dat Antonio Stradivari (1644-1737) tijdens zijn leven ongeveer elfhonderd instrumenten gebouwd heeft. Daarvan zijn er nog een kleine zeshonderd in omloop, al kent men van sommige de huidige plaats van oponthoud niet … omdat ze gestolen zijn, tiens! Misschien had ik een vooralsnog onbekend exemplaar te pakken, of anders had een van mijn voorouders — de kist met inhoud is door erfenis bij me terechtgekomen — zich ooit op het slechte pad begeven, om zich bij die gelegenheid op onrechtmatige wijze een viool toe te eigenen. Wie zal het zeggen?

Ik loerde en spiedde door de sierlijke kieren van de klankkast, teneinde daarbinnen het bewijs van echtheid te ontdekken, zijnde het papieren label met de Latijnse tekst: ‘Antonius Stradivarius Cremonensis Faciebat Anno xxxx’ maar vermocht niets van die aard te ontwaren. Waarschijnlijk had het ondeugende zoontje van een zeer beroemde violist ooit het instrument in handen gekregen en dat papiertje losgepeuterd …

Ik heb mijn vondst meegenomen naar een kennis van me en op weg daarheen kwam ik al in een luxueuze stemming, want ik stond immers op het punt rijk te worden. De man houdt zich beroepshalve met antieke objecten onledig, waar hij eigenlijk zelf al bijhoort. Hij kuiert richting negentig, maar hij heeft nog steeds een polsslag en dus alle redenen om optimistisch te zijn … en dat is hij ook. Hij krast zelfs nog heel behoorlijk op een viool en slaagt er zelfs in emoties uit zo’n instrument te zagen.

Ik reikte hem uiterst voorzichtig mijn Stradivarius aan.
─“Da’s een waardeloos prul”, zei hij vrijwel meteen en op een toon die geen tegenspraak zou dulden.
Volgens mij is hij nu toch bezig de greep op zijn leven kwijt te raken en begint hij wat te dementeren.

Ik heb op zolder nog een paar schilderijen staan. Misschien dat ik een Picasso onder het stof vandaan kan blazen. Of anders een Rubens. Ook in 2010 zijn de wonderen de wereld niet uit … en die Rechtvaardige Rechters moeten toch ooit eens opduiken.