Tag: hygiëne

Een schokkende ervaring

Ik heb vannacht bijzonder slecht geslapen, ben vroeger dan gewoonlijk opgestaan en had rond halfacht al een liter koffie achter de kiezen. Dat wreekte zich tijdens mijn ochtendwandeling, want tegen mijn gewoonte in diende ik onderweg een sanitaire stop in te lassen.

Met mannelijke stoerheid stelde ik me op voor onbehouwen en dus weelderig rankend struweel, graaide frederikje uit zijn verpakking — nu ja, graaien is wat overdreven, al ziet hij er wel grappig uit als ik hem zo over mijn schouder hang — en zette het op een klaterend wateren. Terwijl ik mijn geurvlag plantte, herinnerde ik me plots hoe ik vroeger mijn naam in de sneeuw, of bij ontstentenis van zo’n wit tapijt ook op asfalt kon pissen … en hoe ik met kameraden wedstrijden hield: om het verst. De kwajongen in me ontwaakte. Ik richtte het penseel der liefde op de horizon … en toen leek mijn minnezwaard plots te ontploffen, of toch in brand te schieten, want ik kreeg me daar een optater van je welste.

Ik had in al mijn ijver een door het struikgewas overwoekerde schrikdraad geraakt. De stroom schoot op me af en gaf een lelijke knauw aan mijn trouwste aanhanger … hetgeen een bijzonder onaangename ervaring was. Mijn leutefleut is er in alle geval nog steeds niet helemaal van bekomen en het is dus niet voor herhaling vatbaar. Voortaan pis ik tegen een boom.

Een onbehouwen stuk vlees

Het kan haast niet anders of ik heb hier al eens vermeld, dat het vermalen van kauwgum in mijn ogen een verfoeilijke bezigheid is en dat ik het aanschouwen ervan als buitengewoon onappetijtelijk ervaar. Nog vulgairder vind ik mensen die zich spugend van overtolligheden ontdoen. Het zou naar verluidt in China en ook op voetbalvelden een ingesleten gewoonte zijn, maar dat heb ik dus enkel van horen zeggen, want ik ben nog nooit in China geweest en ook voetbalvelden zijn bij mij onbekend terrein.

Gisteren diende ik een nogal ruig manspersoon in mijn auto onder te brengen en naar de luchthaven te transporteren. Ik had nog maar net een plaatsje op de snelweg veroverd toen hij rochelend een fluim opdiepte, die hij vervolgens doodgemoedereerd op het portierraam naast hem spuwde.
─”Bewaar me, zeg!” riep ik ontzet.
─”Ik dacht dat de ruit neergelaten was”, grinnikte hij.
Met zijn zakdoek probeerde hij de klodder te vangen, waarna hij met zijn mouw de vieze strepen op het glas probeerde weg te boenen.

Kilometers verderop gaf hij wederom een kwalster de vrijheid. Hij spuwde die echter niet in achterwaartse richting, maar voor zich uit, waardoor die gejaagd door de wind opnieuw mijn auto binnendook en zich glanzend van vergenoegdheid op de revers van zijn jasje neervlijde.
─”Als je ’t riskeert om nog een keer te spugen, sta je te voet”, dreigde ik kokhalzend.
─”Ik zal het niet meer doen”, beloofde hij.

En om zijn woorden kracht bij te zetten, liet hij een een knallende scheet.

Het kind moet een naam hebben

Het reclamefilmpje is vanzelfsprekend lauwe limonade met een rietje. We zien een man die met lustige tred zijn witte voetbekleding bevuilt en die smerige sokken vervolgens aan een wasmachine toevertrouwt, waar ze zich enige tijd in met een magisch product ─ Ariel met Actilift™ ─ verrijkt water wentelen, waarna ze in juichende toestand, want compleet onbevlekt de trommel verlaten. De wonderen zijn de wereld niet uit.

Om de onvoorstelbare kracht van het tovermiddel te accentueren, laat men de man in kwestie zijn sokken eerst tot een prop samenballen. Een commentaarstem verduidelijkt deze handeling en zegt: “We doen ze in elkaar”. Bonjour tristesse! Het is aan geen enkele twijfel onderhevig dat deze sublieme zin ─ we doen ze in elkaar ─ langdurig in de hersenpan van een tekstschrijver gegist heeft. Er bestaat nochtans een treffend woord voor dat in elkaar doen van sokken, al blijkt zelfs de familie Van Dale het niet te kennen. Ik hoorde het mijn moeder vaak gebruiken en ik heb het van haar overgenomen. Sokken in elkaar doen, of sokken per ingenieuze plooierij tot een prop samenballen heet te mijnent: sokken opknoedelen. Ik kan er werkelijk geen betere benaming voor verzinnen.

Opgeruimd staat netjes

Het tafereel dat me vanmorgen te beurt viel, was vermoedelijk nooit vertoond en alleszins niet aan mij. Ik geloofde dan ook nauwelijks wat ik aanschouwde.

Het overkomt me bijna nooit, maar tijdens mijn wandeling naar het dorp voelde ik plots hevige aandrang. Ik verschool me achter een weelderig rankende heg en terwijl ik daar met veel omhaal de geit verzette, trad er een meisje tevoorschijn. Ze was absoluut niet schadelijk voor mijn ogen en ze bewoog als een moeraskat, maar de hond die ze aan de lijn meevoerde, maakte een nogal vervaarlijke indruk, zodat ik wijselijk verkoos geen toenadering te zoeken en me verborgen hield.

De aardstralen op die plek waren allicht in hoge mate bevorderlijk voor de darmtransit, want ook het dier hurkte neer om een bout uit te draaien. Het huppelkutje diepte ras een hemelsblauw poepzakje op en pikte er volgens de regels van de kunst de drol mee op. Daarna spiedde ze om zich heen, evenwel zonder me te ontdekken. In de veronderstelling dat de kust veilig was, liep ze naar de rand van het pad en deponeerde het zakje met inhoud in een brievenbus die daar stond, dewelke waarschijnlijk bij de hoeve hoorde, die aan de andere kant van de toegangsweg oprees.

Ik kuchte even en verliet mijn schuilplaats. Het meisje keek eerst als een uil in doodsnood en staarde me vervolgens aan alsof ik elk moment over haar heen kon kotsen. De hond blafte niet, maar toonde me wel een gemeen kakement.
─”Goeiemorgen!” begroette ik haar luchtig.
Ze mompelde iets in het onverstaanbaars. Ik besloot met geen woord over haar postbezorging te reppen. Tenslotte had ik ook schaamteloos de natuur als openbaar toilet gebruikt.

De boer zal blij zijn met zijn pakketje. Ik wou dat ik een vlieg was. Een strontvlieg desnoods.

Zowel lawaaimolest als stankhinder

Ik geeuwde met de onwelvoeglijkheid van een nijlpaard en verleende een forse ruft de langverbeide vrijheid. Nieuwsgierig snoof ik het belegen aroma ervan op: uien allicht, met vermoedelijk een vleugje keizersalade. Hoe stonk een gezond en verstandig mens het bij mekaar? Merkwaardig toch, dat men zelf gekweekte odeurtjes enigermate apprecieert, maar volstrekt verafschuwt wat een ander aan lichaamsgeuren bekokstooft. Ik ben allerminst een petomaan ─ de hemel kere het! ─ en dus hoef ik er niet echt het fijne van te weten, maar toch heb ik het niet kunnen laten om even wat verder te boren. Ziehier mijn bevindingen:

Flatulentie wordt veroorzaakt door bloemkolen, bonen, spruiten, broccoli, uien, witte kool et cetera. Mannen lanceren gemiddeld zestien vaak onbeheerste florsen per dag; vrouwen zijn met minder al ruim tevreden en houden het op ongeveer negen delicate scheetjes. De aldus ontsnappende darmgassen bestaan hoofdzakelijk uit koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, waterstof en methaan.

Ongeremde achterklap — geen kousenloper dus, maar effe lekker knallen — overbrugt in een gesloten ruimte een afstand van vijftien meter en de geur ervan kan vijf minuten blijven hangen. Hippocrates van Kos, die men als de grondlegger van de medische wetenschap beschouwt, noteerde hieromtrent in de vierde eeuw voor het begin van onze jaartelling:

Winden dienen het lichaam bij voorkeur zonder geluid te verlaten, maar het is beter dat er wél geluid aan te pas komt, dan dat ze worden tegengehouden en zich inwendig opstapelen.

Weinig mensen weten dit, maar het graag ruiken van de eigen broekhoest en het tevreden aanschouwen van je kromme eieren in de toiletpot zou wat met het oerinstinct te maken hebben. Andermans overtolligheden en putlucht vinden we walgelijk.

Tjonge, wat ben ik toch een fijne teen. Ik strooi met kalenderwijsheden als zwarte Piet met pepernoten.

Strontzaken

Men sleepte me mee naar de vermaarde Marché de Noël van Lille in Frankrijk. Rijsel dus. Dat is net over de grens en derhalve niet het soort reis waarvoor vaccinaties verplicht zijn, maar zoals jullie uit het door mij gekozen werkwoord ─ meeslepen ─ kunnen afleiden, liet ik me niet echt van harte op … eh … sleeptouw nemen. Ik hou niet van feestgedruis in jolig groepsverband en ik heb een gloeiende siroophekel aan het flikkerende gedoe rond kerstmis, gemarineerd in  dat opgeklopte sfeertje van mensen van goede wil. Maar goed, ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardenvijgen.

We lanterfantten ons het lazarus tussen de koopziende klatjes en kraampjes, maar toen raakte de pit er toch wat uit bij de dames van het gezelschap en we weken met zijn allen uit naar een restaurant. Het was daar dat ik plots achterlast kreeg en me ijlings diende te verwijderen. In de piesemopsantee stond ik even later oog in oog met hetgeen wij een Frans toilet noemen, maar in Frankrijk om onnaspeurbare redenen une chiotte turque heet.

Hoewel het leven me al herhaaldelijk met zo’n hurkcloset confronteerde, heb ik nog steeds niet kunnen achterhalen hoe men zo’n toestel eigenlijk dient te gebruiken. Ik vermoed dat men beter zijn pantalon en slip kan uittrekken, maar omdat broekspijpen vandaag de dag vrij nauw zijn, houdt dat in dat men zich ook van zijn schoenen moet ontdoen. Dus niet. Je ontbloot bijgevolg enkel de kont om boven dat gat neer te hurken, maar dan moet je toch verdraaid goed uitkijken dat het pakketje dat je aflevert wel degelijk in die opening tuimelt en zich niet op listige wijze in je tot kniehoogte afgestroopte kledingstukken nestelt, zodat … Tja, ik hoef er waarschijnlijk geen tekeningetje bij te maken.

Ik bracht het deponeren tot een goed einde en drukte tevreden op de knop, waarmee ik het spoelmechanisme in werking stelde. Grote hemel, hel en vagevuur! Het was alsof er een minitsunami door dat kamertje golfde. Toen ik een aantal minuten later door de gelagkamer naar mijn plaats schreed, sopten mijn voeten in doorweekte sokken en dito schoenen, die met de piepgeluiden van een grieperig knaagdiertje de aandacht trokken. Wie naar ze keek en zag hoe de natte zomen van mijn pantalon rond mijn benen flapperden, begreep meteen wat er gebeurd was en zat daar meesmuilend van te genieten.

Schiet mij maar in de kerstboom!

Tegeltjeswijsheid

Omdat ik als kind vaak in de lappenmand gelegen heb, probeer ik sinds jaar en dag de streepjescode van mijn lichaam te lezen. Daar slaag ik vrij aardig in, maar helaas heb ik net zo veel verstand van medicijnen als een kraai van een zaterdag. Er is met andere woorden geen arts aan mij verloren gegaan en soms weet ik van mijn santé niet af, om het even per woordspeling te zeggen. Zo komt het dat ik af en toe geen afdoende verklaring heb voor iets waarmee ik behept ben, of dat zich onafwendbaar aan me voltrekt. Dat ondervond ik gisteravond ook weer.

Ik was in het soort humeur dat me naar een drankhol kan drijven. Het zal jullie dan ook niet verbazen dat ik nauwelijks weerstand bood tegen die aanvechting, want als ik van iets verstand heb, dan is dat van aan de tapkast zitten. Binnen de kortste keren bevond ik me in een plaatselijke drenkplaats, waar mijn bezigheden zich beperkten tot een partijtje lullepotten en me ondertussen barmhartig over schuimende glazen ontfermen. Men gaf maar weg en ik kon het bijna niet aandrinken. Nu vermag ik heel lang mijn plas op te houden, maar onvermijdelijk komt het moment dat ik zowat knap en me met enigszins improviserende tred dien te verwijderen, om me van overtollig en hoogst opdringerig vocht te ontdoen.

Nu vraag ik me af waarom ik dat eerste bezoek geruime tijd kan uitstellen, maar daarna niet meer. Zodra ik één keertje de aardappelen afgegoten heb, moet ik zowat om de vijf minuten de geit gaan verzetten. Da’s bijzonder storend als men probeert een kwieke stroom van opgeruimd gebabbel gaande te houden. Of niet soms? Hoe zou dat eigenlijk komen?

Nu ik dat onderwerp aansnijd, valt het me op dat we over tal van uitdrukkingen beschikken om onze niet bepaald appetijtelijke activiteiten in toiletten en retirades enigszins te verbloemen. Een plasje plegen heet bijvoorbeeld:

  • een kleintje doen
  • de aardappelen afgieten
  • de geit gaan verzetten
  • even naar het vlees kijken
  • een geurvlag planten
  • de jongeheer een handje geven
  • de leiding in handen nemen

Een drukje doen kan men onder veel meer vervangen door:

  • een bout uitdraaien
  • een bruine trui breien
  • een nest jonge hondjes verzuipen
  • een knijpbriefje afvaardigen
  • zijn ruggengraat verlengen

Op een keer, toen ik me in een kroeg naar het toilet begaf, riep iemand me na:
“Als je mijn naam noemt, zul je een mooie plaats krijgen!”
Een ander bedacht me ooit met de mededeling:
“Als je niet schijt, dan rust je toch.”

En in mijn eigen kleinste kamertje hangt het tegeltje, dat jullie hieronder kunnen bekijken.

Wat een lekker dingetje!

Ik heb hier al eerder mijn oorkundige proefnemingen te berde gebracht. In ‘Lol maken is boeten’ vertelde ik jullie wat ik met een potlood uitvoerde en hoe dat bijna funeste gevolgen voor me had. In ‘Het oorgasme’ behandelde ik het aanwenden van wattenstaafjes, dat men weliswaar ten sterkste afraadt, maar dat niettemin voor grote genietingen zorgt, althans bij mij.

Als schrijfgerief en gewatteerde stokjes uit den boze zijn, vraagt een zindelijk mens zich geredelijk af wat men dan wel mag gebruiken om de gehoorgangen een onderhoudsbeurt te geven. Ik legde de kwestie voor aan een vriendin van me, die gekipt en gebroed is met de leer der hygiëne. Zij stuurde me naar de apotheker, waar ik me een spuitbus aanschafte, die luidens het etiket Audiclean heette en steriel natuurlijk isotonisch zeewater bevatte ─ wat dat ook moge wezen! ─ dat bovendien rijk aan bicabornaat was. Deze vloeistof dien ik twee tot drie keer per week in elk oor te verstuiven.

De nogal omslachtige procedure verschaft mij absoluut niet het genot van een wattenstaafje. Wel integendeel! Ik vind het een hoogst onaangename bedoening, want ik houd er niet van dat mijn oren dichtslibben alsof ik in het hooggebergte vertoef. Bovendien is zo’n bus snel leeg. Om de paar weken moet ik € 9,50 afdokken: krankzinnig veel geld voor nauwelijks zestig milliliter zeewater.

Ik maakte mijn ongenoegen kenbaar aan de apotheker en vertelde hem pruilend hoezeer ik mijn wattenstokjes miste. En zie, hij toverde een minuscule display tevoorschijn, waarop in slagorde allemaal vreemdsoortige piefjes opgesteld stonden. Het waren veilige oorreinigertjes.

Ik koos een geel exemplaar, want dat is mijn lievelingskleur, en betaalde daar slechts € 1,40 voor. Thuis ging ik er gelijk mee aan de slag. En ja hoor! Het is bijna net zo lekker als een wattenstaafje. Een aanradertje dus!

Mijn vibrator

Een mens moet met zijn tijd meegaan. Om te voorkomen dat ik inkak, heb ik me onlangs een elektrische tandenborstel aangeschaft. Slinkse zakenlui en gehaaide reclamejongens — gerugsteund door de wetenschap — beweren immers dat zo’n toestel zich garant stelt voor poetsbeurten zonder weerga. Bij mij bestaat daaromtrent toch enige twijfel. Het bijna poeslieve gestreel van zo’n schommelstok weegt volgens mij niet op tegen de robuuste, ja zelfs bijna brutale manier waarop ik een ordinaire borstel over het glazuur van mijn gebit jaag.

Ik heb voor een Oral-B gekozen. Dat schijnt het neusje van de zalm te zijn, al moet ik bekennen dat ik de naam niet echt geschikt vind voor een apparaat dat bevorderlijk is voor de hygiëne. Het woordje ‘oraal’ doet me denken aan gezondheidsproblemen en de daarmee gepaard gaande bijsluiters van medicamenten, of ook nog aan een seksuele bedrijvigheid, die ik allicht niet nader hoef te omschrijven. Maar goed, het machientje heet Oral-B en daar moet ik het mee doen …

… en daar doe ik het dus mee. Ik heb even moeten wennen aan dat zoemende en vibrerende ding, maar alles went, behalve hangen. Er is echter iets dat groot misnoegen bij me opwekt. Als ik na het poetsen met mijn bek vol schuim sta en die borstel het zwijgen wil opleggen, bevindt het schakelaartje dat ik daarvoor moet bedienen zich buiten mijn gezichtsveld. Ik slaag er vooralsnog niet in het op de tast te vinden en ben derhalve genoodzaakt het zaakje uit mijn mond te verwijderen terwijl het nog volop trilt. Dat heeft zo zijn gevolgen. Minuscule spatjes tandpasta kiezen vrolijk de vrijheid, vliegen rond als distelpluizen en strijken neer op de spiegel, de wastafel, het schap en zelfs op mijn borst. Dat is geen onoverkomelijk probleem, want met water en een vod kan men veel bereiken.

Ik ben echter iemand die meerdere keren per dag tanden poetst. ’s Morgens en ’s avonds doe ik dat met manhaftig ontbloot torso, maar na het middageten draag ik dus wel een hemd of een trui en dan zitten die steevast onder witte, moeilijk te verwijderen vlekjes. Wat moet ik daar nu mee? Ik ben heus niet van plan om me telkens uit te kleden als ik mijn bijters een beurt wil geven. Voorlopig beperk ik het elektrisch geklooi tot de naaktsessies en neem ik gedurende de dag mijn toevlucht tot een ouderwetse, handbediende borstel.

Ondertussen blijf ik natuurlijk oefenen om blindelings dat schakelaartje te vinden.