Tag: herinneringen

Kierewiet

Het gerucht dat het me in de kruin schort, doet al langer de ronde, want het ligt nu eenmaal in de aard van de mensen om genialiteit met waanzin te verwarren. De geruchtenmachine draait op volle toeren sinds ik een paar maanden geleden de lijn van de waanzin overschreed, zoals ik dat in Zo getikt als een ei op zondagmorgen beschreef. Ik vermoed dat men me vanmorgen formeel zo knetter als een knijpkat verklaard heeft. Ik kan zo het gesticht in. Mien, waar is mijn dwangbuis?

Tijdens mijn ochtendwandeling naar het dorp probeerde ik me de naam van het hoofdpersonage uit de destijds razend populaire televisieserie Roots te herinneren. Toen ik daar niet in slaagde, trachtte ik de spreuk op te rakelen waarmee Jef Cassiers zich in het jeugdfeuilleton Johan en de Alverman onsterfelijk maakte. Ook dat wilde niet lukken en ik ergerde me in hoge mate aan mijn in gebreke blijvende hersenen.

Terwijl ik bij de krantenboer op mijn beurt wachtte, schoot me plots de naam van de protagonist uit Roots te binnen.
“Kunta Kinte!” riep ik verheugd.
Bijna op hetzelfde moment herinnerde ik me ook de spreuk van de Alverman.
“Pala pata kling kling!” kreet ik enthousiast.

De wachtenden begonnen blikken van verstandhouding uit te wisselen. Ik zag het wel, maar deed alsof mijn neus bloedde. Ik zal me daar een beetje belachelijk staan maken.

Correctie aangereikt door een attente lezer:

De alverman zei niet pala pata kling kling, maar malla patta kling kling, komende van mal (frans=pijn) a pat (frans=poot) a klingkling, het wolfijzer dus.
Pijn aan poot (voet) door klingkling (het wolfijzer), vrij vertaald.

Groetjes,
Frandrix (Frans Hendrix)

Sodom, Gomorra en Pompeji

C’est une fête toute napolitaine, Monseigneur, nous dansons sur un volcan.
Narcisse-Achille de Salvandy

Samen met een Argentijnse vriend en reisgezel heb ik ooit met ware doodsverachting de Vesuvius beklommen … eh … bedwongen. Men bedwingt een berg. Als dat dan ook nog een vuurspuwende berg is, moet men zowel de berg als zijn angst bedwingen, want dat zijn lang geen ongevaarlijke toestanden waarin men zich begeeft. In ons geval liep het waagstuk goed af: we daalden zonder kleerscheuren of brandwonden en in heelhuidse gesteldheid van dat ventiel van Moeder Aarde neer. We hadden de begane grond nog niet helemaal bereikt of er lag reeds een andere bezienswaardigheid op ons te wachten: de overblijfselen van het eens zo florissante en o zo decadente Pompeji.

In het begin van onze jaartelling was dit stadje de zomerverblijfplaats en het lustoord van de rijke Romeinen … een Italiaans Knokke-Zoute met andere woorden. Er heerste daar een zeer ongedwongen, ja zelfs ronduit losbandig sfeertje. Onkuisheid en ontucht dat er daar bedreven werd! Hohoho! Daar hebben jullie werkelijk geen idee van en ik evenmin, maar we proberen het ons toch een beetje voor te stellen, nietwaar?

Op 24 augustus 79, om elf uur in de morgen, weerklonk opeens een buitengewoon luide knal. De top van de Vesuvius vloog de lucht in en de aarde spuwde haar ingewanden uit. Gedurende twee dagen regende het stenen en allerhande troep op Pompeji, dat allengs bedolven raakte, en wie probeerde te vluchten werd door giftige dampen ingehaald en geveld. Van de naar schatting vijfentwintigduizend inwoners heeft wellicht niemand de woede-uitbarsting van de vulkaan overleefd en de stad verdween van de aardbodem, want plots zat die eronder. Pompeji voegde zich bij de Bijbelse steden Sodom en Gomorra, die vanwege hun verdorvenheid met zwavel en vuur verwoest werden.

Zestienhonderd jaar later kwam er tijdens grondwerken plots een beeld aan de oppervlakte. Opgravingen begonnen en als men dat doet, legt men meestal iets bloot. Soms leg ik iets bloot dat ik helemaal niet opgegraven heb, waarschijnlijk omdat ik kan toveren, maar dat doet hier verder niets ter zake. Aldus verrees Pompeji als het ware uit zijn graf en vandaag de dag gaan we er in groten getale naar kijken.

Nu zal ik nooit in laaiend enthousiasme ontsteken bij het aanschouwen van ietwat mistroostige ruïnes en dat deed ik in Pompeji dus ook niet. Ik ben meer een natuurmens. Met een fraai landschapje of een bekijkenswaardig fenomeen kun je me altijd plezieren. Samen met mijn vriend dwaalde ik door de straatjes, bezocht ik Romeinse villa’s of wat er van overbleef en verlustigde me enigszins aan de soms schunnige muurschilderingen en mozaïeken, die verrieden welke perversiteiten daar allemaal moeten plaatsgevonden hebben naast de gewonere dadelijkheden van de seksuele bedrijvigheid.

Toen kwam er opeens een bewaker of iets dergelijks naar ons toe. Hij droeg in alle geval een kepie en een indrukwekkende sleutelbos. In ruil voor een fooi kon hij ons het ‘verboden Pompeji’ laten zien, deelde hij ons in moeizaam Engels mee, maar wij begrepen het en grote nieuwsgierigheid maakte zich van ons meester. Enkele bankbiljetten wisselden van eigenaar en hij bracht ons tot bij een gifgroene deur, die hij met een kanjer van een sleutel ontsloot.

Het was alsof wij een seksboetiek betraden. We werden omringd door tientallen beelden van mannen met enorme fallussen, vrouwen in wel zeer uitdagende poses en afbeeldingen van ongeveer alle copulatiestandjes die het menselijk brein ooit verzon. Het was me het museumpje wel. Gelachen dat we hebben.

Ja, als ik tweeduizend jaar geleden geleefd had, zou ik wat graag in Pompeji gewoond hebben. Natuurlijk zou ik net op reis geweest zijn toen de Vesuvius ontplofte.

Moederdag zonder moeder (2)

Mijn moeder is dood en daar helpt geen lievemoederen aan, maar toch pluk ik vandaag een anekdote uit haar veel te korte leven, om haar te gedenken …

Het gebeurde in een zalig vroeger, toen mijn toekomst het weekend was en iedereen die er voor mij toe deed nog leefde. We zouden gaan picknicken. Te dien einde bracht vader zijn gezin, mama en ik, in de auto onder, om ons naar een ruisend bos van zwaar en oud geboomte te transporteren. Daar spreidde moeder een deken uit op de schaars begane grond en uit de kofferbak viste ze een koelbox op, waarin zich een flink uit de kluiten gewassen slaatje bevond, dat we in de wandeling vaak een koude schotel of in het West-Vlaams zelfs ne koedepla noemen en waar eigenlijk veel meer werk aan is dan de naam hors d’oeuvre laat vermoeden. Vervolgens ging ze op zoek naar de mayonaise, maar die kon ze nergens vinden, waarschijnlijk omdat ze die thuis op het aanrechtblad had laten staan. Vader diende zich derhalve naar het dichtstbijzijnde dorp te begeven en daar saus in te slaan. Hij bleef heel lang weg. Hij zal wellicht van de gelegenheid misbruik gemaakt hebben om in het café een paar biertjes te likken.

Enkele weken later gingen we nog eens picknicken. We vestigden ons tussen Namen en Dinant op de oever van de Maas. Moeder opende de kofferbak.
“Dit keer heb ik de mayonaise mee!” raakte ze zienderogen met trots vervuld en ze toonde ons triomfantelijk de bokaal, alsof het een trofee was.
Vader en ik applaudisseerden enthousiast.

Helaas bevatte de koelbox net zo min een koude schotel, als ne koedepla of een hors d’oeuvre. Die was thuis op het aanrecht achtergebleven. Lachen dat we deden …

… en ik heb die lach van mijn moeder bewaard, om er af en toe nog een keertje naar te kijken.

Lees ook: Moederdag zonder moeder

Een gemeen kakement

Ik dien me vanmiddag met een van mijn katten bij de dierenarts aan te melden. Alleen al door eraan te denken, heb ik een knoop in mijn maag, want ik herinner me maar al te goed wat er enkele jaren geleden gebeurde, toen ik op een onzalige dag voor de allereerste keer met een zieke poes op stap ging en … zelf in het ziekenhuis terechtkwam.

Ik had me zo’n transportbox aangeschaft: een doos van kunststof met een luikje van draadwerk. Het geval prijkte in het midden van de keuken en toevallig was er ook een stokoude en vermolmde man aanwezig, die aanbood om assistentie te verlenen. Hij had zo’n enorme tremor dat hij binnen de paar seconden de ingewikkeldste cocktail kon mixen.

Ik vatte de kat in kwestie bij de lurven en bracht haar naar dat kooitje. Mijn helper klapte het deurtje omhoog, maar in al zijn beverige onhandigheid haakte hij het ding uit de scharnieren en het kwam kletterend op de vloer terecht. De kat die ik torste schrok zich de pleuris en probeerde paniekerig te ontsnappen, maar dat wilde ik niet laten gebeuren. De terrasdeur stond immers open en als ze ontkwam, zou het vermoedelijk heel lang duren voor ik haar opnieuw kon vangen. Ze krabde mijn beide voorarmen tot rafels en boorde tegelijk haar venijnige tanden diep in al de vingers die ze kon bereiken, maar toch liet ik haar niet los.

Daarna zat ze verontwaardigd miauwend in dat hokje en bloedde ik als een rund. Ze had me in die mate toegetakeld dat een dokter me drie uur later als spoedeisend geval naar het ziekenhuis stuurde. Ik doorstond helse pijnen en mijn handen waren inmiddels gezwollen tot bloedrode vleesklompen, waarin men nog nauwelijks vingers kon onderscheiden. Ik ben daar een paar dagen blijven logeren en het duurde dan nog ruim een week voor ik opnieuw wat met mijn klauwen kon uitvoeren.

Als jullie niet wisten dat de beet van een kat bijzonder giftig is, dan weten jullie het nu. Nee, ik heb het mijn huisgenootje nooit ofte nimmer kwalijk genomen en er struikelde zelfs geen onvertogen woord over mijn lippen. Ik ben namelijk een dierenvriend, maar dat wisten jullie al.

Ik ken ze wel smeriger

Het was jaren geleden dat ik hem gezien had, maar toen ik hem gisteren tegen het lijf liep, herkende ik hem meteen. Er gliste zelfs een huivering over mijn rug, want ik herinnerde me precies de omstandigheden van onze eerste confrontatie en het waren niet bepaald opbeurende beelden die zich voor mijn geestesoog ontvouwden.

Het gebeurde in het bedompte feestzaaltje van een dorp dat nog net niet dood was, waar we ons met zijn allen aan de toeren en trucs van een illusionist vergaapten. De man had niet alleen het kwaadaardig charisma waaruit legenden ontstaan, maar hij goochelde en toverde er lustig op los, las gedachten alsof er geen kunst aan was en hypnotiseerde zich de ziel uit het lijf. We lachten ons een natte luier met de dolle fratsen van acht vrijwilligers uit het publiek, die op het kompas van de prestidigitateur leken te zeilen en schijnbaar willoos naar zijn pijpen dansten.
─”Jullie hebben het ontstellend warm!” riep hij. “Jullie vergaan zowat van de hitte!”
De acht slachtoffers begonnen zich gezwind uit te kleden … en toen stond daar opeens, ten aanschouwen van allen daar aanwezig, de jongen die ik gisteren terugzag, getooid met een onderbroek die in geen weken gewassen was en alle kleuren van de regenboog vertoonde …

… en dat onthoud je dan de rest van je leven.

Mieke geeft de burger moed

Naar aanleiding van de dreigende kladderadatsch in Europa verscheen er een gisse journalist op het televisiescherm. Hij gaf houtsnijdende antwoorden op talloze vragen en verstrekte waar nodig tekst en uitleg, die zo helder en logisch als gewreven glas was. Tot besluit zei hij: we houden ons vast aan de takken van de bomen.

Ik slaakte een kreet van verrukking. We houden ons vast aan de takken van de bomen. Wat is dat een heerlijke uitdrukking! Het bekt ook zo lekker. En toen greep ontroering me bij de strot, want ik herinnerde me plots het kinderliedje ─ Mieke hou je vast aan de takken van de bomen ─ dat mijn goede moeder ─ zij ruste in vrede ─ heel vaak zong, maar dat helaas in vergetelheid dreigt weg te zinken. Ik probeer er wat aan te doen.

Chica

Vandaag, maar dan jaren geleden, vond ik ze aan een boom gebonden in een bos …

Godsallejezig! Ik geloofde niet wat ik zag: een volkomen ontredderd kakebeenhuishouden op stelten. De duts stond er waarschijnlijk al een paar dagen. Haar keel en nek waren helemaal naar de filistijnen geschuurd door het touw. Het gaat boven mijn bevatting dat mensen zich een hond aanschaffen om die, zodra de fraîcheur eraf is, onaangedaan als oud vuil te dumpen. Dat is toch van een niets ontziende ranzigheid! Daar moet je kikkerbloed voor hebben.

Het duurde weken voor ze me vertrouwde. Zocht ik toenadering, dan deinsde ze terug als een duivel die een veeg met een wijwaterkwast krijgt. Stak ik een voorzichtige hand uit om haar te strelen, dan begon ze te klappertanden en beefde ze als een loden deur. Ze was niet enkel uit de weg geruimd, maar allicht ook geslagen. Men zou zulke laffe mossels ter plekke moeten … ach, vullen jullie zelf maar een tuchtigend werkwoord in.

Een kleine maand nadat ik haar opgevangen had, voltrok zich eindelijk het wonder. Ze darde die dag al urenlang nerveus rond voor ik begreep dat dreigend onweer haar onrust veroorzaakte. Toen dat ten slotte losbarstte en in volle hevigheid woedde, liet ze uit pure angst haar wantrouwen varen en zocht ze geborgenheid waar ze die vinden kon: naast me op de bank. Ze kroop dicht tegen me aan en koesterde zich in mijn sussend geknuffel. Het ijs was gebroken. Ze accepteerde me en ze werd een weergaloze kameraad: het enige gezelschap dat me restte en dat ik — ik geef het grif toe — om me heen kon velen.

Ze was een schrandere dobermannteef die me gedurende twaalf jaar en twee dagen met haar gezelschap verblijdde. Op een avond keerde ze niet terug uit de tuin. Ik vond ze onder een struik, waar ze weggekropen was om te sterven. Vandaag is ze enkel nog een herinnering, maar dan wel een herinnering die ik dusdanig koester dat ik die, als ik het geluk heb om in mijn nadagen niet in mezelf verloren te lopen, nooit meer zal kwijtraken.

Van leven ga je dood

Nous l’aimerons au-delà de la vie, car l’amour est dans l’âme et l’âme ne meurt pas.
Henri Lacordaire

Vanmorgen ben ik op visite geweest bij mijn ouwelui en mijn zusje. Dat doe ik elke week, want ik verbaas er me nog steeds over dat het leven het lef heeft om zonder hen door te gaan. Hoewel ze al ettelijke jaren aan gene zijde van het leven vertoeven en dientengevolge in de tuin van de eeuwige vakantie onder een gladde steen van grijs graniet wonen, blijf ik van ze houden, want zoals de hierboven geciteerde Lacordaire al schreef: liefde woont in de ziel en de ziel sterft nooit. Ik neem zelden wat voor ze mee, maar met allerzielendag in het verschiet torste ik nu toch een pot lachende chrysanten ─ golden ping pong ─ die ik op nogal stumperige wijze bij ze neergepoot heb. Ik blijf onhandig schutteren met alles wat ik in handen krijg en groene vingers heb ik al zeker niet.

Onlangs heeft een Iraanse vriend me naar het kerkhof vergezeld. Toen we bij het graf van mijn dierbaren stonden, raapte hij een steentje op van het pad en daar tikte hij mee op de zerk, alsof hij aanklopte en zijn bezoek aankondigde. Daarna hief hij een wonderbaarlijk mooi gezang aan, dat allicht naar Allah opsteeg, aangezien hij de Islam belijdt. Ik kreeg het er helemaal koud van.

Sinds die dag tik ik ook op de steen als ik bij mijn ouders en mijn zusje op bezoek ga. Het zingen laat ik echter voor wat het is. Als ze mij zouden moeten aanhoren, zouden ze zich omdraaien in hun graf en van mij mogen ze daar rustig blijven liggen. Ik heb ze indertijd al genoeg last bezorgd.

Wij, van toen …

Vannacht keerde ik terug naar een verleden, toen iedereen die er voor mij toe deed nog leefde.

Ook jij dook op in het grillige prentenboek van mijn dromen. Ik viel opnieuw ten prooi aan de allesverzengende hartstocht die zich altijd van me meester maakte als jij bij me in de buurt kwam. Alle stoppen sloegen rücksichtslos door. Amor bevleugelde me. Je tilde mijn geest uit de hengsels. Mijn hart werd warm van redeloze liefde. Ik veranderde in gelatine en poepte bijna in mijn broek.

Ik zei:
“Als ik je te eten geef, mag ik je dan houden?”
En ook:
“Als je me een kans geeft, zal ik ervoor zorgen dat je je hele leven blij bent dat je dat gedaan hebt.”

Jij zei:
“Kijk niet in mijn ogen, of je klapt in mekaar als een strandstoel.”
En ook:
“Ga alsjeblieft een beetje zorgvuldig met me om.”

Uit mijn droom ontwaken was ook nu weer een teleurstelling en een ontnuchtering.

Je bent immers dood …

… maar ik hou nog steeds van je, met de aanhankelijkheid van de heel eenzamen. Sommige mensen verblijden de wereld en jij was zo iemand.