Tag: film

Lefkikker

Gisteren keek ik met niet aflatende belangstelling naar de film G.I. Jane van Ridley Scott, waarin Demi Moore zich als een pittige tante gedraagt en zich met krabben en bijten tot lid van de SEALs ploetert: de beruchte legereenheid die onlangs Osama bin Laden met een onaangekondigd bezoek vereerde en hem bij die gelegenheid een kopje kleiner maakte. Zowel in het het begin van de film als helemaal op het eind van de prent vergast men de toeschouwer op een vrij bekende versregel van David Herbert Lawrence:

I never saw a wild thing sorry for itself. A small bird will drop frozen dead from a bough without ever having felt sorry for itself.

Het doorzijgapparaat van mijn hersens was nog met die fraaie zinnen bezig, toen plots een omroeper het woord nam. Hij sloeg een onrustbarende toon aan en zei met een declamatorische galm in zijn stem:
“Blijf zitten als je durft, want dadelijk komt er iets vervaarlijks uit het water gekropen.”

Natuurlijk durfde ik blijven zitten! Ik ben van niets of niemand bang. Ik schurkte me manhaftig op de bank, bereidde me mentaal op bloederige taferelen voor en begon met een gezicht van wie-doet-me-wat naar de film Lake Placid te kijken. Helaas dommelde ik in, nog voor dat vervaarlijke iets uit het water gekropen was. Omdat ik me vanmorgen afvroeg wat het zou kunnen geweest zijn, heb ik internet geraadpleegd en zodoende vernam ik dat het een reusachtige krokodil betrof. Wel, ook van een krokodil ben ik niet bang. Zelfs niet van een reusachtige. Ik heb door vele watertjes gezwommen.

Blij weerzien met Mechtilde

Het zal verleden jaar omstreeks deze tijd geweest zijn dat ik hier in de buurt een zwartbonte en goed gecomponeerde koe aantrof, die stomgeslagen in een wei stond en naar me keek alsof ze een vis op een vouwfiets zag.
─”Tjonge, wat ben jij een lekkere brok!” riep ik met vrolijk aplomb. “Heb je geen vriendinnen, dat je hier zo in je eentje met zwiepende tieten in de natuur moet rondraggen?”
Ze hield op met herkauwen, liet een snuivend geluid horen en kwam nieuwsgierig naderbij. Toen ik haar probeerde aan te raken, deinsde ze echter achteruit.
─”Heb je ook een naam?” vroeg ik gemoedelijk.
Ik veronderstelde dat ze die inderdaad had, al zou ik wellicht nooit achterhalen hoe ze heette.
─”Weet je wat?” besloot ik daarom. “Ik zal je ook een naam geven. Vind je … eh … Mechtilde een beetje bij je passen?”
Ik kon haar duidelijk niet bezielen.

We zagen elkaar bijna dagelijks en telkens omstrengelde ik haar met galante woorden. Het duurde niet lang of ze sjachelde met grote opgetogenheid naar me toe als ze me opmerkte en dan stapte ze met me mee, tot prikkeldraad haar de pas afsneed. Daar keek ze me na tot ik uit het gezicht verdween en soms loeide ze zelfs even, alsof ze me nog een groet of een heilwens nariep. In de late herfst was ze plots verdwenen. Hoewel ik hoopte dat men haar naar een stal had gebracht om te overwinteren, vreesde ik toch dat ik haar nooit meer zou zien en misschien zelfs zou helpen opeten …

… maar vanmorgen stond ze als een struise boerenmeid in die wei en in het genadeloze licht van de ochtendzon. Ik vermoed dat ze me herkende, want ze is meteen het hele eind met me opgelopen. Mijn hart werd even warm van vreugde, sentimentele gek die ik ben. Voor zij die ooit de uit de oude doos afkomstige film La vache et le prisonnier gezien hebben: ik voel me Fernandel en zij is mijn Marguerite.

Alle ogen zijn gericht op Kwatta

Wie verder leest, doet dat op eigen risico, want ik weet uit eigen ervaring dat jullie daar af en toe spijt van zullen hebben.

Enige tijd geleden strandde ik op een website, waar men de logo’s van grote bedrijven onder de loep nam en op details wees, die meestal aan de aandacht van de toeschouwer ontsnappen. Ook het beeldmerk van het internationale koeriersbedrijf Fedex kwam aan de beurt.

Jullie zullen ongetwijfeld in meer of mindere mate vertrouwd zijn met hun embleem, maar hebben jullie ooit opgemerkt dat de witruimte tussen de letters E en X eigenlijk een pijltje vormt? Ik wist het ook niet, maar nu dus wel en achteraf beschouwd had ik het eigenlijk liever niet geweten. Eigen schuld, dikke bult. Op die website had men me nochtans gewaarschuwd dat het pijltje in kwestie zo’n fixatie kon veroorzaken, dat je er meteen naar op zoek ging als het vignet van Fedex in je blikveld opdook.

Dat dit geen loze bewering was, heb ik gisteren aan den lijve ondervonden. De televisie vergastte me op de film Cast Away van Robert Zemeckis, waarin Tom Hanks de rol vertolkt van een technicus bij — jullie kunnen het ongetwijfeld raden — het koeriersbedrijf Fedex. Het logo komt vanzelfsprekend tientallen keren in beeld — op pakjes, vrachtwagens, vliegtuigen en wat weet ik al niet meer — en ik moest me natuurlijk telkens van de aanwezigheid van dat stomme pijltje vergewissen. En ja hoor … het in het oog springende onding liet geen enkele keer verstek gaan. Ik werd er warempel helemaal hoteldebotel van en heb echt niet van die film kunnen genieten.

Jullie zijn gewaarschuwd.

Een kwaad voorteken?

Ik heb stellig de indruk dat ik aan het syndroom van Bart De Wever lijd, want ik voel me ook geneigd om almaar Latijnse uitdrukkingen te bezigen. Quidquid latine dictum sit, altum videtur. Wat men ook in het Latijn zegt, klinkt diepzinnig. Gisteren gebruikte ik ‘Festina lente’ als titel van mijn schrijfsel, terwijl ik met ‘Haast u langzaam’ precies hetzelfde effect kon sorteren. Voor dit stukje toverde ik daarnet ‘Absit omen’ uit mijn hoed, hetgeen ‘moge dit geen geen voorteken zijn van iets akeligs’ betekent, maar zoals jullie kunnen zien, heb ik dat inmiddels door een Nederlandstalige variant vervangen. Doch dit terzijde …

Er zijn slechts heel weinig televisieprogramma’s die ik in wakende toestand kan uitzitten. Meestal begin ik al na luttele minuten te doezelen, waarna ik nog een paar keer uit die dommel opschrik en de ogen opensper, maar dan duurt het nooit lang meer voor de slaap zich over me ontfermt.

Wat mij wel kan boeien, zijn rampenfilms. De oorzaak van die merkwaardige voorkeur zal ongetwijfeld een duister trekje van mijn karakter zijn, maar het zou me te ver voeren om daar nu op in te gaan. Alle calamiteiten trekken mijn onverdeelde belangstelling: vulkaanuitbarstingen, aardbevingen, lawines, windhozen, tsunami’s, overstromingen, meteorietenregens, neerploffende vliegtuigen, ja zelfs haarverlies en hem niet meer omhoog krijgen.

Gisteren vergastte een zender ons op de film Supernova van John Harrison. Ik had dus wat te kijken. Op aarde gebeurden er allemaal vreemde dingen: grote kudden walvissen strandden op stranden; trekvogels raakten het noorden kwijt en op een dwaalspoor; allerhande wilde hoefdieren maakten stampede en vertrappelden hele dorpen … Wat was er in vredesnaam aan de hand?

Wel, de zon had besloten er de brui aan te geven en in haar ondergang een groot gedeelte van het heelal, inclusief de aarde, mee te sleuren. Ter voorbereiding van die apocalyptische finale gaf de koperen ploert alvast wat explosieve uitbarstingen ten beste en kotste allerhande meedogenloze toestanden de ruimte in die ─ hoe kon het anders? ─ regelrecht naar onze bol suisden en daar dood en vernieling zaaiden. Toen er al ettelijke steden verwoest waren en miljoenen mensen niet meer leefden, ontdekte de wetenschapper die het einde van wereld zag aankomen opeens dat hij een fout gemaakt had en dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen. Ja zeg, maak het een beetje! Is het nu werkelijk nodig dat men aan dergelijke nonsens tijd, geld en energie verspilt?

Het was een regelrechte kutfilm, die bovendien drie uur duurde. Hoewel ik vreesde dat ik er eng zou van dromen, was dat niet het geval. De nachtmerrie begon pas toen ik vanmorgen mijn terras betrad en ontdekte dat daar tijdens de nacht een invasie van oorwurmen heeft plaatsgegrepen. Ze zijn met honderden, wellicht zelfs duizenden. Ik heb ze niet geteld, maar ze zitten overal en ze roepen twee vragen bij me op:

  1. Zou dat een kwaad voorteken kunnen zijn, naar analogie van het vreemde gedrag dat de dieren gisteren in die film vertoonden?
  2. Hoe raak ik die griezels kwijt?

Ik wacht de loop der gebeurtenissen af. Cedo nulli. Ik wijk voor niemand.

Makaken in de mist

Onlangs aanschouwde ik een documentaire van Mike Birkhead: Monkeys of the Rock.

Ik mengde me gedwee onder de enige in het wild levende apen van het Europese continent: de staartloze magots van Gibraltar. Ik zag ze vrolijk hun ding doen en niet in het minst toeristen sarren, maar op een avond steeg er uit de zee een kille mist op, die haast even onheilspellend was als het door Stephen King bedachte gordijn en dra zonder mededogen de hele rots verslond.

Tere apenkindjes zochten ras geborgenheid en vooral warmte bij hun ouwelui, doch een van de baby’s was bestorven en kon helemaal nergens heen. Niemand die zich om het weesje bekommerde. Rillend van de kou keek het met grote, wanhopige ogen recht in de cameralens en dus naar mij.
─”Ochgottegot, dat doddertje”, lispelde ik.

Ik raakte in grote droefenis en stond op het punt om me over te geven aan het zoet genot der tranen, maar ik vermande me en keek scheel van emotie naar wat er verder gebeurde.

’s Morgens trok de mist op en was het aapje verdwenen. Meer vertelde de commentator me niet. Wel godverdomme hier en gunter! Was het dood? Of leefde het nog en lag het ergens op … apegapen? Men liet me in het ongewisse. Ja, zeg, krijg het zeepokkenlazarus!

Als jullie in de eerstkomende dagen niets van me vernemen, dan zit ik op die rots van Gibraltar te kleuteren en ben ik naar dat beestje op zoek.

Ziende blind?

De spraakmakende en duchtig bekroonde filmtrilogie The Lord of the Rings moet ondertussen al enigszins belegen zijn, maar toch heb ik me nooit de moeite getroost om die te aanschouwen. In de kringen waarin ik verkeer ─ ce genre de personnes, assurées que la terre qui tourne sous leurs pieds bien chaussés ne tourne que par leur caprice  ─ beschouwt men dat als een groot hiaat en schudt men soms meewarig het hoofd als ik opnieuw en nog maar eens laat blijken dat ik een soortement cultuurbarbaar ben.
─”Je loopt wel achter, hè?” zeggen ze dan met patroniserende, spottende vriendelijkheid. Of ook nog: “Ze hebben gebeld van ’t ziekenhuis. Je hersens zijn klaar.”
Zulke opmerkingen grieven me in de ziel en ik word er alleszins niet vrolijk van.

In een poging om de lacune aan te vullen heb ik onlangs de drie delen van het meesterwerk in mijn digicorder gevangen. Een week of wat geleden liet ik The Fellowship of the Ring op me los. Gisteren was het dan de beurt aan The Two Towers, waarin de als elfenprins Legolas vermomde Orlando Bloom op een avond meewarig naar de verte staart. Hij wordt de dramatische spanning gewaar, die men altijd voelt als geluk de catastrofe reeds in zich draagt en men beseft dat er niets heuglijks kan komen van hetgeen men onderneemt.
─”The stars are invisible”, slaat hij een onrustbarende toon aan en onheilszwangere muziek begeleidt zijn woorden, want hij beschouwt het ontbreken van die hemellichamen als een kwaad voorteken.

Wat wil nu echter het geval?! De stars are net zo min invisible als de sterren onzichtbaar zijn. Ik heb de scène even gefotografeerd:

Zien jullie hoe ze als vergoddelijkte vuurvliegen de hemel bespatten? Ik wil het niet beter weten dan een ander, maar in een film die miljoenen gekost heeft, verwacht men geen dergelijke slordigheden: een kwaad omen dat er eigenlijk geen is. Kennen jullie dat liedje van Toon Hermans waarin een vader op stap gaat, danig gecharmeerd raakt door een blonde schoonheid, maar vervolgens tot bezinning komt door een wratje op haar rug? Wel, voor mij zijn die sterren zulke wratjes. Schoonheidsfoutjes van een overigens overdonderende spektakelfilm.

Een krasse vloeistof

Ik heb er werkelijk geen idee van hoeveel zenders mijn televisie in zich bergt, maar ze zijn talrijk. Niettegenstaande dat overweldigende aanbod kon ik gisteravond niets naar mijn gading vinden, dus zat ik ietwat verveeld naar de film Oxygen te kijken: een thriller, waarin de weinig benijdenswaardige lotgevallen van een levend begraven vrouw af en toe het veld moesten ruimen voor commerciële lariefarie.

Een van die reclamefilmpjes zong de lof van het schoonmaakmiddel Bref Power. We zagen een hand een product verstuiven over een smerige wastafel, een smoezelige badkuip, vieze faiencetegels, een morsig fornuis en een beduimelde gootsteen, waarna een eenvoudige overtocht van een doek volstond om alles weer proper te maken. Verrukkelijke verwondering maakte zich van me meester en ik greep al naar een blocnote om de naam van dat wonderlijke middel te noteren, toen de commentaarstem enthousiast oplaaide en verkondigde:
Bref Power maakt alle oppervlakken glanzend wit!

Met een nukkig gebaar gooide ik mijn schrijfgerief op het tafeltje. Mijn sanitaire toestellen zijn namelijk fluisterblauw van kleur en ook de wanden van mijn badkamer zijn bekleed met lazuren mozaïek. Ik wil die weliswaar graag kraaknet en glanzend hebben, maar in geen geval wit.

Lust je peultjes?

In het dorp waar ik als jongen domweg gelukkig was, resideerde tevens een begrafenisondernemer. Ik herinner me hem als een brekelijke gedaante met een bleek en ziekelijk gezicht, waarin generaties wereldleed geëtst stonden. Ik vond hem een enge man, vooral ook omdat hij zich met dode mensen onledig hield.

Hij beschikte vanzelfsprekend over een grote, zwarte lijkwagen, die wij in deze contreien liever een corbillard noemen, allicht om het vervelende woordje ‘lijk’ te vermijden, dat soms voor onaangename connotaties zorgt. Aangezien hij slechts af en toe een aflijvige diende uit te varen, gebruikte hij die auto ook voor andere doeleinden.

Hij teelde namelijk ook groenten en als die voor consumptie geschikt waren, vulde hij er zijn lijkwagen mee en toerde vervolgens door het dorp om die aan de man en de vrouw te brengen. Ik vermoed dat zijn handeltje nooit bijzonder lucratief geweest is, want mijn moeder zal allicht niet de enige geweest zijn die halsstarrig weigerde iets van hem te kopen.

Gisteren moest ik plots aan hem denken. Ik liep over een kerkhof en op een van de grafzerken prijkte zowaar … een bakje verse aardbeien. Ik stond ernaar te kijken als een blinde vink naar een dove kwartel, maar toen vervolgde ik snel mijn weg. Mijn verbeelding schoot immers vleugelen aan. Stemmen galmden in tongewelven, bombastische orgelklanken weerklonken en ik zag reeds een klauwachtige hand uit de tombe opduiken, om zich de vruchtjes toe te eigenen. Ik kijk te vaak naar films, geloof ik.

Absit omen

Hoewel ik regelmatig de uitdrukking ‘even afkloppen’ in de mond neem, is bijgeloof eigenlijk niet aan mij besteed. Ik loop gezwind onder ladders door. Zwarte katten boezemen mij geen angst in. Met het getal dertien en vrijdag de dertiende heb ik net zo min affiniteit als met hoefijzers en klavertjevieren. Een gebroken spiegel ruim ik op, zonder er verder aandacht aan te besteden. Het binnenshuis of bij mooi weer openen van een paraplu ervaar ik niet als het tarten van het lot. Vanwege mijn grote vriendschap voor dieren, zal je nooit een konijnen- of mollenpootje in mijn zakken aantreffen.

Op de televisie zag ik onlangs de film Confidence, een misdaaddrama uit 2003 van James Foley. Het verhaal situeert zich in het gangstermilieu, waar bijgeloof traditioneel hoogtij viert. Ook in kringen van artiesten en topsporters zou men daar naar verluidt buitensporig veel belang aan hechten. In die film duikt plots een duif een huis in en de bewoner van dat pand beschouwt dit als een bijzonder veeg teken. Wanneer een vogel je woning binnenfladdert, is dat immers de aankondiging van een nakend sterfgeval.

Toen ik vanmorgen in de keuken bezig was, kreeg ik plots het gezelschap van een … eh … vogel. Ik houd de merken niet uit elkaar, maar ik denk dat het een koolmeesje was. Aangezien ik hier de enige bewoner ben …

Neem het me vooral niet kwalijk dat ik vandaag nogal klakkelings afscheid van jullie neem, maar ik moet mijn testament nog schrijven.

Vroeger was alles beter

Omdat de vriendin met wie ik op stap was opeens nodig haar grootmoeder wilde bezoeken, kwam ik onverhoeds in een bejaardenhuis terecht. Het oude mens leek niet bijzonder blij met de visite. Ze zat voor de televisie als een konijn voor een lichtbak en keek geboeid naar een afkooksel van Jurassic Park. Prehistorisch gedierte banjerde op gorgonische wijze door het hedendaagse New York, hetgeen aanleiding gaf tot veel trammelant en tal van bloederige taferelen.

Toen bijna iedereen dood was en de aftiteling begon te lopen, sloeg de grootmoeder een kruisteken of twee, loosde een grondeloos diepe zucht en zei:
─“Mens toch! In mijn tijd bestond dat nog niet hoor, zulke monsters.”