Categorie: Sprokkels

Sorry als ik dit even niet snap

Tegen de verwachting in en tot mijn niet geringe ergernis was het buitengewoon druk in de supermarkt. Het duurde dan ook onaangenaam lang voor ik de kassa bereikte.

Al die tijd werd ik geconfronteerd met de enigszins meewarige blikken van andere klanten, die tot de nok volgestouwde karren voor zich uit duwden en zich zichtbaar verbaasden over het beperkte aantal artikelen dat ik met me meevoerde en die men bezwaarlijk als primaire levensbehoeften kon beschouwen: een fles Bacardí rum, een kam bananen, een pakje boter, een meloen, twee citroenen, twee limoenen, een doosje cuberdons, een dozijn potjes yoghurt en een verpakking zwarte olijven.

Was ik niet op de hoogte van de noodtoestand die vrijwel iedereen tot hamsteren aanzette en tot het inslaan van massa’s rollen closetpapier dreef?

Waarom mensen vooral wc-papier willen bunkeren is voor mij even onbegrijpelijk als de maagdelijkheid van Maria.

Als de nood echt aan de man (of de vrouw) zou komen, kan ik nog altijd teruggrijpen naar de ouderwetse methode. Toen versneed men kranten tot fraaie rechthoekjes en die hing men op in het kleinste kamertje. Kon je tijdens je bezigheden nog wat lezen ook.

Maar goed, enkel de dwazen spotten met wat ze niet begrijpen; de anderen zwijgen.

Zal ik dus maar zwijgen?

De kwelbuis

Het ruitje ─ tegenwoordig is dat al een flink uit de kluiten gewassen ruit ─ toonde een zaal vol applaudisserende mensen. Hoewel het beeld voor zichzelf sprak, meende de commentator daaraan te moeten toevoegen: “Ze klappen enthousiast in hun handen.”
Kan men ook in iets anders klappen dan? Ik dacht het niet. Met de voorzetsels ‘uit’ en ‘met’ lukt het dan weer wel. In Vlaanderen klapt men immers uit de biecht en in Nederland uit de school. En in beide regio’s kan men met de tong klappen, al vind ik klakken een geschikter werkwoord voor deze bedrijvigheid.

De televisie toonde een documentaire van Stacey Dooley, getiteld “Face to face with the IS brides” en ik keek ernaar. Tja, van dat ‘face to face’ was er evenwel nauwelijks of zelfs geen sprake, want die bruiden verstopten hun gezichten achter grote lappen textiel. De vlag dekte bijgevolg de lading niet, of eigenlijk juist wel.

drelinOp het scherm speelde zich een aflevering van een soap af, maar ik besteedde er niet de minste aandacht aan, want ik had wel wat anders te doen.  Plots weerklonk de bel, dingdong, en ik spoedde me naar de hal, om daar de deur te openen en er tot mijn verbazing niemand aan te treffen.
“Is ’t weer van dat?” mopperde ik en ik keerde terug naar mijn zitkamer, waar ik per afstandsbediening het televisieprogramma terugspoelde. En ja hoor! In de soap drukte iemand op een bel, die precies hetzelfde geluid produceerde als die van mij. Het was lang niet de eerste keer dat ik me liet vangen, want de bellen in films en feuilletons zijn vrijwel altijd dingdongs. Misschien kan ik mijn deur beter van een nieuw exemplaar voorzien. Eentje met een heel apart geluid. Drelin drelin bijvoorbeeld. Ik herinner me dat ik, toen ik heel lang geleden mijn broek versleet op collegebanken, Franse teksten voorgeschoteld kreeg, waarin bellen steevast het onomatopoëtische ─ eh … laten we het niet ingewikkelder maken dan het al is ─ het klanknabootsende tussenwerpsel ‘drelin drelin’ meekregen. Dat leek nergens op, vond ik toen en dat vind ik nu nog steeds. Ik heb nog nooit een bel gehoord die zich van drelin drelin bediende. Als die al zouden bestaan, wil ik er mijn voordeur mee toerusten teneinde voorgoed die verwarring zaaiende dingdong uit mijn leven bannen. Een vriend van me heeft een deurbel die het geluid van een scheetkussen voortbrengt. Origineel, dat wel, maar ik vrees dat ik die niet zou horen.

Ik vraag maar raak

Ik houd me al bijna mijn hele leven onledig met het uitzoeken van prangende kwesties: vragen waarop ik pas na flink wat vijven en zessen en dan nog mondjesmaat een enigszins afdoend antwoord vermag te verzinnen.

Zo heb ik me bijvoorbeeld het ongans gezocht naar de verschillen tussen een gans en een eend, tussen een boot en een schip, of tussen een rivier en een stroom. Tegenwoordig probeer ik uit te vogelen wanneer ik tijdens het koken in een gerecht uien dan wel sjalotten dien te gebruiken. Ik raak er maar niet wijs uit.

Naar verluidt zou een sjalot over een delicatere smaak beschikken, maar eerlijk gezegd merk ik daar weinig van en dat veroorzaakt een flinke deuk in het imago van fijnproever dat ik mezelf graag aanmeet. Het verschil voel ik vooral in mijn portemonnee, want sjalotten zijn aanzienlijk duurder dan uien.

Ik had mijn moeder tekst en uitleg moeten vragen toen ze nog leefde. Zij was dusdanig bedreven in de kunst van het koken, dat ze er haar beroep van maakte en met fraai gecomponeerde gerechten duizenden mensen tot het aanheffen van jubelzangen dreef. Ze zou het me ongetwijfeld haarfijn uitgelegd hebben, want ze wist haar weetje wel.

Ik tast dus vooralsnog in het duister en blijf sjalot een koddige naam vinden voor een groente. Nu ja, dat is artisjok ook. En komkommer. En pompoen. En rammenas. En … basta!

Aangezien ik nog nooit van sjalottensoep gehoord heb, begeef ik me nu naar de keuken om daar uiensoep klaar te stomen, met alle gevolgen van dien. Zoals Erasmus al schreef in zijn Adagia: Suus cuique crepitus bene olet. Iedereen vindt zijn eigen winden prima ruiken.

Een half dozijn (zure) oprispingen

Ik heb me tegen beter weten in toch maar een agenda voor 2020 aangeschaft. Je bent een optimist, of je bent het niet … en ik ben het.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat scooters heel vaak bereden worden door zowel vrouwelijke als mannelijke kamerolifanten met enorme ruiven.

Ik bezocht onlangs een van de talloze rommelmarkten en het viel me op dat men de meeste bezoekers van zo’n evenement ook beter bij de kraak zou zetten.

Ik ben er steeds stelliger van overtuigd dat we beter af zouden zijn zonder de Europese Unie.

Er zijn van die mensen die je beginnen te volgen op Twitter, om je dan meteen te ontvolgen zodra jij ze volgt.

Belgische politiek: de kiezer heeft gesproken en de kiezer heeft altijd gelijk, maar we zullen er niet naar luisteren.

Als de rozen bloeien …

Hoewel ik me niet in de stille Kempen bevond, en al helemaal niet op de purp’ren hei, trof ik toch een eenzaam huisje op mijn weg aan, zij het zonder berk erbij.

Geen berk dus, maar wel een boerenblommentuintje dat uitbundig met Flora’s kinderen pronkte en een terras, dat volgeladen was met allerhande snuisterijen en prullaria, waaronder een gietijzeren uil, die zoals het een uil betaamt wijsneuzig op een soortement pilaar prijkte.

Nu heb ik al mijn hele leven een raadselachtige affiniteit met uilen, zoals de titel van mijn blog al laten uitschijnen. Ik hield dus halt, om de vogel wat nader te bestuderen en eventueel te informeren of ik die voor een zachte prijs kon verwerven, teneinde die aan mijn verzameling toe te voegen, want ik heb inmiddels al tientallen uilen in mijn bezit.

Er moet zich daar ergens een luidspreker opgehouden hebben, want ik hoorde muziek, meer bepaald de omfloerste stem van Adamo. “Quand les roses fleurissaient, sortaient les filles”, zong hij en alsof de duvel ermee speelde, of een ander wezen dat over bovennatuurlijke krachten beschikt, verscheen op dat moment een stokoud vrouwtje ─ ze bediende zich inderdaad van een stok ─ in de met rozenguirlandes omkranste deuropening. Ze hing deerniswekkend aan de arm van een man, die haar op een bankje in de zon neerpootte en zich vervolgens tot mij wendde.

Ik deelde hem mee dat ik in hoge mate geïnteresseerd was in zijn uil en hoopte dat hij die enigszins goedkoop aan me wilde verkopen. Ik ben en blijf immers een zeer spaarzaam persoon. Sommigen overdrijven en noemen mij gierig, ja, zelfs vrekkig en ik ben daar eigenlijk niet van gediend, maar ze kunnen me de moord pruimen.

Terwijl we in ons zakelijk gesprek verwikkeld waren, voerde het oude vrouwtje dat zijn moeder bleek te zijn, zowel doof als blind was en dus niks hoorde en niks zag, een mompelende en onverstaanbare conversatie met iemand die wij niet konden zien, maar zij blijkbaar wel. Mens toch!

De hemel verhoede dat ik in zo’n toestand terechtkom als ik oud ben en der dagen zat.

Ik heb de uil van haar zoon cadeau gekregen. Jawel, gratis en voor niks. Ik zal hem één dezer dagen een ballotin pralines brengen, want ik ben helemaal niet vrekkig. Misschien vindt zijn oude moeder die ook lekker.

De wonderen der techniek

Wat zullen we vandaag eens eten? Dat is te mijnent, en naar verluidt bij velen, een chronische vraag, waarop ik meestal niet meteen een antwoord weet te verzinnen en een beroep moet doen op rijp beraad, om knopen door te hakken en tot een beslissing te komen. Het is overigens merkwaardig dat ik te dezen altijd gebruik maak van het koninklijk meervoud ‘we’ – door betweters in academische steunkorsetten of voorzitters van het N-VA meestal pluralis majestatis genoemd – hoewel ik vrijwel altijd in mijn eentje aan de dis zit.

“Wat zullen we vandaag eens eten?” vroeg ik me vanmorgen af. Het antwoord luidde: vol-au-vent, ofte kippenragout in een pasteitje van bladerdeeg, dat we in Vlaanderen een koninginnenhapje en in Wallonië een bouchée à la reine, of ook nog een vidé noemen. Vraag me niet wie de koningin in kwestie was, want ik weet het niet. Wacht! Ik zoek het even op.

Maria Carolina Sophia Felicitas Leszczynska, de vrouw van Lodewijk XV, maakte of smaakte het hapje voor de eerste keer, waarna het voor altijd haar naam meekreeg.

Ik ben afgedwaald, omdat ik daar goed in ben en eigenlijk niets liever doe. Ik beroofde de diepvries van een portie kippenragout, waarna ik tot de ontdekking kwam dat ik geen bladerdeegbakjes in voorraad had, dus besloot ik mijn toevlucht te nemen tot rijst. Ik liet zo’n handig builtje in kokend water neer, nam mijn iPad en maakte Siri wakker.

Siri is een virtuele assistent voor het mobiele besturingssysteem van Apple. Je kunt die via spraakopdrachten allerhande opdrachten laten uitvoeren.
–”Start een timer van achttien minuten!” sprak ik dus op een toon die geen tegenspraak duldde, want zolang diende het zakje rijst in het water te verwijlen.
–”Ik stel de timer voor je in”, schoot Siri in actie. Dat lukte niet meteen. “O, o, er is een probleem”, constateerde hij. “Probeer het opnieuw!”
Ik probeerde opnieuw, wel vijftien keer, maar Siri kreeg de timer niet op gang.
–”Kus een beetje mijn klooster!” wond ik me op en ik staakte mijn pogingen.

Ik ben keurig netjes opgevoed. Mijn ouders hebben een gentleman grootgebracht en daarom gebruik ik zelden of nooit de vulgaire variant kloten, zelfs niet tegenover een denkbeeldige entiteit.

Later, terwijl ik mijn maaltijd nuttigde, produceerde mijn iPad de met een dwingend signaal gepaard gaande oproep om de timer uit te zetten. Telkens weer. Wel vijftien keer. Er stak onbehagen in me op.
“Blaas mijn zak op!” ging ik hem met het schimpende woorden te lijf. “Pijp mijn fluit!”

Een lelijke kiezentrekker

Verleden zomer begaf ik me naar het ziekenhuis om er iemand – een in de tandheelkunde onderlegd persoon – aan mijn beitels te laten morrelen. Om halfnegen was ik op de afspraak en nog geen drie kwartier later stond ik al opnieuw buiten en kon ik naar huis terugkeren.

Vier maanden later – jawel, vier maanden! – kreeg ik de rekening voor dat akkefietje gepresenteerd: alles samen was dat de niet onaardige som van net geen € 1300, inclusief de verblijfkosten hospitalisatie ten bedrage van € 520.

Verblijfkosten!? Ik heb daar helemaal niet verbleven. Ik vertoefde amper drie kwartier in de praktijkruimte van een tandarts en verder niets.

Nu dien ik eerlijkheidshalve toe te geven dat de hele bagatel me geen cent gekost heeft. Het ziekenfonds heeft het grootste gedeelte voor zijn rekening genomen en het door mij betaalde remgeld heb ik van mijn hospitalisatieverzekering teruggestort gekregen.

Desalniettemin blijf ik het schandalig vinden dat men de ziekteverzekering laat opdraaien voor iets dat ik niet gekregen heb. Meer dan € 500 verblijfkosten! Denken die luiden dat ze een vijfsterrenhotel uitbaten? Ik word er helemaal naar van. Straks moet ik me nog laten versleutelen in … een ziekenhuis.