Tag: vertier

Zullen we daar even om knokken?

Ik zou een smartelijk boek kunnen schrijven over hetgeen ik in kroegen allemaal te zien en te horen kreeg, maar ik blijf liever optimistisch, hoezeer ik mezelf daarvoor ook geweld moet aandoen. Er zijn ongetwijfeld vervullender bezigheden dan op een kruk aan een tapkast zitten en soms vraag ik me inderdaad af waarom ik niet thuisgebleven ben, maar goeie verhalen zijn vaak het gevolg van foute beslissingen. Dat is ook vandaag het geval.

Twee mannen die zich aan mijn linkerzijde ophielden, waren in een onderhunsje verwikkeld dat plots verzandde, omdat ze het met elkaar eens waren. Ze keken om zich heen, smeerden de keel met bier en toen loosde een van hen een zucht.
─”Goed, ander onderwerp”, stelde hij voor.
─”De hoeren”, verkneukelde de ander zich, allicht omdat hij een grapje klaarzitten had. “Hoe is het nog met je vrouw?”

Zijn woorden waren nog niet koud of hij kreeg zo’n ongenadige peut in het midden van zijn gezicht, dat hij daar een bloedneus aan overhield. Binnen de kortste keren ontstond er een vechtpartij van je welste, want anderen moesten zich natuurlijk met de zaak bemoeien. Terwijl stoelen en tafels met ongepaste sierlijkheid heen en weer vlogen, naaide ik er tussenuit.

We moeten het leven nu ook niet al te serieus nemen, want we brengen het er toch niet levend af … maar laten we vooral optimistisch blijven, zoals ik hierboven al schreef.

Heftig!

In een tijdschriftartikel las ik een eenvoudige raadgeving en door die op te volgen, heb ik eindelijk rust gevonden. Het advies luidde:

Voltooi alles waaraan je begint en innerlijke vrede zal jouw deel zijn.

En reken maar dat de schrijver van dat stukje gelijk had. Ik keek om me heen en ontdekte inderdaad een aantal dingen waaraan ik begonnen was, maar die ik nog niet voltooid had.

Ik heb dus eerst de fles whisky die ik onlangs aangebroken had soldaat gemaakt. In het barmeubel vond ik ook nog een halfvolle fles vodka en een overschotje cognac. Een zak chips en een doos pralines vrat ik helemaal leeg. Ik zoog de brand in een kloeke joint, waarin ik alles wat mij aan hasjiesj restte ondergebracht had. Als klap op de vuurpijl heb ik ten slotte alle condooms opgebruikt die nog in de verpakking staken.

Jullie hebben er werkelijk geen idee van hoe hartstikke pico ik me nu voel … en dan moet het feesten nog beginnen!

Met de knop op lol

Ik diende in een bedrijf als tolk op te treden en toen ik daarmee klaar was, barstte er in een belendend lokaal een kerstfeestje los. Ik mocht niet enkel meevieren, maar me tevens aan de open bar en een wandelend buffet verlustigen, hetgeen ik vanzelfsprekend gretig accepteerde, want als het gratis is, zal je me zelden voedsel en drank zien weigeren. Zo zit ik nu eenmaal in mekaar.

Vadsig happend en slempend kwam ik plots bij een stelletje lolbroeken terecht, die me meteen familiair in hun gezelschap opnamen en zich zelfs vrijpostigheden veroorloofden, want ze vroegen me recht voor m’n raap welke enge ziekte ik op latere leeftijd zou verkiezen: alzheimer of parkinson. Ze keken me hoopvol aan, alsof ze een geschenk uit de hemel van me verwachten, of bij ontstentenis daarvan toch zeker een riposte met een flinke vetrand.
─“God beware me!” bleef ik evenwel het antwoord schuldig.
─”Heb je geen voorkeur?” drong men aan.
Ik haalde de schouders op.
─”Ik anders wel, hoor”, verklaarde de vraagsteller op een glundere manier. “Geef mij maar alzheimer. Ik vergeet liever vijf pilsjes te betalen dan da’k er eentje mors.”

Gelachen dat we hebben! Ik heb de hele avond blauw gelegen, maar diende eerst toch een boer met kiespijn te vermoorden. Ik wou dat ik die grap aan mijn vader kon vertellen, maar hij is helaas op jonge leeftijd in het Alzheimer Wald verdwaald en al na zes maanden gestorven.

Kom op met je kommetje!

Tanguy is mijn tuinman, of eigenlijk eerder mijn tuinjongen, want hij is amper zeventien en nog volop bezig zich in de horticultuur te konfijten. De uitbundige vegetatie rondom mijn woning is zijn oefenterrein, waar hij zijn lusten mag botvieren door de theorie aan de praktijk te toetsen. Hij doet dat met veel bravoure en ik ben zo tevreden met het resultaat, dat ik hem in weerwil van mijn aangeboren zuinigheid regelmatig wat euro’s toestop, ook al wil hij absoluut geen geld beuren voor de diensten die hij me bewijst.

Tanguy is van eenvoudige, maar onberispelijke komaf en hij zit verschrikkelijk goed in elkaar. Hij heeft nog dat onschuldige, dat ongeslepene en zal het kwaad alleszins niet in de wereld brengen, maar hij is een beetje een stille in den lande: eigenaar van een weldadig aandoende verlegenheid die hem aardig maakt. Hij deugt heel erg en het zal dan ook niemand verbazen dat hij een wit voetje bij me heeft. Nog niet zo lang geleden vertrouwde hij me toe dat hij nog nooit in een restaurant geweest was, dus nodigde ik hem en het meisje dat hij graag ziet uit om samen met mij in zo’n etablissement te gaan eten.

Gisteravond schikten we aan in een Brugse eetgelegenheid. Het was daar dat Tanguy plots zijn vingerkommetje beetpakte en leegdronk. Ik kon slechts met moeite mijn gelach inslikken en deed alsof mijn neus bloedde, maar toen ik even later enkele vingertoppen in mijn kommetje baadde, zat hij dat te bekijken alsof hij snot zag branden.
─”Merde!” mompelde hij toen en hij grijnsde met jongensachtige onbevangenheid. “Dient dat daarvoor? Ik heb dat van mij toch wel uitgedronken zeker!”

Dat zette de knop op lol en het werd een avond met een gouden randje en verkwikkend gezelschap.

Buitenspel

We hebben er zowaar mooi weer bij. De herfst klimt naar een zelden vertoond thermisch hoogtepunt en dat geeft vanzelfsprekend aanleiding tot allerhande openluchtvertier, met het barbecueën als klapper. Straks zwirrelt de watertandende geur van houtskoolvuren, succulente happen en Provençaalse kruiden alom in de lucht.

Ik heb evenwel geen enkele uitnodiging ontvangen om me, vadsig happend en slempend, naar een hartinfarct toe te vreten. Dat verbaast me enigszins, want normaliter dien ik me van het ene boulimisch schransfestijn naar de andere pantagrueleske maaltijd te reppen, maar vandaag heeft iedereen me kennelijk uit zijn barbecueverhaal geschrapt. Vreemd is dat. Zou het aan mij liggen, of is het gewoon een samenloop van omstandigheden?

Ach, ik zit er eigenlijk niet zo mee. Ik heb nog steeds goeie zin in ‘t leven. Weet je wat ik doe? Straks nestel ik me met wat vrienden op een Brugs terras, om er me over koele Hoegaarden te ontfermen. Daar laat ik een barbecue voor staan, hoor! Hoewel …

Bewaar me, zeg!

Er zijn van die dingen die men niet kan blijven uitstellen, hoe graag men dat ook zou willen.

Ik zal jullie allicht verbazen, maar lange tijd geleden heb ik eens iemand een groot plezier gedaan. Het lijkt me evenwel niet opportuun om daarover uit te weiden, want dat zou me te ver leiden en bovendien is er geen enkel verband tussen de inhoud van mijn goede daad en hetgeen ik van plan ben te vertellen.

De personen die ik met mijn goedertierenheid begunstigde, waren daar zo van onder de indruk dat ze in nietsontziende dankbaarheid ontstaken en mij op een etentje wilden trakteren. Ze nodigden mij uit en ik verzon een excuus om die nochtans vriendelijke invitatie af te slaan, want ik ben een bijzonder eigengereid schepsel en meende dat er tussen ons weinig of geen raakpunten bestonden, hetgeen allerminst bevorderlijk is voor de goede gang van zaken tijdens een gemeenschappelijke maaltijd. Er volgde een tweede uitnodiging en ook die omzeilde ik op tamelijk elegante wijze. Omdat driemaal scheepsrecht is en vooral omdat het me inmiddels duidelijk was dat ze niet van opgeven wilden weten, heb ik hun derde poging met succes bekroond. Gisteravond zat ik met hen aan een tafel in een uitstekend restaurant.

Je zult het nooit anders zien: als je ergens met hooggestemde verwachtingen heengaat, kan het vies tegenvallen; als je echter met tegenzin een afspraak nakomt, durft het weleens een avond met een gouden randje te worden. We raakten in een conversatie verwikkeld, want zo gaat dat als men met een aantal mensen aan een tafel vertoeft, en het wonder geschiedde: ik vond het leuk. We bleken zelfs een gemeenschappelijke kennis te hebben: een knaap met wie ik in mijn vlegeljaren bevriend was en dolle avonturen beleefde, waarvan ik er een met grote blijmoedigheid opdiste.
─“Die zou ik nog eens willen terugzien”, zei ik, nahijgend van het lachen.
Ze keken me een beetje ongemakkelijk aan.
─“Weet je het dan niet?” vroeg hij. “Drie weken geleden heeft hij zijn vriendin vermoord.”
─”Op beestachtige wijze”, plaatste zij haar dramatische commentaar.

Mijn moeder wist niets af van het bestaan van een lombrosotype, aan wiens uiterlijke kenmerken men zou kunnen zien dat zij of hij een misdadige inborst had, maar toch heeft ze me vaak op het hart gedrukt dat ik me beter niet met hem kon inlaten.
─”Die jongen deugt niet”, zei ze. “Hij is de belichaming van het absolute kwaad, dus kun je maar beter uit zijn kielwater blijven, voor je in zijn zog raakt.”

Ja, moeders …

Vernissage

De omina waren ongunstig. Uit alles bleek dat ik een slechte afloop mocht verwachten van mijn bezoek aan die vernissage …

Op de uitnodiging die ik ontving, had men mijn personalia vermassacreerd. Hoewel ik het slechts matig apprecieer, heb ik ermee leren leven. Als je een niet inheemse naam voert, die bovendien voorzien is van accenttekens op ongebruikelijke letters, kan je er donder op zeggen dat men daar op vindingrijke wijze mee zal omspringen. Heet je werkelijk zo, of heeft de kat over je klavier gelopen? Ook in de tekst waarmee men me vriendelijk inviteerde, trof ik aan aantal kapitale taalfouten aan. Ik  spande me in om die te negeren, maar toch struikelde mijn blik telkens over die onvolkomenheden en ze bezorgden me een onbehaaglijk gevoel.

Ik besloot om mijn lichaam niet in een ernstig pak te kooien, maar me enigszins artistiek aan te todderen. Nee, niet met een boelewaaihemd of een vlinderdas en alleszins niet met een kunstenaarsflebbel rond mijn nek: zo’n onnozel zijden halsdoekje. Het scheren verliep stroef, door het tandenpoetsen moest ik bijna kotsen, ik kreeg wat aftershave in mijn oog … nee, ik stond niet echt te springen.

Ik vertrok dan ook met tegenzin uit mijn woning en bereikte twintig minuten later het bankgebouw waar de vernissage plaatsgreep. Vernissage … ik blijf het een vreemd woord vinden. Het heeft eigenlijk geen feestelijke klank en men zou het makkelijk als een term uit het bouwbedrijf kunnen beschouwen.

Ik betrad de tentoonstelling van een jongeman. Hij heeft het charisma van een zak kippenvoer met gebroken mais en onderneemt al jaren verwoede pogingen om per camera uitdrukking te geven aan zijn gevoelens. Helaas beschikt hij over geen greintje talent, maar wel over veel geld, waardoor de hongerdood hem allicht bespaard zal blijven. De expositie beantwoordde geheel aan mijn geringe verwachtingen. Ik heb zelden lelijkere foto’s gezien, maar gelukkig passeerden er volop dienbladen met frivole lafenis en kokette culibeetjes. Ik dwaalde daar wat rond, legde hier en daar mijn oor te luisteren en toen ik later naar huis terugkeerde, maakte ik de balans op:

─ het glimplebs dat het over bubbels heeft als het champagne of zelfs schuimwijn bedoelt, mag van mij in eersteklas naar de hel gaan.
─ personen die zich aan het tenenkrommende rochelen van ciaokes, mercikes en baaikes overgeven, mag men van mij met een taakstraf bedenken.
─ het versterkende prefix kei- klinkt potsierlijk als het aan 11-plussers ontsnapt.
─ ik koester achterdocht omtrent koppels die in het openbaar met het woord schatje pingpongen.

“¡Hola!” zei mijn Argentijnse logeergast toen ik thuiskwam.
“Miauw!” zeiden mijn katten.

Daar had ik vrede mee.

Zondebok

In dat café voeren ze mij telkens dronken.

Volgens mij is dat een redenering die kepers noch hanenbalken raakt. Extreme omstandigheden, zoals ontgroeningsceremoniën en andere martelpraktijken, niet te na gesproken, is er slechts één persoon die mij dronken kan voeren en dat ben ikzelf. Niemand vermag mij tot het innemen van alcohol te dwingen. Als ik het doe, dan is dat omdat ik het zelf wil.

Gisteren was er een dame die meende mij terecht te mogen wijzen, omdat ik haar man — waarmee ik bevriend ben — steevast dronken voerde als hij bij me op bezoek kwam. Dat liet ik vanzelfsprekend niet op me zitten, dus antwoordde ik dat mij geen schuld trof, waarna ik de bovengenoemde argumentatie aanwendde om me vrij te pleiten. Ze begreep het niet, hetgeen mij verbaasde, want ze is jong en lenig van geest en bovendien heeft ze een verstandige bril op de neus. Daarom denk ik dat ze me niet wilde begrijpen. Liefde is immers blind en kent vlek noch gebrek. Haar echtgenoot kan onmogelijk een zwakkeling zijn die geen maat weet te houden en nooit nee zegt als het krasse vloeistoffen betreft.

“Heb je wat te zuipen?” is meestal het eerste dat hij vraagt als hij bij me binnentreedt.